Zijn gedichten worden bekroond. Zijn wetenschappelijk werk haalt de topvakbladen. ‘Monkey Business’, zijn debuutroman, heeft alles om straks ook in de prijzen te vallen. Jan Lauwereyns over apen, mensen en ‘het erotische verlangen naar kennis’.

Jan Lauwereyns, ‘Buigzaamheden’, Meulenhoff, Amsterdam, 66 blz., euro 13,50.

‘Monkey Business’, Meulenhoff, Amsterdam, 160 blz., euro 16,50.

Het is een lijdensweg. Je schedel wordt helemaal blootgelegd. Er worden gaten in geboord. Daar gaan schroeven in. Met dentaal cement, het spul waarmee de tandarts gaatjes vult, wordt er een helm op je kop gemetseld. Zo kunnen ze je hoofd vastzetten om heel nauwkeurig allerlei elektroden in je hersenen te stoppen. Je linkeroog wordt opengesperd met klemmetjes. Het vlies rond de iris wordt losgeknipt. Zo kunnen ze een draadje aan je oog bevestigen om heel nauwkeurig de bewegingen ervan te meten. En dan, zegt Haruki, is het een kwestie van ‘zo stil mogelijk blijven zitten en braaf alle voorgelegde opdrachten uitvoeren. Dat was alles wat ik nog kon doen om de schade te beperken. Door niet te bewegen, door mijn hersenen zo stil mogelijk te houden, hoopte ik dat de naalden niet meer van mijn vlees zouden kapotmaken dan wat zich in de rechte lijn van de penetratie bevond.’

Haruki is een sneeuwaapje, een Japanse makaak. In Monkey Business vertelt hij wat hij allemaal ondergaat, ziet, voelt, denkt en droomt in het laboratorium waar hij door Rorensu, een van de ‘mannen in witte jassen’, wordt gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek: ‘Vier maanden lang bleef hij naalden in mij steken, met een gemiddelde van zes per week. Een kleine honderd penetraties in amper enkele kubieke centimetertjes brein, vooraan in de rechterhelft van mijn prefrontale cortex – de zetel van mijn ziel.’

Vorige week donderdag kreeg de Vlaamse schrijver/wetenschapper Jan Lauwereyns (34) de Hugues C. Pernathprijs voor zijn, inmiddels derde, dichtbundel Buigzaamheden. Monkey Business, zijn debuutroman, is de literaire neerslag van vier jaar neurofysiologisch onderzoek in Japan, waar Lauwereyns ( verjapanst klinkt dat als Rorensu) hersenonderzoek deed op apen.

Het boek, geschreven vanuit het standpunt van de aap, is niet alleen knap opgebouwd, spannend en aangrijpend – op een heldere en haast achteloze manier stelt het bovendien zowat alle Grote Vragen over de relatie tussen mens en andere diersoorten, tussen hersenen en ziel, tussen wetenschap en samenleving. Haruki overpeinst de filosofische implicaties van het werk van Darwin ( Daruïn), Descartes ( Dekaruto) en John Locke ( Djon Rokka), stelt zich vragen over doodgaan en zelfmoord plegen, over het theaterstuk dat bewustzijn heet ( Wie ben ik?), en – iets prozaïscher maar niet minder pertinent: of experimenten op dieren nog wel enig nut hebben. Het is per slot van rekening: een lijdensweg. ‘Als een aapje tegen zijn zin en met louter negatieve gevolgen vastgehouden wordt, en een hele reeks meer of minder pijnlijke behandelingen moet doormaken, welk woord is dan geschikter?, vraagt Haruki zich af. ‘Het woord ‘folteringen’ zit er niet zo ver naast, hield ik vol.’

Denkt de auteur er ook zo over?

JAN LAUWEREYNS: Ik ben geneigd om ‘foltering’ een adequate term te vinden, ja.

Voelde u zich soms een beul?

LAUWEREYNS: Ja. Dat is ook de reden waarom ik met dat onderzoek gestopt ben.

U bent een spijtoptant.

LAUWEREYNS: Het lijkt natuurlijk een soort publieke bekentenis. Ik heb van meet af aan een dubbele houding gehad bij mijn onderzoek. Maar ik ging ervan uit dat ik mij eerst moest bekwamen als wetenschapper voor ik de ethische vragen kon stellen. Na vier jaar had ik het topniveau bereikt. Ik heb gepubliceerd in de beste internationale vakbladen zoals Nature en Neuron, ik word erkend door andere wetenschappers. Op zo’n moment ben je rijp om je af te vragen wat de waarde is van dat onderzoek. En als je dan nog met vragen zit over het nut van je kennis, moet je je conclusies trekken.

En uw conclusie is: dierproeven zijn niet nodig voor wetenschappelijk onderzoek.

LAUWEREYNS: Precies. Ik deed onderzoek met aapjes die getraind worden om simpele taken uit te voeren: computerspelletje spelen, naar links of naar rechts kijken, knopje indrukken… Zo gaan we op zoek naar de fysieke plek in de hersenen waar mentale processen zich afspelen. Die aapjes zijn bij bewustzijn en werken voor een beloning, fruitsap of zo. Terwijl ze dat doen, worden elektrodes ingebracht in de hersenen, zeer dunne naalden waarmee je de elektrische activiteit van de hersenen kunt meten. Het voordeel van die techniek is de grote precisie, zowel in de tijd als in de ruimte: je kunt tot op een duizendste van een seconde en tot op een millimeter nauwkeurig meten. Dat lukt niet met andere technieken. Na vier jaar besefte ik dat men die precieze metingen helemaal niet nodig heeft, aangezien er toch met gemiddelden wordt gewerkt. Men bespreekt de gegevens op het niveau van seconden en centimeters. En in dat geval kun je net zo goed met scanners werken en hoef je geen aapjes te laten lijden.

Had u een emotionele band met die aapjes?

LAUWEREYNS: Zeker. Haruki is het aapje met wie ik drie jaar heb gewerkt, en dan ontwikkel je een emotionele relatie. Dat zal niemand verbazen. Mensen hebben ook een innige band met hun hond. Met een aap is dat nog veel sterker, omdat apen een rijkere gevoelswereld hebben en dat duidelijk demonstreren in hun reacties. Maar ik gebruikte dat dier, dus ik had een schuldgevoel. Ik geloof dat ik dat heb proberen te compenseren door extra aardig te zijn.

Toch klaagt Haruki in het boek over het gebrek aan inlevingsvermogen van de mens.

LAUWEREYNS: Als wetenschapper denk je dat je als rationeel en principieel mens dat dier gebruikt voor het welzijn van de mens. Dat betekent ook dat je als wetenschapper, een exemplaar dat binnen de maatschappij geldt als een soort slimmere mens, een voorbeeldfunctie hebt. Wat je als wetenschapper op rationele wijze doet, zou dus eigenlijk het meest doorgedreven menselijke moeten zijn wat je kunt doen. Toen ik er op die manier over begon na te denken, besefte ik dat er iets niet klopte met dat beeld: het gebrek aan inleving, het compleet negeren van de gevoelswereld van het aapje. Eigenlijk is inlevingsvermogen het meest kenmerkende voor de mens. En net dat aspect wordt in de wetenschap systematisch weggefilterd. Zodat je een soort pseudo-mens krijgt, met alleen maar hyperrationeel gedrag.

Zal het onderzoek op apen op termijn niet leiden tot de behandeling van allerlei hersenziekten?

LAUWEREYNS: Nee, dat is een vals argument. De neurowetenschap kan perfect blijven floreren zonder ook maar één aap te gebruiken. Maar ethische vragen worden door wetenschappers vaak weggeblaft: wij zijn ‘de experts’, luidt het dan, en wij weten dat ons onderzoek tot allerlei ‘praktische toepassingen’ zal leiden. Maar er is geen expliciete link tussen onderzoek op apen en medische toepassingen.

Waarom gebeurt het dan nog?

LAUWEREYNS: Ik denk dat onderzoekers vaak rekenen op een wild card. Ze doen fundamentele kennis op en het praktische nut komt later wel. Ook een zwak argument, want je spreekt over bewuste wezens die je systematisch doet lijden. Ik ben geen hardcore dierenrechtenactivist. Als je een geneesmiddel tegen de ziekte van Parkinson kunt testen met ratten, kan dat ethisch verantwoord zijn. Maar je moet het nut kunnen aantonen, vind ik, en altijd zorgen dat je zo weinig mogelijk lijden veroorzaakt. Er zit een paradox in apenonderzoek: apen worden gebruikt net omdát ze veel gelijkenissen vertonen met mensen. Anderzijds zegt men: we gebruiken apen omdat ze níét gelijk zijn aan mensen. Met de impliciete veronderstelling dat hun lijden geen probleem vormt. Die paradox wijst toch op een complete hypocrisie.

U hebt uw schuldgevoelens wel ‘uitgesteld’ tot uw onderzoek rond was.

LAUWEREYNS: In zekere zin wel, ja. Het feit dat het onderzoek bestond en dat het door allerlei ethische commissies was goedgekeurd, overtuigde mij van het nut ervan. Aangezien ik aanvankelijk nog een leek was, moest ik dat maar aannemen. Nu ik binnen dat wereldje het topniveau heb bereikt, weet ik beter. Ik woon en werk nu in Nieuw-Zeeland, waar ik vergelijkend onderzoek verricht bij mensen mét en mensen zónder hersenbeschadiging. Die techniek levert ook kennis op en maakt geen gebruik van apen.

In hoeverre was publiceren in ‘Nature’ voor u een belangrijk doel? Want dat suggereert Haruki ook in het boek: die mannen in hun witte jassen doen het voor de erkenning.

LAUWEREYNS: Wetenschappers zullen dat niet graag toegeven, maar daar gaat het vaak om. Behalve de liefde voor de kennis, is er ook de eigenliefde. Wetenschap is ook heel erg competitief. Ik stond eigenlijk voor de keuze: twee papers in Nature, of één paper in Nature en daarnaast nog wat gedichtjes schrijven? Ik heb gekozen voor het laatste. Ik weet dat mijn dichterschap mijn wetenschappelijke carrière beknot.

U hebt vorige week de Hugues C. Pernathprijs gekregen voor uw derde dichtbundel. Liever zo’n prijs dan een artikel in ‘Nature’?

LAUWEREYNS: Ja. Met dat artikel in Nature viel er een druk van mijn schouders: oké, ik heb het lintje, nu heb ik recht van spreken. Maar er was geen sensueel plezier bij. Poëzie is toch iets anders dan wetenschap. Poëzie gaat meer naar het hart.

Bent u een wetenschapper die gedichten schrijft of een dichter die aan wetenschap doet?

LAUWEREYNS: Ik ben een dichter die aan wetenschap doet. Mijn interesse voor poëzie is ook ouder. Toen ik vijftien was, wilde ik filmregisseur worden. Ik heb ook filmschool gevolgd, maar het was toch niet mijn ding. Te veel stappen tussen idee en uitwerking. Terwijl je voor poëzie alleen pen en papier nodig hebt.

Wat is het dat poëzie en wetenschap met elkaar gemeen hebben? Aandacht?

LAUWEREYNS: Absoluut. Aandacht is mijn onderzoeksdomein, niet alleen wetenschappelijk, maar ook dichterlijk. Aandacht is voor mij de poort naar het bewustzijn, en het spoor waarlangs wij inzichten kunnen verwerven over eeuwenoude vraagstukken. Ik ging destijds psychologie studeren omdat het de enige richting was die mijn vader nog wilde financieren, hij is zakenman en vond ‘organisatiepsychologie’ wel goed klinken. Toen merkte ik dat er een theoretische psychologie bestond die dichter bij mijn interesses zat. Het boeide mij dat je filosofische vraagstukken over lichaam en ziel kunt onderzoeken met een wetenschappelijk instrumentarium.

Kun je zeggen dat wetenschap de ziel vermoordt en poëzie ze weer tot leven brengt?

LAUWEREYNS: Dat is sterk uitgedrukt. Ik zou zeggen: de wetenschap martelt de ziel en de dichtkunst zalft de ziel. De wetenschap bestookt de ziel met naalden, omwille van principiële, theoretische kwesties, zonder zich de vraag te stellen of de ziel daarbij lijdt. Terwijl de dichtkunst er net mee begaan is te onderzoeken hoe dat lijden in mekaar zit.

Hebben we wel een ziel?

LAUWEREYNS: Ik ben geen dualist. Ik geloof dat er geen ziel is zonder lichaam. In die zin sluit ik mij aan bij een generatie neurowetenschappers die het cartesiaanse model en de strikte scheiding tussen lichaam en ziel afwijst.

Dan is de ziel toch vermoord?

LAUWEREYNS: Nee, hoor. Als je zegt dat de wetenschap de ziel vermoordt, kan de dichtkunst haar niet meer tot leven wekken, want er is geen leven na de dood. Dat is mijn punt. Ik merk dat ik, hoewel ik wetenschapper ben, nog altijd kan dichten.

We hebben geen ziel, we zijn een ziel.

LAUWEREYNS: Voilà. Dat is het.

Hebt u het gevoel tot een poëtische generatie te behoren?

LAUWEREYNS: Jawel. Ik heb toch een zekere voeling met dichters als Paul Bogaert en Marc Kregting. Ik merk dat we geïrriteerd zijn door het etiket ‘postmodernisme’ – voor mij is dat een inhoudloos begrip, een vlag op een modderschuit. Er zijn zestiende-eeuwse auteurs die niets anders deden dan samplen. In zekere zin is dat een probleem voor mensen als Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy, want zij hebben altijd gezegd: wij zijn het eindstation. Ik bewonder de poëzie van Van Bastelaere – niet zijn pamfletten – maar het ergste wat je over mij kunt zeggen, is dat ik een epigoon van hem zou zijn.

Hebt u als dichter behoefte aan de vadermoord, zoals de generatie van Van Bastelaere die voelde ten aanzien van Herman de Coninck?

LAUWEREYNS: Nee, hoor. Wat van mij misschien een dichter heeft gemaakt, is de essaybundel De vliegende keeper van Herman de Coninck. Zijn columns in De Morgen heb ik echt uitgespeld, daar heb ik veel uit geleerd. In 1994 heb ik drie gedichtjes naar het Nieuw Wereldtijdschrift gestuurd. Ik kreeg een vriendelijk briefje terug, waarin stond dat mijn begeleidend briefje veel beter was dan mijn gedichten.

Vormen uw bundel ‘Buigzaamheden’ en uw roman ‘Monkey Business’ een tweeluik, zoals de dichtbundel ‘Alaska’ en het prozaboek ‘Memoires van een luipaard’ van Peter Verhelst?

LAUWEREYNS: Zeker. Zowel de gedichten als de roman gaan over het verlangen naar kennis. Over het erotische gevoel dat je krijgt als je kennis verwerft en het daarmee gepaard gaande schuldgevoel. Hoe ver kan die erotiek van de kennis ongebreideld aan het werk blijven? In Buigzaamheden primeert misschien meer het verlangen, in Monkey Business de ethische dimensie.

U hebt ondertussen een licht Engels accent. Bent u niet bang dat uw instrument, de Nederlandse taal, op den duur aangetast zal worden?

LAUWEREYNS: Ik denk eerlijk gezegd dat we aparte hersencircuits hebben voor gesproken en geschreven taal. Ik heb geprobeerd om in het Engels te schrijven, want ik spreek goed Engels. Maar mijn Engels proza is abominabel. Ik zal me er bij moeten neerleggen dat mijn vingers in het Nederlands willen schrijven.

In het boek noemt Haruki België ‘het Land van Wafels’. Is het voor u niet meer dan dat?

LAUWEREYNS: Ik hou van België, van Vlaanderen. Dat ik hier niet woon, heeft te maken met mijn persoonlijke situatie: mijn echtgenote is Japanse. We wonen dus in een Engelstalige omgeving waar we gelijke kansen hebben. En als je aan een Japanner vraagt wat ze van België of Vlaanderen weten, dan is dat… wafels en chocolade. Als ik Vlaamse kranten lees, krijg ik soms de indruk dat men denkt dat Vlaanderen het centrum van de wereld is. Als expat weet ik dat het eigenlijk maar het Land van Wafels is.

Hebt u, om de dichter J. Slauerhoff te parafraseren, ‘liever heimwee dan Vlaanderen’?

LAUWEREYNS: Nee, liever Vlaanderen dan heimwee. Maar nóg liever mijn vrouw.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content