De Vlaamse vleugel van de Belgische Karate Federatie heeft een nieuwe coach, maar een aloud probleem.

J udo, letterlijk “de weg van de meegaandheid”, is een minder dodelijke vorm van jiu jitsu en de eerste krijgskunst die in 1964 als olympische discipline werd erkend. In 2000 op de Olympische Spelen in Sydney komt daar het jonge taekwondo, de Koreaanse “weg van hand én voet” bij. En in 2004 in Athene ook karate. Vorige week maandag kreeg ook deze krijgskunst een olympische status.

Karatedo, “de weg van de lege hand”, bestond sedert de jaren 1600 op het eiland Okinawa. Gichin Funakoshi (1869-1957) introduceerde het in 1917 in Japan. Intussen deden de Japanse bezettingstroepen in Korea de daar eeuwenoude hwarangdo, “de weg van de bloeiende manhaftigheid”, tot het huidige taekwondo evolueren. De meeste krijgskunsten, die bijna altijd gegroeid zijn uit de behoefte van schamele boeren, vissers of monniken om zich tegen de gewapende heren te verdedigen, waren aan modernisering toe. Al zullen er wel altijd leermeesters zijn die – elk met zijn gevechtsstijl – karate uitsluitend beschouwen als een zelfverdedigingsfilosofie en niet als een sport, laat staan een competitiesport.

Het naast elkaar bestaan van de International Traditional Karate Federation (ITKF) en de World Karate Federation (WKF) herinnert aan nog een ander dispuut. Namelijk de schoolstrijd tussen de zogenaamde traditionelen en de modernen over wedstrijdquoteringen, met hun respectieve ippon (één punt) en sanbon (drie punten). Het onderscheid tussen de traditionelen van ITKF en de modernen van WKF is bovendien van belang om de samenstelling van de Belgische Karate Federatie (BKF) en de problemen bij de selectie van de Belgische nationale ploeg te begrijpen.

Zoals in het federale België te verwachten, is er dus de Fédération Francophone de Karate (FFK) en de Vlaamse Karate Federatie (VKF), die respectievelijk bij het Adeps en Bloso aanleunen. Beide federaties tellen normaliter elk vijf vertegenwoordigers van de traditioneel gerichte ITKF, waarbij de Vlaamse Karate Vereniging aanleunt en vijf van de moderne WKF, die wereldwijd de meeste leden telt en bij wie de Vlaamse Karate Associatie (VKA) aanleunt. Zo wordt meteen verondersteld dat zowel het ippon- als het sanbon-systeem vertegenwoordigd zijn, al is de World Karate Federation met zijn sanbon-systeem de officiële gesprekspartner van het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Met alle geruzie van dien.

Ons land heeft nochtans een aantal talentvolle karateka. De meest beruchte is Lefevre junior, vooralsnog lid van de Vlaamse Karate Associatie (zie kaderstuk).

Sinds een paar weken heeft de Vlaamse Karate Associatie een nieuwe coach, met het oog op de Olympische Spelen van 2004 in Athene. Daarvoor werd de Gentenaar Stefan Van Wambeke aangezocht. Hij is een bekend karateka en beoefent de sobere maar zeer trefgerichte Shito Ryu-stijl, genoemd naar de Japanse schrijfwijze van Kenwa Mabuni’s meesters, die in 1930 van Okinawa naar Japan trok.

Bij de begeleiding van het jong talent wordt Stefan Van Wambeke meteen geconfronteerd met oude vetes en communautair gekibbel. Hoe dan ook wil hij met zijn ploeg vooruit en tegelijk ook Lefevre junior in eigen rangen behouden. Want andere landen spiegelen Lefevre een nieuwe nationaliteit en middelen voor, die hem zouden toelaten zijn carrière als professioneel karateka verder uit te bouwen.

Hoe ziet de Vlaamse coach zijn taak?

Stefaan Van Wambeke: Een goede training leert dat je enige tegenstander jezelf is. Die tegenstander staat niet tegenover jou maar zit in jou. En die moet je proberen te overtreffen. Daarmee krijgt niet alleen de sport maar het leven een ander perspectief. Dit is uiteindelijk de essentie van een krijgskunst. Daarom is het niet voldoende zich uitsluitend op competitie toe te leggen. Alle grote kampioenen oefenen urenlang khion (basisbewegingen) op zoek naar de vereiste energie. Dit doe je op je dooie eentje, zoals je ook elke kata (gecodifieerde oefening) uiteindelijk alleen inoefent, al sta je met zijn allen op de mat.

Er zijn ook kata-wedstrijden. Daarbij gaat elke karateka op zijn eentje een aantal kata’s zo perfect mogelijk uitvoeren. Dit is spectaculair en belangrijk.

Is het dan wel verantwoord om van een krijgskunst een competitiesport, laat staan een olympische discipline te maken?

Van Wambeke: Waarom niet, als het onderscheid tussen de verschillende doelstellingen maar duidelijk is. In de sport moet je beter willen zijn dan een ander. In het dagelijks leven daarentegen wint de karateka een gevecht als hij dat gevecht kan vermijden.

Intussen wordt er nu vooral tussen de karateverenigingen onderling gevochten om de selectie, terwijl het toch eenvoudig lijkt als Vlamingen en Walen elk hun leden voor de nationale ploeg selecteren.

Van Wambeke: Er bestaan inderdaad Vlaamse en Waalse karateverenigingen, die elk afzonderlijk instaan voor hun eigen selecties. Zo worden de besten uit beide gemeenschappen samengebracht in de nationale selectie. Zo eenvoudig is het echter niet.

Hoewel het Internationaal Olympisch Comité zijn eis liet varen om de World Karate Federation als officiëel gesprekspartner te zien samensmelten met de International Traditional Karate Federation, blijven beide tendensen op de Belgische karatescène bestaan. Erger. De Vlaamse Karate Vereniging heeft, als aanhanger van het ITKF-ippon-systeem, het pleit nu wel op olympisch niveau verloren, maar wil koste wat het kost zijn invloed in de Belgische Karate Federatie behouden. Dit gebeurt onder meer door de vertegenwoordigers van de Vlaamse Karate Associatie tegen te werken, die nochtans van oudsher het nu olympisch erkende WKF-sanbon-systeem huldigen.

Het moet nochtans ons aller bedoeling zijn een sterke Belgische ploeg te vormen. Anderzijds zijn, omwille van de federalisering, de beste vijf Vlamingen en de beste vijf Walen niet noodzakelijk de beste tien Belgen. Dit kunnen ook de beste zes Vlamingen en de beste vier Walen zijn of omgekeerd. Maar neen. Omwille van het federale evenwicht moet geregeld een talentvol karateka een stap opzij zetten voor een minder goede. De staatsstructuren worden zelfs misbruikt doordat de aanhangers van het traditionele ITKF-systeem hun invloed binnen de Belgische Karate Federatie proberen veilig te stellen. Terwijl zij machtspelletjes spelen en zich nu ineens voordoen als de vertegenwoordigers van het sanbon-systeem dat zij altijd verguisden, zouden wij internationaal sterker kunnen staan. Naast een aantal zeer degelijke karateka’s, is er het zogenaamde fenomeen Lefevre. Ik overdrijf niet als Lefevre junior, zoals Gustave Lefevre wordt genoemd, op weg is om niet alleen een Belgische maar zelfs een olympische legende te worden. Als hij tenminste verder evolueert zoals hij bezig is.

Wat heeft hij dat andere topkarateka’s niet hebben?

Van Wambeke: Hij heeft vooral een potentieel in zich dat zijn gebrek aan ervaring zelfs op seniorenniveau compenseert. Soms verliest hij omdat hij zo onstuimig is. Onlangs stond hij vier-nul voor op zijn Braziliaanse tegenstander. Hij hoefde nog maar een poosje rond te draaien om te winnen. Maar neen. Lefevre junior bleef het gevecht zoeken en verloor.

Als coach vind ik het des te belangrijker voor Lefevre op te komen omdat hij beloftevolle jongeren in zijn kielzog neemt. Die staan nu al zeer sterk, maar het succes van iemand zoals Lefevre junior kan hen alleen maar aanmoedigen om nog beter te doen. Op internationale wedstrijden van hoog niveau wint hij op zijn twintigste niet alleen in zijn gewichtsklasse. Hij wint ook in alle gewichtsklassen én in individuele kata. Zoiets zie je nooit. Hoewel. Ricardo Viola staat op zijn veertiende al aan de top bij de miniemen, zowel in kata als in kumité (gevecht). Geen toeval dat hij in de voetsporen treedt van Lefevre junior en met hem traint. Als wij Lefevre junior laten emigreren, verliest ons land niet alleen de kans op een aantal wereld- en olympische titels, maar ontmoedigen wij ook een hele lichting karateka’s. Al begrijp ik dat hij eraan denkt van nationaliteit te veranderen om eindelijk zeker te zijn van zijn selectie.

Ik spreek mij niet uit over de problemen tussen Lefevre junior en de Belgische Karate Federatie. Ik stel alleen vast dat hij herhaalde keren niet geselecteerd werd, dat hij tegen die beslissingen in beroep ging, ondanks deze administratieve rompslomp toch deelnam en in 1996 in Johannesburg wereldkampioen werd bij de kadetten, in 1998 in Belgrado Europees kampioen bij de senioren en enkele maanden later in Rio brons behaalde op de wereldkampioenschappen in kumité. Hoewel hij pas daags tevoren mocht vertrekken en al zijn kampen in Rio vocht terwijl de Belgische coach van zijn stoel weg bleef. Zo probeerde de vertegenwoordiger van de Belgische Karate Federatie de beslissing van de Brusselse rechter ongedaan te maken en te verhinderen dat Lefevre junior aan de wedstrijd kon deelnemen. Dit is niet alleen kleingeestig maar reglementair zelfs verboden. En toch werd Lefevre junior nog derde. Jammer genoeg verloor hij van iemand van wie hij voordien altijd gewonnen had, zoals hij in andere omstandigheden ook wereldkampioen Allagas altijd had verslaan. De Belgische Karate Federatie heeft Lefevre junior in feite een wereldtitel ontzegd en maakt zich internationaal belachelijk. Hoe is dat in ’s hemelsnaam mogelijk? En dan nog met een coach, die zich toch twaalf jaar lang inzette. Als nieuwe nationale coach ben ik niet zinnens onze beste atleten te boycotten.

Heb jij ooit iets anders gedaan dan karate?

Van Wambeke: In Frankrijk heb ik filosofie gestudeerd. Dat oefent de geest. Karate is echter de filosofie van het lichaam. In tegenstelling tot mijn broer Wim ben ik zeer westers in mijn denken. Het zen-boeddhisme is mij vreemd, ofschoon het vanuit de legendarische Shaolintempel in het Noord-Chinese Songshangebergte onder andere via het Chinees boksen aan de oorsprong van karate ligt.

De westerse filosofie geeft mij echter een beter antwoord op de vragen die zich in de wereld rondom mij stellen: “Er is iets, maar er kan evengoed niks geweest zijn.” Terwijl de oosterse filosofie voor iemands innerlijk leven zeer verrijkend kan zijn. Karate confronteert je uiteindelijk telkens weer met jezelf.

Wat brengt karate je bij dat je wil overbrengen?

Van Wambeke: Dat alle uiterlijkheden die de mensen van elkaar onderscheiden, zo relatief zijn dat zij verdwijnen zodra wij een kimono aantrekken. Bovendien leert karate je te aanvaarden wat je niet weet. Dit gaat ook in tegen de onverschilligheid die al te veel mensen kenmerkt. Laat mij evenwel duidelijk stellen dat ik geen volgelingen maar jongeren train, en dat zij mij niet moeten volgen als een secteleider. Karatedo is “de weg van de lege hand”. Ik wil hen op die weg begeleiden en ervoor zorgen dat zij nog betere resultaten behalen. Daarom ga ik graag met hen op de mat. Al moet ik ondervinden dat zij soms al eens beter zijn dan ik. Gelukkig maar, want anders zou de coach zelf aan de wedstrijden moeten deelnemen. En dat is niet de bedoeling.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content