Niet alleen meesterwerken op de retrospectieve Théo Van Rysselberghe in Bozar Brussel. Dus geen herhaling van de expo van 1993 in Gent. Wél knap ongezien werk en sympathieke probeersels van onze grote neo-impressionist.

Hij treft het niet, de Vlaamse minister van Cultuur. Hij verleent de retrospectieve Théo Van Rysselberghe (1862-1926) in de Brussele Bozar steun. In zijn voorwoord bij de catalogus wijst Bert Anciaux erop dat ‘een paar topstukken in de tentoonstelling tot de permanente collecties van onze grote Vlaamse musea, zoals het Museum voor Schone Kunsten in Gent en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen behoren’. Bij nader toezien maken uitgerekend die topstukken – De Lezing en het Portret vanMarguerite van Mons uit Gent, Marie Sèthe aan het harmonium uit Antwerpen – geen deel uit van de ruime selectie van 140 schilderijen. Opzet of toeval? Kennelijk zijn niet alleen de Vlaamse musea in gebreke gebleven. Met het wegblijven van de prachtige Van Rysselberghes uit het Kröller-Müller-museum in Otterlo, de Zeilboten uit het Musée d’Orsay in Parijs en het sublieme doek Anna Bloch in het atelier uit het Museum of Fine Arts in Springfield Massachusetts, gaat het al op een afwijzingsfront uit de museale hoek lijken.

Praktische redenen (laattijdige aanvraag, restauratie) bieden geen afdoende verklaring voor zoveel schitterende afwezigheid. Het wantrouwen in de museumwereld voor de reputatie van de commissaris van de tentoonstelling, Olivier Bertrand (41), weegt zwaarder door. Deze autodidact stelt oeu-vrecatalogi samen van Belgische kunstenaars rond de bloeiperiode 1900, maakt als freelancecurator in publieke instellingen exposities met hun werk, dat hij voor eigen rekening ook koopt en verkoopt. Kortom, zijn bedoelingen heten ‘puur commercieel’ te zijn. Sommige openbare instituties werkten wel met hem samen om zijn uitgebreide connecties met privéverzamelaars en, het mag gezegd, om zijn deskundigheid. Voor zijn medewerking aan de Rik Wouters-retrospectieve in 1994 in het Oostendse Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (PMMK) eiste en kreeg hij een aandeel in de opbrengst, met de goedkeuring van de provinciale gedeputeerde. Acht jaar later had hij niemand anders meer nodig om van Wouters een succesvolle expo in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten te organiseren. En ook de oeuvrecatalogus van deze kunstenaar staat op zijn naam. Sindsdien zit de handel in het werk van Rik Wouters stevig in de greep van Olivier Bertrand.

Nu is Van Rysselberghe aan de beurt. Voor de oeuvrecatalogus, verwacht in 2007, heeft hij zich geassocieerd met Pascal de Saedeleer, wiens onkreukbaarheid én expertise door niemand in twijfel worden getrokken. Bij het opengaan van de Van Rysselberghe-expo in Bozar vorige week, zaaide Ronald Feltkamp twijfel over de authenticiteit van een aantal tentoongestelde werken. Of diens oordeel – als auteur van een Van Rysselberghe-monografie die ook als oeuvrecatalogus wil doorgaan – soeverein staat boven dat van het duo Bertrand/De Saedeleer, is lang niet zeker.

Zeker is dat ze een boeiende tentoonstelling hebben gemaakt. Anders dan de slanke, op louter neo-impressionistische meesterwerken gerichte expo van 1993, laat de Bozar-versie in een aangenaam gespatieerd parcours de hele picturale zoektocht, de meanders, de explosieve hoogtepunten, de sympathieke tekorten en de langzaam afnemende creatieve beelding aan bod komen. Zijn jeugd laat zich, door herhaald reizen naar Marokko, lezen als een volhardende queeste naar primitieve exotiek en licht-donkercontrasten. Zijn sterke opbloei in Parijs en op het Brusselse internationale forum van Les XX, dankte hij aan Georges Seurat en Paul Signac. Van hen nam de geboren Gentenaar het complementair kleurgebruik over, in combinatie met een pointillistische techniek. Dit neo-impressio-nistische recept paste hem perfect. Het raster van stippels uit pure kleur accentueerde zijn zuivere lijnvoering, strakke beeldcompositie en zijn voorliefde voor een sterk vibrerend licht. Anderzijds werd zijn gebrekkige gevoel voor anatomie, ruimtewerking en perspectief er een beetje door gemaskeerd. Het eindresultaat komt soms over als een magische vorm van fotografie-plus.

PARADIJSELIJKHEID

Al bij al bezat Van Rysselberghe genoeg picturale kwaliteiten om er zijn verlangen naar het poëtiseren van de wereld gestalte mee te geven, verwant aan de symbolistische verzen van zijn vriend Emile Verhaeren, die hij illustreerde. Voor zijn zelfvervulling had hij het genre van het portret nodig, en dat van het landschap. De portretten zijn intense herinneringsbeelden aan intimi en genegen opdrachtgevers, opgenomen in een warme, tedere wereld. De volwassenen hebben een hiëratisch, bijna plechtig verschijningsbeeld ( Dokter Auguste Weber uit de collectie Jay & Clayre Haft en Juffrouw Irma Sèthe uit het Petit Palais in Genève, horen bij de topstukken in Bozar).

De kinderen zijn van een grote natuurlijkheid ( Elisabeth Van Rysselberghe, de dochter van de kunstenaar, verrukkelijk stralend in haar onschuldig open wezen: een stuk in privébezit, geschilderd rond 1897-1898, hoogtepunt bij de kinderportretten). In de landschappen moest de paradijselijkheid tastbaar aanwezig zijn, onveranderd mogelijk gemaakt door het trillende zonlicht in een ongerept decor met zeekust, rivier, bos of bergen. In deze categorie graag aandacht voor De haven van Sète, de tartanen, vanwege zijn pointillistische lijst en het feit dat het werk tot voor kort behoorde tot de collectie van het Museum of Modern Art (MoMa) in New York, vooraleer het zonder verpinken werd verkocht en in een privécollectie belandde.

Door de strenge, klare lijnvoering lijkt het soms alsof Van Rysselberghes motieven veeleer uitgeknipt en op een pagina gekleefd zijn, dan wel gemodelleerd en in de illusio-nistische wereld van het schilderij geïntegreerd. Tenminste, dat was zo in zijn neo-impressionistische periode. Eerder maakte hij soms behoorlijk realistische stukken, zoals de landelijk-travaillistische scène Te West-Vlaanderen, die evengoed door Léon Fredericq geschilderd had kunnen zijn. In zijn laatste levensjaren overheerste dan vaak het monumentale – een beetje ontsierd door onhandig sculpturaal naakt.

De tentoonstelling laat nog een aantal tekeningen, aquarellen en prenten van behoorlijke kwaliteit zien. De commissaris toont zich niet ten onrechte trots op de aanwezigheid van een flinke hoeveelheid onbekende schilderijen. Alle werden onderzocht en zo nodig gereinigd. Daarbij bevindt zich het wellicht allermooiste Portret van Emile Verhaeren, warme intellectualiteit uitstralend in zijn persoonlijke bibliotheek. Alleen ondernemende bezoekers van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel kunnen het al eens eerder hebben gezien. Een aangename verrassing ten slotte is de in het parcours geïntegreerde ‘studio’ van Herr Seele, tot in de puntjes geoutilleerd met luchtige pointillistische schilderijtjes en objecten van zijn hand. Deze superfan van Van Rysselberghe animeert er een jeugdatelier. Lang leve de klare, ‘Belgische’ lijn (nu ook mét Seeles pointillistische portretjes van ons vorstenpaar).

Tot 21/5 in Bozar, Koningsstraat 10, Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 u. Donderdag van 10 tot 21 uur.

JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content