Het Forum: plein in Rome, tussen Capitool en Palatijn, waar burgers samenkwamen om publieke zaken te bespreken en recht te doen.

Piet Van Eeckhaut: Ik ben bevooroordeeld omdat ik een grote fan ben van Gerard Reve, die bovendien al enkele jaren in mijn mooie Leiestreek woont. Net als vele anderen was ook ik in mijn jonge jaren ondersteboven na het lezen van De Avonden, slechts een van zijn vele meesterwerken, dat al van 1947 dateert. Hij krijgt terecht de Prijs der Nederlandse Letteren, de meest prestigieuze onderscheiding in ons taalgebied. Dat prestige spruit voort uit het feit dat de prijs slechts om de drie jaar afwisselend aan een Vlaamse en een Nederlandse auteur wordt toegekend, en dat hij aan een Vlaming door de Nederlandse koningin wordt uitgereikt en aan een Nederlander door de Belgische koning.

Het is een blamage voor ons land, en voor alle Vlaamse intellectuelen en cultuurliefhebbers, dat koning Albert die traditie doorbreekt. En dat Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux (Spirit) daartoe het initiatief heeft genomen, is onvergeeflijk. Ik kan de gedachtegang van Anciaux doorgaans al niet volgen, nu sta ik verstomd. Wat heeft hij willen verhinderen? Dat de koning op een plechtigheid Joop Schafthuizen zou ontmoeten? En dan? Tegen die man loopt een onderzoek, maar hij is niet aangehouden en hij is niet veroordeeld. Ik dacht dat Anciaux jurist van opleiding was, dan zou hij het vermoeden van onschuld moeten kennen. Als men elke plechtigheid zou verbieden waar mensen komen die van een strafbaar feit verdacht worden, zou er niet veel champagne meer vloeien. Daarenboven is de prijs niet toegekend aan Schafthuizen, maar aan Reve. Wat gebeurd is, is België op zijn allerkleinst. Reve mag dan wel beweren dat het hem niet deert, ik ben zeker dat hij door deze belediging diep gekwetst is. Gelukkig zijn literatuur en kunst sterker dan de tronen van koningen en ministers.

In de Wetstraat is enige ophef ontstaan over het rapport van Marion Van San, die in opdracht van minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) heeft onderzocht of er een verband is tussen criminaliteit en etnische afkomst.

Van Eeckhaut: Ik heb het rapport niet gelezen. Als ik goed door de pers ben ingelicht, leert het dat de criminaliteitscijfers bij Marokkaanse jongens iets hoger liggen dan bij de Belgische, dat Turkse jongeren niet van het gemiddelde afwijken, dat Turkse meisjes er zelfs flink onder blijven, maar dat er een onrustwekkend probleem rijst met Oost-Europese jongeren. Die cijfers stemmen overeen met wat ik in mijn praktijk als strafpleiter vaststel, en met wat ik van confraters verneem. Ze sterken mij in mijn overtuiging dat vooral exogene factoren als woon-, leef- en schoolmilieu aan de basis van criminaliteit liggen, en dat leeftijd een grote rol speelt, ook voor autochtone jongeren. Ze zijn fysiek ontwikkeld, schoolmoe, ontdekken het uitgangsleven, experimenteren al eens met lichte of zwaardere drugs, en ze leven in groepjes, wat vaak tot stoerdoenerij aanzet. Van daar is het niet ver naar agressief en uiteindelijk crimineel gedrag. Voor jonge Noord-Afrikanen komt daarbij dat ze vaak scheef bekeken of geprovoceerd worden, en dat niet over hun kant willen laten gaan. Maar mevrouw Van San hamert er in interviews op dat het allemaal niet zo erg is als sommigen laten geloven.

Met Oost-Europeanen is er wel een probleem.

Van Eeckhaut: Dat is een gevolg van wat ik de nieuwe diaspora noem. Die is ontstaan na het neerhalen van de Muur en het IJzeren Gordijn, en na het uiteenspatten van ex-Joegoslavië. Oost-Europeanen, onder wie veel jongeren, ontvluchten hun armoede en komen naar hier in de overtuiging dat ze het beloofde land binnentreden en vanzelf in de welvaart zullen delen. Dat wordt een bittere ontgoocheling en die jongeren moeten, op eigen houtje of via criminele organisaties, bijna automatisch hun toevlucht zoeken tot diefstallen, wat snel in gewelddadige overvallen ontaardt. Een jonge Oost-Europeaan zei me in de gevangenis: ‘Ik heb niet gestolen omdat ik rijk wilde worden, maar omdat ik arm was.’ Voor velen is er geen andere uitweg, en omdat ze steun zoeken en vinden bij elkaar gaan ze na een tijd hele stadswijken overheersen of terroriseren. Advocaten in grote en middelgrote steden kunnen bevestigen dat de Oost-Europese diaspora ernstige problemen meebrengt.

Het uitgangspunt voor de opdracht aan Van San is door velen racistisch genoemd.

Van Eeckhaut: Bij een dergelijk onderwerp schreeuwen profeten van de politieke correctheid onvermijdelijk hun verontwaardiging uit, maar het heeft geen zin om blind te blijven voor de moeilijkheden die het samenleven van verschillende culturen schept. Ik zie niet in waarom daar geen onderzoek naar gedaan mag worden, op voorwaarde dat het correct wordt gevoerd. En ik begrijp niet waarom de minister van Justitie zo lang heeft getalmd met het bekendmaken van dit rapport.

Racisme is een vlek op onze beschaving, en het is verschrikkelijk dat het Vlaams Blok elke kans aangrijpt om de haat tegen vreemdelingen aan te wakkeren. Maar pijnpunten negeren of doodzwijgen is een verkeerde reactie. Ik ben van het idee teruggekomen dat er eenduidige oorzaken van criminaliteit bestaan. Negatieve determinanten die de één de misdaad injagen, beletten de ander niet om op het rechte pad te blijven. In dat opzicht zijn ook endogene factoren als karakter en overtuiging van invloed op crimineel gedrag, maar dat heeft niets met ras te maken. Misschien wel met cultuur. Wie uit een islamitische cultuur komt, van welke richting ook, gaat bijvoorbeeld anders met de waarheid om dan iemand uit een joods-christelijke cultuur. In die laatste behoren schuldbesef en schuld bekennen tot de geplogenheden, wat vaak een eerste stap naar reïntegratie is. Oost-Europeanen, die allemaal op zijn minst beïnvloed zijn door de moslimcultuur, zullen makkelijker de waarheid ontkennen, ook voor zichzelf.

Minister Verwilghen heeft zijn actieplan Justitie voorgesteld. Zijn doelstelling is een snellere rechtsgang, meer managementtechnieken in de rechtbanken, en een hervorming van de parketten en van het openbaar ministerie.

Van Eeckhaut: Ik heb nooit behoord tot zij die dachten dat de komst van Verwilghen op Justitie grote mirakels zou teweegbrengen. Verwilghen is op een wolk vanuit de commissie-Dutroux naar het ministerie gedreven, gesteund door een enorm electoraal succes. Over de commissie-Dutroux is indertijd euforisch gedaan, maar met enige afstand bekeken was de werking ervan voor heel wat kritiek vatbaar. Tussen twee haakjes: meester Guy Wolf, de man van de overleden onderzoeksrechter Martine Doutrèwe, heeft daar vorige week een aangrijpende toespraak over gehouden. De commissie-Dutroux heeft al te gretig gebruik gemaakt van het wapen van de televisie en de publieke verontwaardiging. En de voorzitter is, hoewel hij geen enkel bewijs had, altijd blijven suggereren dat er misschien toch een groot netwerk van kinderschenners bestond dat op bescherming van de hoogste instanties van dit land kon rekenen. Zo hij dat waanidee al niet heeft gestimuleerd, heeft hij zeker te weinig gedaan om het tegen te spreken.

Verwilghen is als een Witte Ridder Justitie binnengedraafd, maar de hervorming van dat departement is zo moeilijk dat niemand ze in een handomdraai kan realiseren. De minister heeft zijn eigen overroepen imago mee gecultiveerd, en daardoor torenhoge verwachtingen gewekt die hij nu niet kan inlossen. Hij heeft zijn populariteit verward met zijn gelijk. Zijn communicatie met het justitiële apparaat is zwak. En dat na korte tijd de helft van zijn kabinet ontslag nam, was meer dan zomaar een incident.

In een regering moet je ministers hebben die hun engagement uitdragen, en die enthousiasme of vertrouwen kunnen wekken bij de mensen over wie ze bevoegd zijn. Louis Michel (PRL) is zo iemand. Niet te beroerd om eventuele vergissingen toe te geven, zoals met zijn te drastische reactie tegen Oostenrijk en zijn misplaatste quotering van buitenlandse collega’s. Ondanks die uitschuivers dwingt Michel respect af, ook in het EU-voorzitterschap dat op 11 september plots met onverwachte obstakels geconfronteerd werd. Verwilghen dwingt geen ontzag af, en dat reflecteert zich in zijn departement. Wij denken met heimwee aan een figuur als Herman Vanderpoorten (PVV).

Zijn dochter wekt minder bezieling.

Van Eeckhaut: Die indruk heb ik ook. Het geldt ook voor federaal minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (PRL). Die zou met zijn persoonlijkheid de motor moeten zijn van de zo belangrijke hervorming van rijkswacht en politie, maar de echo’s die ik opvang, wijzen op het tegendeel.

Verwilghen wordt niet bepaald door de regering gesteund.

Van Eeckhaut: Er kan electorale afgunst meespelen, zeker in zijn partij. Dat premier Guy Verhofstadt (VLD) met Brice Deruyver meteen een eigen adviseur aanstelde, was een motie van wantrouwen. Toch ligt het aan Verwilghen zelf, die geen duidelijke lijnen kan trekken, geen beleid kan voeren, en de diplomatie mist om in dialoog met de magistraten samen te werken. Je moet geen helderziende zijn om te begrijpen dat de rechtbanken efficiënter georganiseerd moeten worden. Dat is slechts ten dele een kwestie van meer mensen, het is er vooral een van betere verdeling en van meer en modernere middelen.

Er zijn enkele positieve hervormingen doorgevoerd, bijvoorbeeld in verband met slachtofferhulp. Maar met andere ben ik minder gelukkig. Het aanstellen van nationale magistraten, bijvoorbeeld, is goed voor bepaalde vormen van misdaad. Maar men moet zich hoeden voor het deterritorialiseren van de parketten. Een plaatselijke impact in het justitiebeleid is niet slecht. Bespaar ons verder een overvloed aan evaluatiesystemen, en wees voorzichtig met examens, want die ziften mogelijk wel de slimste maar daarom niet de beste magistraten eruit. Een rechter moet de wetten kennen, maar moet ook met moed en integriteit optreden, moet een brede culturele belangstelling hebben, moet iets afweten van psychologie, filosofie, media, literatuur, kunst, politiek, zelfs van sport. Je mag geen wereldvreemde boekenwurm benoemen, en dat gevaar bestaat als ze hun heil te veel in examens zoeken.

De Lumumbacommissie noemt de Belgische regering en koning Boudewijn moreel medeverantwoordelijk voor de moord op Patrice Lumumba.

Van Eeckhaut: Ik ben voorstander van die parlementaire commissies. Ze zijn een instrument dat het parlement toelaat naast zijn wetgevende ook zijn controlerende taak te vervullen. Begin jaren zestig hadden wij als jonge studenten bewondering voor Lumumba en de moedige toespraken die hij hield. Wij hadden toen al een vermoeden dat het Belgische establishment betrokken was bij het liquideren van Lumumba. Als milicien hoorde ik in dat verband in legerkringen namen fluisteren die ik later in het boek van Ludo De Witte heb teruggevonden. Dat de feiten en achtergronden officieel zijn onderzocht, is een goede zaak, en dat ze conclusies hebben durven trekken die niet vleiend zijn voor de Belgische overheid ook. Het is een voorbeeld van het belang van de geschiedenis en van de democratie.

Heeft u tot slot een bedenking bij de zesde opeenvolgende WK-kwalificatie van de Rode Duivels?

Van Eeckhaut: Ik was buitengewoon verheugd. En trots toen ik Belgium de volgende dag op CNN op de hoogstaande lijst met gekwalificeerde landen zag pronken. We mogen het belang niet onderschatten van het voetbal en het nationale elftal, die het imago en het zelfvertrouwen van een land kunnen opkrikken. Mensen als Marc Wilmots stralen de bezieling uit die ik in de politiek bij Louis Michel aantref. Het is merkwaardig dat ze uit dezelfde gemeente komen en elkaar goed kennen. Dankzij de Rode Duivels had ik vorige week een Belgisch gevoel, maar toen ik aan Van het Reve dacht, was het meteen weer weg.

Koen Meulenaere

Piet Van Eeckhaut is jurist.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content