Op 11 november wordt het einde van de Eerste Wereldoorlog herdacht. In België lijken de onderzoekers hem wel vergeten.

NAAR DE EERSTE WERELDOORLOG (augustus 1914 – november 1918) gebeurde in België weinig onderzoek, zeker in vergelijking met Duitsland en Groot-Brittannië. Dat is eigenaardig, omdat de studies zich vooral richten op de strijd te land. En die werd bij ons voor een groot deel uitgevochten in West-Vlaanderen, waar de Duitse opmars definitief een halt werd toegeroepen.

In augustus 1914 was het Duitse leger België binnengevallen. De Duitse troepen leken niet tegen te houden. Ook niet door de Britten, die België te hulp snelden, maar in één maand 320 kilometer achteruit moesten. Pas in de slag bij de Marne zetten de Fransen de Duitsers klem. De gevechten verlegden zich naar de Vlaamse kust. Het Belgische leger bood daar hevig weerstand. Een deel van het Britse leger werd als versterking aangevoerd. De opening van de zeesluizen blokkeerde de toestand. Half november 1914 liepen de linies vast : van Nieuwpoort tot Zwitserland. De loopgravenoorlog kon beginnen.

Eind 1914 bleken meer dan driehonderdduizend militairen gesneuveld, meer dan zeventigduizend per maand. Het Britse beroepsleger was quasi uitgeroeid. Het Franse leger droeg de zwaarste verdedigingslast. De Britse en Franse kolonies leverden verse troepen. Londen riep vrijwilligers op om soldaat te worden. Dat ?volksleger? leed zo’n grote verliezen dat de helft van de infanterie in 1918 jonger was dan 18 jaar.

KLAPROOS.

De oorlog die naar verwachting voor Kerstmis 1914 beslecht zou zijn, sleepte aan. Nieuwe Duitse wapens gifgas en vlammenwerpers brachten de verbeelding op hol. Wanhoop trad in na de massale slachtingen van 1915 en 1916, waarbij dertigduizend soldaten per maand vielen. Muiterijen braken uit, desertie werd een probleem. Het tij keerde pas in 1917, toen de Verenigde Staten zich in de strijd stortten. Dankzij het Amerikaanse industriële potentieel en de frisse Amerikaanse troepen begaf de Duitse defensie het.

De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog waren enorm. Alles bij elkaar werden 45 miljoen doden, gekwetsten en vermisten geteld. De kaart van Europa onderging een grondige hertekening. De Duitse verbittering over de nederlaag kondigde de Tweede Wereldoorlog aan, die nog verwoestender zou uitvallen dan de eerste wereldbrand. 1940 – 1945 verliep immers op een grotere schaal en raakte meer burgers. Naderhand hield die periode meer aandacht gaande en er werd ook om gelachen : er bestaan genoeg Franse en Britse films en series die alles van veldtocht tot verzet grappig voorstelden.

Zo ging het niet met de ?Grote Oorlog?. De Chaplin-film ?Shoulder Arms? (1918) handelde over de droom van een soldaat die in zijn eentje de oorlog wou doen eindigen. Het in 1967 gedraaide ?Oh What a Lovely War? gaf via soldatenliedjes het bittere verloop van de strijd weer.

Van waar dat verschil ? De Tweede Wereldoorlog had grote gevolgen in alle landen van de planeet. En toch zien we dat vooral in Groot-Brittannië ’14-’18 als maatstaf van alle oorlogen geldt. Net als in de Westhoek. In dat stukje België bij de IJzer werd vier jaar gevochten en ontwikkelde zich aan weerszijden van de frontlinies een vreemd leven. De velden werden bewerkt, de handel ging door, cafés en restaurants waren open. Het bevolking leerde omgaan met de situatie.

Na 1918 diende het puin geruimd. De ?stank van rottende lijken? maakte het leven ondraaglijk tot de aangevoerde ?tsjings?, Chinese werkcompagnies, alle resten bijeenraapten en begroeven. Teruggekeerde boeren gooien maanden na mekaar bomtrechters dicht. Er werd gejaagd op verwilderde honden en katten, soldatenbarakken werden gesloopt om voorlopige huizen te bouwen.

In West-Vlaanderen woedde de oorlog verschrikkelijk. Meer dan 100 gemeenten waren verwoest, met de grond gelijk gemaakt. Tot vandaag worden er bommen opgeploegd. Daar leeft de herinnering aan de oorlog nog wel. De goed onderhouden militaire begraafplaatsen blijven er als littekens liggen. Elk jaar komen er duizenden Franse, Britse, Amerikaanse en Canadese toeristen kijken naar het slagveld waarover hun vaders en grootvaders vertelden. (De eerste Michelingids voor de slagvelden dateert van 1919 en verscheen in het Engels.) De bezoekers zoeken naar namen als Poelkapelle, Wijtschate, Boezinge, Passendale die bij hen bekender klinken dan onder de meeste Belgen.

De Last Post, die elke dag in Ieper wordt geblazen, is voor de BBC een reden om te komen filmen. Wie nu naar de Britse televisie kijkt, merkt trouwens op dat velen een klaproos dragen, een poppy, symbool van die oorlog en tegelijk een inkomen voor de talloze oorlogsinvaliden die heel het jaar door papieren klaproosjes maken, bestemd voor Remembrance Day : 11 november.

GESCHOKT.

Hoe sterker de samenleving in de Eerste Wereldoorlog werd dooreengeschud, hoe groter de aandacht voor die periode. Dat gaat op voor Duitsland, waar de wapenstilstand van 1918 ook het einde van het keizerrijk betekende. Herstelbetalingen, crisis, politieke en sociale moeilijkheden leidden er naar de overheersing van het nazisme.

De Britse samenleving veranderde grondig. De financiële aderlating was enorm geweest ; de oorlog kreeg een sociale en politieke vertaling. Bij het begin van de eeuw was de maatschappij er nog statisch, iedereen ?kende zijn plaats.? Er was Upstairs en Downstairs. Al werden voor de arbeiders bibliotheken en scholen opgericht, omdat ontwikkeling en volksverheffing het algemeen belang dienden. De succesromans van die jaren verheerlijkten middeleeuwse idealen, ridderlijkheid, offervaardigheid en liepen meestal tragisch af. Rudyard Kipling, een van de meest gelezen schrijvers, ontwierp na de oorlog het opschrift van de grafzerken : ?Soldaat van de Grote Oorlog. Known unto God.?

Ondanks het verzet van adellijke families kregen soldaten en officieren dezelfde zerk. In de dood waren ze gelijk, was de redenering. In werkelijkheid ging het om massagraven. De netjes geplaatste zerken wekten de indruk dat elke soldaat zijn graf kreeg. Tegelijk werd toegegeven dat de oude samenleving in de loopgraven doodgebloed was. Oorlog zou nooit meer beschreven worden als een gewapende versie van de Olympische Spelen, als een voetbalmatch waar fair play en moed het verschil maakten.

Want zo klonk het inderdaad nog in 1914. De Britse opperbevelhebber Douglas Haig verklaarde toen dat kogels de cavalerie moeilijk kunnen tegenhouden. Volgens hem volstonden twee machinegeweren voor een bataljon (1.000 soldaten). Het bleek anders te velde. Tel daarbij de slechte uitrusting geen laarzen in de modderige loopgraven, onvoldoende gasmaskers, slechte kleren, te weinig munitie de monotone voeding en de gruwel van de beschietingen. Geen wonder dat vanaf 1916 de wanhoop zich doorzette en daarmee de zwarte humor die, via understatements, de Engelse taal zo beïnvloedde.

PICKNICK.

Tegen eind van 1916 was elke soldaat en officier die actief de oorlog beleefde ervan overtuigd dat de generaals zich vergisten. Wat deels klopt. Vele rijen aanvallende infanteristen werden weggemaaid door de Duitse machinegeweren. De Britse staf stond minachtend tegenover het volksleger, dat de infanterie uitmaakte. Arbeiders waren gewoon niet slim en dapper. Daarom konden ze alleen bij klaarlichte dag en in rijen aanvallen, begeleid door officieren. Infanteristen en hun officieren sneuvelden dan ook massaal.

Vanaf 1916 bleef van elk bataljon altijd tien procent achter het front, ervaren soldaten die de reserve moesten opleiden. En toen in oktober 1916 eindelijk tanks werden ingezet, bleef de verwarring die ze bij de Duitsers creëerden, onbenut. Het Britse opperbevel geloofde niet in zulke nieuwerwetsigheden. Wel in een daverende cavalerie, die nutteloos bleek.

Na de oorlog koesterden de ex-soldaten een diep wantrouwen tegenover elke officiële instantie. Ze voelden titels en militaire rang aan als graadmeters van incompetentie. ?Liegen alsof het gedrukt staat,? deed opgeld, in uithalen naar kranten.

De soldaten wisten al in de oorlog dat de propaganda het thuisfront wou laten geloven dat alles (ook de duizenden doden) deel uitmaakte van een superingenieus plan. Hun leven in de loopgraven werd voorgesteld als een ?lange picknick, waarbij ze zich zo smerig mochten maken als ze zelf wilden.?

De ellende in de modder van de IJzervlakte wekte bij de soldaten de verwachting beloond te zullen worden voor hun inzet. Ze dachten na de strijd ontvangen te worden als helden. Toen ze eindelijk thuiskwamen, begrepen de thuisblijvers, gewoon aan de hoera-berichten van de kranten, niets van hun ontreddering. Werk was er niet voor hen. Wel stemrecht.

De toekenning van dat recht verbitterde de adellijke families. Eén op vijf upperclass-militairen sneuvelde, tegen elf procent van de gewone soldaten. Het beroepsleger dat de eerste klap opving, bestond immers uit jongere zonen van de elite. De upperclass leverde ook de eerste vrijwilligers, vaak recht van de schoolbanken, gedreven door oude begrippen als eer en mannelijkheid. Na de oorlog was hun maatschappij verdwenen. Letterlijk ten onder gegaan in ?bloed? en de successierechten die moesten betaald worden, vaak twee, drie keer na elkaar.

Het algemeen stemrecht bracht andere mensen aan de macht, de democratie betekende het einde van de politieke macht van de adel. En van de oude moraal. Door de decimering bleef er na de oorlog één man over voor acht huwbare vrouwen. Lesbiennes beïnvloedden onder meer de vrouwenmode : kortgeknipt haar, mannelijke tailleurs, pantalons werden in.

UIT DE EERSTE HAND.

Nooit voorheen hadden zoveel Britse, en ook Duitse afgestudeerden uit beroemde universiteiten bij elkaar gezeten als aan het front. Zij schreven de frontkranten, de dagboeken, de memoires die een totaal ander beeld van de oorlog ophangen dan veel andere bronnen. De frontkranten waren betrouwbaarder dan de officiële pers, die zich aan de officiële nieuwsbulletins hield en propaganda verspreidde.

De frontkranten leveren ook fascinerende lectuur. Zeker als de studie zich richt op het dagelijkse leven in de loopgraven en op de mentaliteit onder de soldaten. Het frontleven viel blijkbaar alleen vol te houden via vaste geloofspunten. Een bomtrechter was veilig, want projectielen belandden nooit twee keer op dezelfde plaats. De Franse soldaten geloofden dat Jeanne d’ Arc op cruciale momenten haar leger te hulp schoot. Britse soldaten geloofden vast dat de Fransen huurgeld ontvingen voor de loopgraven op hun terrein. De werkelijkheid was bitterder : in 1921 betaalde de Britse regering aan de Duitse wapenfabriek Krupp veertien shilling voor elke granaat die onder Krupp-patent in Engeland was gemaakt en in de oorlog was afgevuurd.

Sommige mythes waren zo sterk dat ze in de Tweede Wereldoorlog opnieuw opdoken. De Duitsers, zo werd verteld, maakten van lijkenvet kaarsen en schoensmeer. Boeren zouden via de opstelling van koeien, molenwieken of wijzers op kerktorens de vijand signalen hebben gegeven. In het niemandsland tussen de twee fronten leefde een groep krankzinnige deserteurs die ’s nachts de lijken beroofden.

De werkelijkheid was echter alweer fantastischer dan de realiteit. Vlak voor het einde van de oorlog kreeg een peloton opdracht een stuk van het front bij Boezinge op te ruimen. Het werd in de feestvreugde vergeten en pas na nieuwjaar 1918 door hoge officieren ontdekt. En beschouwd als deserteurs.

Veel in de gepubliceerde dagboeken is van een onachtzaamheid die onmenselijk aandoet. Ook gruwel wordt een mens blijkbaar gewoon. In de poëzie brak de zweer wel open. Dat verklaart het succes van John McRae’s gedicht ?In Flanders fields?, dat nu eindelijk ook in Vlaamse schoolbloemlezingen is terechtgekomen. Maar vele Belgische auteurs bleven bij het grote publiek onbekend. Daan Boens, Fritz Francken, Caesar Gezelle. Hun werk werd ?gemarginaliseerd?. Omdat de Vlaamse kwestie die na de oorlog werd gesteld samen met de collaboratie van een deel van de bevolking , een polarisatie op gang bracht die politiek werd uitgebuit en misbruikt. Dat gold ook voor Duitse schrijvers die de oorlog aanklaagden : ?Im Westen nichts Neues? van Erich Maria Remarque is daarvan een voorbeeld. Voor de Britse auteurs gold dat niet. Hun werk werd gedrukt, gelezen en herlezen. Tot nu. Vandaar dat het voor Vlamingen vreemd aandoet als in de Westhoek een dichtersroute wordt geopend in aanwezigheid van de Britse ambassadeur (zie kader). Het gaat dan ook om Engelse dichters die hier vochten.

Misschien kan de bevreemding een aanzet zijn om bij ons de studie van de Eerste Wereldoorlog eindelijk echt aan te vatten. De laatste getuigen van die periode zijn bijna verdwenen. En de mythes pijnlijk gesymboliseerd in de recente rellen rond de IJzertoren kunnen best worden opgeruimd. Dan zullen in internationele publicaties de 44.000 gesneuvelde Belgische soldaten eindelijk worden vermeld.

Misjoe Verleyen

Edmund Blunden, één van de velen, vond dat zijn oorlogservaringen hem geestelijk lieten voortleven in de periode ’14 – ’18.

Dertigduizend doden per maand. Massagraven waren de enige uitkomst.

In de IJzervlakte leidden modderwegen naar onooglijke plekken waar in de Eerste Wereldoorlog duizenden sneuvelden.

In Flanders fields : de klaproos werd voor de Britten het symbool van de dood.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content