Het zwarte continent verzuipt in de miserie. Toch pompen Afrikaanse staats- hoofden steeds meer geld in bewapening. De burgeroorlogen breiden zich uit en recentelijk mengen overheidslegers zich ook in conflicten van de buurlanden.

Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, was ooit een lieflijk oord, gelegen op zachte, groene heuvels waar steeds een aangenaam Atlantisch briesje doorheen woei. Vandaag hangt in de straten van de stad de verpestende stank van de dood. Gieren en plunderende, grotesk uitgedoste krijgers heersen over Freetown. Her en der liggen lijken met opengereten buik en afgehakte ledematen. En van veruit de meeste riante villa’s op de oevers van het meer staan enkel nog ruïnes overeind. Trieste resultaten van negen jaar barbaarse burgeroorlog.

Aanvankelijk ging de ruzie om de rijke diamant- en bauxietmijnen in het oosten van Sierra Leone, maar gaandeweg is het gevecht verworden tot het “afslachten van burgers door gewapende killers”, zoals Amnesty International het noemt.

Velen komen er een handje toesteken: in Sierra Leone wordt de bende struikrovers van het “Verenigd Revolutionair Front” versterkt door troepen uit Liberia en Burkina Faso, die samen vechten tegen een leger dat de verkozen president Ahmed Tejan Kabbah wil beschermen en overwegend bestaat uit Nigerianen en Ghanezen. Eind januari kon de West-Afrikaanse vredesmacht Ecomog de rebellen uit Freetown verjagen. In deze oorlog blijft niettemin alles onzeker, behalve wie de grote verliezer zal zijn: de burgerbevolking.

In mei ’98 heeft VN-secretaris-generaal Kofi Annan – zelf afkomstig uit Ghana – de Afrikaanse landen aangemaand om hun wapen- en munitieaankopen te beperken tot 1,5 procent van het bruto nationaal product. Zeer optimistisch begon Annan destijds aan zijn pleidooi: “De conflicten die in Afrika bijna tien jaar aanslepen, naderen hun einde.” En ook Thabo Mbeki, de vice-president van Zuid-Afrika, dweepte voorbarig met een “Afrikaanse renaissance”. Inmiddels steekt in zijn eigen land het geweld de kop op in de aanloop naar de tweede democratische verkiezingen.

Van de 42 staten ten zuiden van de Sahara is bijna één op drie verwikkeld in een oorlog. Nieuw daarin is dat regeringslegers politieagent spelen in de buurlanden (dat schrijft het nieuwsmagazine Jeune Afrique), zonder ook maar enigszins rekening te houden met het soevereiniteitsprincipe of het volkenrecht. Vreemde ordediensten, buitenlandse strijdkrachten en dito bemiddelaars bemoeien zich overal.

De VN is in vier verschillende Afrikaanse staten actief, maar de blauwhelmen grijpen nergens actief in; ze beperken zich tot “observatie”.

In Angola is de duurste vredesoperatie in de geschiedenis van de VN aan de gang. Die wereldorganisatie besteedde al een miljard dollar aan dat land en stuurde er zevenduizend soldaten naartoe, in een poging om er de aartsvijanden met elkaar te verzoenen. En toch blijven ze met elkaar slaags en bliezen onlangs het vredesakkoord van 1994 op (dat toch niet werkte): het regeringsleger, dat vroeger door Moskou werd gesteund, en de strijdkrachten van de – ooit westers gezinde – Unita, onder leiding van Jonas Savimbi. Van de elf miljoen Angolezen is er nu een half miljoen op de vlucht, en 1,3 miljoen mensen zijn er met de hongerdood bedreigd. Unita van Savimbi wordt gefinancierd met diamanten uit het gebied dat de rebellen in handen hebben, de regering in Luanda besteedt twee derde van Angola’s enorme olie-inkomsten aan de oorlog.

DE PESSIMISTEN KREGEN GELIJK

Net als Angola bewapenen vele Afrikaanse landen zich zonder gêne, zowel de kleintjes als de grote. Dwergstaatje Burundi bijvoorbeeld, heeft het voorbije jaar 30 procent van de begroting aan bewapening besteed. Zuid-Afrika gooide er 2,3 miljard dollar tegenaan.

De conflicten zijn uitzichtloos. De burgeroorlog in Zuid-Sudan is de laatste maanden geëscaleerd. Regeringsvliegtuigen bombardeerden opnieuw ziekenhuizen in het rebellengebied, 2,6 miljoen mensen kunnen amper overleven dankzij een luchtbrug die levensmiddelen dropt…

In juni ’98 stortten troepen uit Senegal en Guinea zich mee in de bloedige machtsstrijd in Guinée-Bissau, waar de voorbije weken het geweld weer oplaaide en het nieuwe vredesbestand zijn kwaliteiten nog moet bewijzen. Soldaten uit Zuid-Afrika en Botswana sloegen in september een revolte neer in Lesotho, waar de oppositie en een deel van het leger in opstand kwamen tegen de regering. Somalië, waar ook na de mislukte VN-tussenkomst van 1992-’94 verschillende clans elkaar ongenadig met de machete afmaken, is No-Go-Land voor de internationale hulporganisaties.

Niet alleen de pessimisten kregen gelijk, ook onverbeterlijke optimisten zijn teleurgesteld. De Ethiopische Meles Zenawi en Isaias Afwerki uit Eritrea – die eerst eensgezind de rode dictatuur uit Addis Abeba verjoegen en zich opwierpen als vernieuwers – sleepten in juni hun twee “broederstaten” mee in een actueel weer opflakkerend wapengekletter, en dat om enkele honderd vierkante kilometer onbewoonde woestenij. Vorige week nog bestookten Ethiopische vliegtuigen en helikopters een vluchtelingenkamp in Eritrea, waarbij vier volwassenen en een baby omkwamen.

Het Amerikaanse magazine Newsweek waarschuwde vorige zomer: “Ooit zal Afrika terugblikken op augustus ’98 zoals Europa terugblikt op augustus 1914”. En dat was het begin van de Eerste Wereldoorlog…

Congo was nog maar pas verlost van de Mobutu-dictatuur of er brak een nieuwe burgeroorlog uit. De anti-Mobutu-coalitie van Laurent-Désiré Kabila kon alleen van een gewisse ondergang gered worden door de snelle interventie van andere Afrikaanse landen. Alleen al in Congo vechten troepen uit zeven verschillende naties: de regeringen van Rwanda en Uganda sloten een alliantie met de rebellen tegen Kabila. En die wordt dan weer ter zijde gestaan door legers uit Angola, Zimbabwe, Namibië, Tsjaad en Sudan. Niet enkel in Congo, ook in buurstaat Congo-Brazzaville bekampen soldaten van meerdere nationaliteiten elkaar.

Afrikaanse regeringen steunden vroeger ook opstandige bewegingen, maar toen beperkten ze zich nog tot het ter beschikking stellen van wapentuig en instructeurs. De laatste maanden sturen ze ook hun reguliere troepen naar de brandhaarden.

MET EEN LINEAAL GETROKKEN GRENZEN

Het ziet ernaar uit dat Afrika de eerste Grote Oorlog beleeft in de geschiedenis in het continent. De landsgrenzen – die omwille van de lieve vrede bewaard bleven sinds de grote onafhankelijkheidsgolf van dertig jaar geleden – worden alom opnieuw ter discussie gesteld. Pasteur Bizimungu, de president van Rwanda, heeft zelfs al een tweede Conferentie van Berlijn geëist: het staat toch nergens geschreven dat alles precies moet blijven zoals de toenmalige koloniale heersers het in 1884-’85 in Berlijn bedisselden? De willekeurige, met een lineaal getrokken grenzen, liggen ongetwijfeld aan de basis van de ellende en zijn er rechtstreeks verantwoordelijk voor: sinds de onafhankelijkheid van diverse landen in de jaren zestig, zijn ongeveer 50 miljoen mensen verdreven van hun geboortegrond en hun vaderland.

Tussen de Atlantische en de Indische Ondeaan leefden altijd een groot aantal volkeren en stammen, die honderden verschillende talen spraken. Zij sloten zich uiterst zelden bij elkaar aan, en ontwikkelden geen stedelijke samenlevingen.

Eeuwenlang stond Afrika los van de rest van de wereld. Dat isolement werd bruusk doorbroken door de Europeanen. Eerst verscheepten ze zowat 13 miljoen Afrikanen als slaven, naar wat zij de Nieuwe Wereld noemden. Daarna verdeelden ze het continent naar eigen goeddunken onder elkaar. Op die manier werden toekomstige onenigheden geprogrammeerd. Bijvoorbeeld de oorlog in – het destijds Britse – Sudan, waar zuidelijke volkeren meer gemeen hebben met hun broeders in Uganda dan met de moslims in Noord-Sudan.

Maar na langer dan dertig jaar van Uhuru (Swahili voor onafhankelijkheid) kan men de Afrikaanse catastrofe nog moeilijk geheel ten laste leggen van de vroegere kolonisatoren.

DE OVERHEID ALS GROTE PLUNDERAAR

Het is waar: toen de Belgen zich in 1960 terugtrokken uit Congo, telde het land amper twaalf academisch geschoolde autochtonen. Maar er lagen in dat land ook 140.000 kilometer aangelegde wegen, waarvan er nu nog maar zeer weinig stukken berijdbaar zijn. De teloorgang van Afrika is zeker ook te wijten aan de nieuwe zwarte heersers, die hun land evenzeer leegroofden als de blanken dat ooit deden. De plaatselijke elite kent noch vaderlandsliefde, noch arbeidsethiek en wil maar één ding: snel rijk worden. Mobutu en zijn slippendragers versasten jarenlang de volledige opbrengst van de Katangese kopermijnen naar buitenlandse rekeningen. Mobutu werd een van de rijkste mannen ter wereld, zijn volk een van de armste.

Veel Afrikanen beschouwen hun eigen overheid als de grootste plunderaar. De verworvenheden van de kolonisatie zijn verdwenen: er zijn geen scholen meer, geen ziekenhuizen, geen wegen, geen elektriciteit… Staatsdiensten werken enkel als er “matabiche”, smeergeld aan te pas komt. En op straat eisen politieagenten en soldaten, met het geweer in aanslag, geld van de burgers, terwijl ze hen zouden moeten beschermen.

In grote delen van Afrika is de staatsmacht in handen gevallen van criminele bendes. De bevolking neemt onrustwekkend toe en vervuilt het milieu. De strijd om de inkrimpende bronnen van inkomsten mondt uit in anarchie. De Amerikaanse schrijver en cultuurpessimist Robert Kaplan ziet in die Afrikaanse chaos het begin van het einde: de instorting van de beschaving.

Zo mogelijk nog provocerender, en zeker cynischer, is de uitspraak van de Amerikaanse, zwarte journalist Keith Richburg, die drie jaar Afrika-correspondent was voor The Washington Post: “Ik dank God op mijn blote knieën omdat mijn voorouders werden gevangengenomen en als slaven werden verscheept. Daardoor bleef mij het noodlot van dit rampzalige continent bespaard.”

Copyright Knack/Der Spiegel

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content