Een nieuw rapport van de Lumumbacommissie: de dood van de afgezette premier paste in een coalitie van de ‘gematigde’ Congolezen tegen de nationalisten.

Toen Ludo De Witte in 1999 De moord op Lumumba publiceerde, wees hij op de verpletterende verantwoordelijkheid van België in de dood van Lumumba. Het boek leidde tot de oprichting van een door Geert Versnick (VLD) voorgezeten onderzoekscommissie, die over enkele weken haar eindverslag moet inleveren. Een smoking gun kon De Witte niet aanwijzen, maar zijn archiefwerk bleek zeer overtuigend. Alles wees in de richting van Harold d’Aspremont-Lynden, de christen-democratische minister van Afrikaanse Zaken in de toenmalige rooms-blauwe regering van premier Gaston Eyskens (CVP).

Uit het boek kwam d’Aspremont naar voren als een hardliner die te allen prijze de Belgische koloniale belangen in het pas onafhankelijke Congo wou vrijwaren, maar de nationalist Lumumba op zijn weg vond. Moordplannen kwamen er nadat Lumumba in september politiek was geneutraliseerd, eerst door president Joseph Kasavubu, vervolgens nadat de opperbevelhebber van het leger, Joseph-Désiré Mobutu, met een staatsgreep de hele politieke klasse uitschakelde en door een college van commissarissen verving. Uiteindelijk belandde de afgezette premier in Thysstad in de gevangenis. Maar ook toen bleef hij een hinder, aangezien hij in het leger en bij de bevolking op steun kon blijven rekenen.

Alleen door hem over te brengen naar Katanga, de mijnprovincie die zich met Belgische steun van het centrale gezag in Leopoldstad had afgescheurd, zou volgens de algemene overtuiging ook daaraan een eind komen. In de politiestaat van de Katangese president Moïse Tshombe heerste orde en tucht.

DE BELGEN WAREN OVERAL

Op 17 januari 1961 was het zover. Lumumba werd vanuit Thysstad via het (niet door de VN gecontroleerde) kustplaatsje Moanda naar de Katangese hoofdstad Elisabethstad overgevlogen. Nog dezelfde avond werd hij er vermoord. De moord was voorspelbaar maar, aldus de commissie, niet de eerste bedoeling. Het ging erom te voorkomen dat Lumumba werd bevrijd en opnieuw een politieke rol kon spelen in Leopoldstad.

Volgens Ludo De Witte speelde een telegram van d’Aspremont van de dag voordien een cruciale rol in de transfer. Tshombe aarzelde om politieke redenen om met de transfer van Lumumba in te stemmen, waarna het telegram hem over de streep zou hebben getrokken. Het jongste rapport van de onderzoekscommissie relativeert het belang van dat telegram. Het arriveerde pas in Elisabethstad nadat de operatie al in volle voorbereiding was en Tshombe zijn toestemming al had gegeven.

Uit de documenten in het verslag van de commissie blijkt evenwel dat tot net voor het vertrek van Lumumba toch aarzeling bleef bestaan. Want behalve Elisabethstad kon de eindbestemming van het toestel nog altijd Bakwanga zijn, de hoofdstad van de Kasaiprovincie waarvan Albert Kalonji _ alweer met Belgische steun _ de onafhankelijkheid had uitgeroepen. Bovendien blijken de Belgische raadgevers van de Congolese politici in Leopoldstad een centrale rol te hebben gespeeld in de organisatie van de transfer.

Het officiële verzoek van de commissarissen aan Tshombe om Lumumba te ontvangen, werd bijvoorbeeld door het Belgische consulaat-generaal in het naburige Brazzaville via Brussel naar Elisabethstad gestuurd, hoewel toen al een telexverbinding tussen Leopoldstad en Katanga operationeel was. Centrale figuren in de hele operatie waren kolonel Louis Marlière, adviseur van Mobutu, en André Lahaye van de Belgische Staatsveiligheid, die als adviseur van veiligheidschef Victor Nendaka optrad. Maar Marlière en Lahaye fungeerden toen in de eerste plaats als uitvoerders van de bevelen van minister d’Aspremont, die binnen de Belgische regering vrij autonoom zijn gang bleek te gaan. In deze context hoeft het niet te verbazen dat die laatste nog een directe aanbeveling aan Tshombe toevoegde aan de demarches die al aan de gang waren. Waarom? Om dan toch de laatste aarzeling bij de Katangese president weg te nemen?

De context wordt in ieder geval duidelijk. Na een half jaar chaos was de tijd rijp voor een entente in Congo. Niet om de legaliteit te herstellen, maar voor een nieuwe verstandhouding tussen alle ‘gematigde’ protagonisten, aan de ene kant Kasavubu, Mobutu en de commissarissen, aan de andere kant Tshombe en Kalonji. Zelfs een militair akkoord stond daarvoor in de steigers. Brussel, in de eerste plaats d’Aspremont, zag dat graag gebeuren, want die coalitie zou niet alleen de politieke, maar ook de militaire slagkracht van Lumumba kraken. Toen restte nog de man zelf.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content