Angst kan nuttig zijn om te vermijden dat je jezelf in de nesten werkt. Maar in een superveilige maatschappij zoals de onze kunnen angstreflexen contraproductief werken. Mensen worden tegenwoordig bang gemaakt zonder dat er noodzakelijk een reden voor is. Wetenschappers vragen zich af wat dat zegt over onze ware aard.

De Amerikaanse journalist Scott Stossel, hoofdredacteur van het prestigieuze maandblad The Atlantic, is al zijn leven lang bang. Bang voor open ruimtes, voor overgeven, flauwvallen, vliegen en voor ergens ver weg van huis opgesloten raken. Zijn trouwdag was een nachtmerrie zonder einde. In het vorige nummer van zijn magazine schreef hij een opmerkelijk artikel over zijn angsten, dat begon met een opsomming van de waslijst genees- en andere middelen (zoals alcohol) die hij heeft geprobeerd om van zijn probleem verlost te raken. Niets hielp. Hij heeft met zijn situatie leren leven en probeert er het beste van te maken. Het had geen zin te trachten te begrijpen wat er aan de hand was, en nog minder te hopen dat het ooit weg zou gaan. Er was geen inzicht te vergaren, hij kan alleen berusten. Maar het was niet gemakkelijk.

Stossel is niet alleen. Naar schatting een vijfde van de westerse bevolking zou elk jaar met een of andere vorm van angst te kampen krijgen. In de jaren 1980, toen angst formeel als een pathologie erkend werd, was dat slechts enkele procenten. Angst werd van dan af een ziekte, en niet iets wat in de eerste plaats te maken had met lafheid of een andere aangeboren zwakte. Er kwamen behandelingen voor de ziekte, waardoor er een sterke farmaceutische industrie omheen groeide. Sommige passages uit Stossels relaas lezen als een vlotte versie van een pakket bijsluiters uit pakjes geneesmiddelen.

Angst werd een economisch gegeven. Er werden steeds meer diagnosen gesteld en steeds meer mensen konden de kosten voor de medicatie recupereren via de ziekteverzekering. Gewone angsten, die in feite geen behandeling behoeven, werden op deze manier pathologische angsten, waarvoor medicijnen wel nuttig kunnen zijn. Het geheel heeft ongetwijfeld een zelfversterkend effect, waardoor steeds meer mensen in de angststatistieken terechtkomen. Of er een plafond aan die ontwikkeling is, is voorlopig niet duidelijk.

Het andere uiterste bestaat ook: mensen die niet bang kúnnen worden. Het blad New Scientist bracht vorig jaar het relaas van een vrouw die in medische kringen bekend staat als ‘SM’, en die geen enkele vorm van angst vertoont. Een ontmoeting met een grote slang, een aanval door een druggebruiker in een park, niets kan haar van haar stuk brengen. Onderzoek wees uit dat er, als gevolg van een aangeboren aandoening, iets fout ging met haar amygdala: een zone in de hersenen die instaat voor de verwerking van emoties. De amygdala van SM werd in haar kinderjaren vernietigd door een woekerende zeldzame ziekte.

De amygdala werd lang als de zetel van onze emoties omschreven, maar aangezien SM wel andere gevoelens kent dan angst, moet haar functie misschien toch specifieker zijn. Anderzijds cultiveert de vrouw wel een groot vertrouwen in sommige mensen, wat volgens de wetenschappers die haar volgen niet altijd aan de afwezigheid van angst kan worden toegeschreven. Intrigerend is dat SM wel bang kan worden, maar uitsluitend van zaken die met haar eigen lichaam te maken hebben, zoals stikken. Ons lichaam verwerkt inwendige angstprikkels kennelijk via een ander circuit dan externe prikkels.

Geworteld in onze genen

Angst is bijzonder functioneel geweest in onze overleving. Als je iets hoort wat een potentieel gevaar betekent, en je wacht te lang om te kijken of er echt een risico is, dreig je in de problemen te komen. Je meteen uit de voeten maken en achteraf verifiëren of het wel nodig was, is nuttiger. Het hoeft niet te verbazen dat er in de hersenen van apen een groepje cellen gevonden is dat specifiek reageert op beelden van slangen, zelfs als hun drager nooit een slang in het echt gezien heeft. Volgens Proceedings of the National Academy of Sciences heeft de zone zelfs meer cellen dan de zone die wordt ingeschakeld bij het herkennen van gezichten.

Gifslangen zouden zo’n 60 miljoen jaar geleden ontstaan zijn. Het grootste deel van de succestijd van de zoogdieren zouden zij dus een bedreiging zijn geweest. Het moet nuttig geweest zijn dat wij een aangeboren angst voor slangen kregen. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor spinnen. Als je angst voor spinnen moet aanleren, dreig je als kleuter in tijden of regio’s met veel spinnen een giftige beet te krijgen voor je ouders je op het gevaar hebben kunnen wijzen. Als de angst diep in je genen zit geworteld, zul je nooit de neiging krijgen om met een grote spin te willen spelen (tenzij je angstreflexen niet normaal ontwikkeld zijn).

We weten ondertussen dat de neiging om risico’s te nemen een sterke aangeboren component heeft. De mezen in onze tuinen kunnen mooi onderverdeeld worden in een klasse durvers en een klasse voorzichtigen. Bij mensen is een risicogen ontdekt dat in verschillende varianten voorkomt. Door de ene variant gaan mensen makkelijker risico’s nemen, terwijl ze door de andere veel meer in het defensief gaan. In sommige situaties is de ene constellatie beter, in andere de andere. Het is duidelijk dat de verovering van de wereld door de moderne mens gestuwd werd door risiconemers – dat is merkbaar in de verdeling van de risicostimulerende genvarianten in de wereldbevolking.

Het onderzoek naar hoe de hersenen angst verwerken (of oproepen), focust op de amygdala. Onderzoekers kijken graag naar extreme vormen van angst, zoals het posttraumatisch stresssyndroom. Mensen die daaraan lijden hebben als gevolg van chronische angsten, dikwijls uitgelokt door extreme ervaringen, geen normaal leven meer. Sommige persoonlijkheidstypes zijn er gevoeliger voor dan andere. In The Journal of Neuroscience beschrijven wetenschappers, op basis van onderzoek met proefdieren, een rechtstreekse connectie tussen het geheugencentrum voor angst in het hart van de amygdala en een zone in de hersenstam die instaat voor de reacties op angst. Ze gaan nu na of het ingrijpen op die connectie een verzachtende rol bij angst zou kunnen spelen.

Volgens Nature Neuroscience zijn wetenschappers in staat om aan de hand van veranderingen in de hersenactiviteit te voorspellen of een angstige ervaring zal leiden tot het vormen van een angstgevoel op lange termijn. Het vakblad Science bracht resultaten van dezelfde (Nederlandse) onderzoeksgroep, die aantonen dat het mogelijk is om angstige gevoelens weg te masseren als mensen nieuwe ervaringen opdoen op het ogenblik dat ze angstige prikkels uit hun geheugen oprakelen. Het is een nieuwe basis voor de psychologische aanpak van angstproblemen, zoals cognitieve gedragstherapie. Niet iedereen zoekt zijn heil in medicatie, maar tot dusver zijn gedragstherapieën meestal evenmin zaligmakend. Dikwijls zijn de effecten ervan na korte tijd alweer verdwenen.

The Journal of Consumer Research bracht recent zelfs een studie die illustreert dat angst af en toe ook in positieve zin kan worden aangewend, tenminste als je iets wilt verkopen. Als mensen samen naar een horrorfilm kijken, versterken ze hun onderlinge band, want gedeelde angst kun je beter verwerken dan wanneer je ze in je eentje ervaart – dat relatieversterkende aspect van angst is ongetwijfeld een van de redenen waarom griezelfilms zo veel succes hebben. Als er geen partner beschikbaar is, kun je je angst delen met een product dat je kent, een merk. Het moet wel op hetzelfde moment als de angstprikkels beschikbaar zijn. De weg naar product placement in horrorfilms ligt bij dezen helemaal open.

Ziek worden van angst

In onze mediawereld wordt angst tegenwoordig vooral in omgekeerde zin gebruikt. Mensen worden bang gemaakt van alles en iedereen: van vreemdelingen, van vossen, van ziekmakers die in geen velden of wegen te bekennen zijn – zelfs een warme zomerdag kan als een risico worden voorgesteld. Voor zo’n negatief verwachtingseffect dat reële angsten veroorzaakt, is al een term bedacht: het nocebo-effect (van het Latijnse nocebo: ‘ik zal schaden’), naar analogie met het placebo-effect. In het laatste geval denk je dat je geneest omdat je een fake pilletje hebt gekregen, in het eerste geval word je ziek omdat je iets negatiefs gehoord hebt waarvan je denkt dat het op jezelf van toepassing is. Het gaat dus om bang of ziek worden zonder echte reden. Het nocebo-effect werd ontdekt in klinische tests van geneesmiddelen, waarbij onderzoekers vaststelden dat mensen die een onschadelijk placebo hadden gekregen, toch neveneffecten vertoonden omdat ze dachten dat ze een werkzame pil hadden geslikt.

De angst voor pijn kan, volgens een rapport in Public Library of Science Computational Biology, zwaardere effecten op een lichaam hebben dan de pijn zelf. Mensen kunnen letterlijk ziek worden omdat ze horen dat wifistralen schadelijk zijn, hoewel daar geen hard bewijs voor is. Meer dan de helft van de mensen die gevolgd werden in een experiment beschreven in The Journal of Psychosomatic Research kreeg na het bekijken van een BBC-documentaire over mogelijke negatieve gevolgen van straling zonder aanwijsbare reden met angstreacties te kampen.

Een doorgedreven versie van het nocebo-effect werd eind vorig jaar gelanceerd in het vakblad Conservation Biology: het anthropocebo-effect. Door een barrage van berichten over hoe schadelijk wij, mensen, zijn voor ons leefmilieu, cultiveren we het idee dat we er niets aan kunnen doen. Een vorm van fatalisme die ertoe leidt dat veel mensen geen inspanningen leveren om tot een duurzamer bestaan te komen, in de veronderstelling dat het toch niets uithaalt.

Om beide effecten tegen te gaan, zou het nuttig zijn dat we collectief wat optimistischer naar onszelf en onze toekomst kijken en niet altijd en overal kommer en kwel zien.

De cultuur van de angst leidt volgens sommige waarnemers tot een verkleutering van onze maatschappij, die nochtans veel te danken heeft aan avontuurlijke geesten. De bijna beate bewondering voor ontdekkingsreizigers, topsporters of oorlogsjournalisten past in onze cultus van het avontuurlijke. Voor verlegenheid is geen plaats in onze op branie toegespitste mediawereld, hoewel er steeds meer aanwijzingen komen dat er voordelen verbonden kunnen zijn aan een onopvallend bestaan. Opvallen is niet altijd de beste strategie om uit de klauwen van rovers of parasieten en profiteurs te blijven. Zoals altijd en overal zal het soms nuttig zijn, en soms niet.

Er is een intrigerend debat bezig over de vraag of wij van nature ondernemend zijn, dan wel vooral behoudsgezind, om niet te zeggen laf. Als je ervaringen hebt met zowel jagende pygmeeën in het regenwoud als blauwhelmen in niet eens acute oorlogsomstandigheden, kun je niet anders dan besluiten dat de ware aard van de doorsneemens meer naar de laffe kant neigt dan naar de avontuurlijke. Dat mensen bang blijven en gemakkelijk bang gemaakt worden in omstandigheden zonder angstprikkels, heeft uiteraard te maken met het onweerlegbare gegeven dat onze genetische neiging tot angst zo diep in ons lichaam zit ingebakken, dat een snelle verandering geïnduceerd door een steeds veiliger omgeving geen onmiddellijk verschil maakt. Zelfs in onze veilige wereld blijven we vatbaar voor angstprikkels, omdat die vroeger zo functioneel zijn geweest.

Naar analogie met de hypothese dat auto-immuunziekten, veroorzaakt door de lichaamsafweer die eigen cellen aanvalt, een gevolg kunnen zijn van een overdreven hang naar hygiëne, zodat de afweer te weinig kansen krijgt om zich op echte vijanden toe te spitsen, zou je kunnen denken dat de explosie van fobieën en andere angstaandoeningen te maken heeft met het gegeven dat we tegenwoordig te weinig echte angstprikkels krijgen, zodat ons lichaam gaat overreageren op wat het als normaal zou moeten beschouwen. Zo kan een groeiend aantal mensen slachtoffer van ons succes worden.

DOOR DIRK DRAULANS

Er kunnen voordelen verbonden zijn aan het leiden van een onopvallend, verlegen bestaan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content