Duurzame vrede en respect voor de mensenrechten gaan hand in hand. Dat was de les die de geallieerden trokken uit de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens zou de morele gedragscode zijn van de hele internationale gemeenschap.

Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van geloof, vrijheid van gebrek en vrijheid van vrees. Dat waren volgens de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt de vier vrijheden waarop na de oorlog de nieuwe wereldorde moest worden gegrondvest. In de naoorlogse wereld moesten landen “op een vriendelijke, beschaafde manier met elkaar samenwerken” en moest “de suprematie van de mensenrechten overal worden erkend”, betoogde Roosevelt op 6 januari 1941 in een beroemd geworden toespraak voor het Amerikaanse Congres. Om dit hoge doel te bereiken, kon de oorlog tegen Hitler “alleen maar worden beëindigd met de overwinning”, zo verklaarde de Amerikaanse president plechtig.

In de loop der eeuwen zijn heel wat bullen, oorkondes, charters en verdragen geschreven waarin de (oorspronkelijk vaak summiere) rechten en vrijheden van een bevolking ten opzichte van staat of vorst werden vastgelegd. De term mensenrechten werd al voor het eerst gebruikt in de achttiende eeuw, in twee beroemde politieke teksten, waarin het Verlichtingsdenken prachtig werd verwoord: de Declaration of Independence van de Verenigde Staten (1776) en de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (1789). De fundamentele rechten en vrijheden die deze Verklaringen opsommen, werden in de negentiende eeuw in heel wat nieuwe nationale constituties opgenomen.

Maar door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog kwamen de mensenrechten in één klap boven aan de politieke agenda van de hele internationale gemeenschap te staan. De geallieerden waren ervan overtuigd geraakt dat Hitlers onstuitbare expansiedrang en zijn misdadige racistische politiek het gevolg waren van zijn absolute minachting voor de rechten en vrijheden van de mens. Als men een herhaling van de nazi-terreur onmogelijk wilde maken, moest ervoor worden gezorgd dat deze fundamentele rechten en vrijheden overal ter wereld werden erkend en eerbiedigd. Duurzame vrede en veiligheid en respect voor de mensenrechten gingen hand in hand.

De “bevordering van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van allen, zonder onderscheid van ras, geslacht, taal of godsdienst” werd dan ook een van de hoofddoelstellingen van de Verenigde Naties, die op 26 juni 1945 – nog voor enig vredesakkoord was ondertekend – werden opgericht. De nieuwe internationale organisatie moest een van de belangrijkste instrumenten worden voor de handhaving van de wereldvrede.

Een inventaris of een definitie van de fundamentele rechten en vrijheden die de Verenigde Naties zouden promoten, zijn in het oprichtingscharter niet terug te vinden. Het handvest stipuleerde enkel dat de Economisch en Sociale Raad (Ecosoc), een van de vijf hoofdorganen van de VN, een “commissie voor de bevordering van de mensenrechten” in het leven moest roepen. Het zou de taak van deze commissie zijn een internationale Bill of Rights uit te werken.

De redactie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gebeurde uiteindelijk door een achtkoppig comité onder leiding van Eleanor Roosevelt, weduwe van de in 1945 overleden Amerikaanse president en voorzitster van de mensenrechtencommissie. De andere leden van het comité waren afkomstig uit Australië, Chili, Frankrijk, Libanon, Groot-Brittannië – allemaal westers gezinde staten – en de Sovjet-Unie. Het uitschrijven van de definitieve tekst, die dertig artikelen telt, nam twee jaar in beslag – van 1946 tot 1948.

ONDER TOEZICHT VAN DE STAAT

Het was onvermijdelijk dat ook het mensenrechtendebat bemoeilijkt werd door de oplopende Oost-West-spanningen, die in de tweede helft van de jaren veertig de Koude Oorlog inluidden. In haar autobiografie vertelt Eleanor Roosevelt op een amusante manier hoe de Russische afgevaardigde in het redactiecomité, Dr. Alexej Pavlov (het neefje van Ivan Petrovitsj, de psycholoog van de conditionering), geen gelegenheid onbenut liet om te proberen een stukje communistische ideologie in de Verklaring binnen te smokkelen. Bij de bespreking van ieder van de dertig artikelen diende Pavlov hetzelfde amendement in, dat luidde: “Op de naleving van deze bepaling zal worden toegezien door de staat.” Waarop Roosevelt of een van de andere westerse afgevaardigden omstandig uitlegden dat ze precies aan een internationale Verklaring werkten, die niet door individuele regeringen kon worden opgelegd. Waarop het amendement werd weggestemd. Waarop Pavlov het bij het volgende artikel opnieuw indiende. Hij gaf nooit op.

Maar ook de Amerikaanse delegatie speelde een ideologisch spel, zo zou de minister van Buitenlandse Zaken J.F. Dulles achteraf zelf bevestigen. “Net zoals de Franse Déclaration is de Universele Verklaring een belangrijk element in de grote ideologische strijd die nu in de wereld woedt, en in dit verband heeft mevrouw Roosevelt een belangrijke bijdrage geleverd voor de verdediging van de Amerikaanse idealen”, schreef hij in 1949. De Amerikanen probeerden van de Universele Verklaring een doorslagje te maken van hun eigen Onafhankelijkheidsverklaring, die enkel burgerlijke en politieke vrijheden erkende en een bijzonder individualistische inslag had.

De socialistische landen interpreteerden de acties van de Verenigde Staten als een poging om de westerse waarden internationaal op te dringen en daarmee het Oostblok te marginaliseren. Ze reageerden door zelf de mensenrechten tot een middel van politieke en ideologische strijd te maken. Ze eisten de opname in de Universele Verklaring van economische, sociale en culturele rechten en klaagden tegelijk aan dat deze rechten in kapitalistische landen voortdurend met de voeten worden getreden.

GEEN BANG VOOR BOEMERANGEFFECT

De socialistische landen pleitten ook voor de toevoeging van rechten voor nationale minderheden, van het recht om in opstand te komen tegen een verdrukkend regime en van het recht op zelfbeschikking van de volkeren in de kolonies – rechten die de westerse landen voorlopig liever onbesproken wilden laten. Ten slotte drongen de Oostbloklanden ook aan op een juridisch bindende tekst en op de installatie van efficiënte controlemechanismen. Bang voor een boemerangeffect waren ze niet. In een socialistische samenleving is er, zo stelden ze, een volledige integratie tussen individu en samenleving; de notie zelf van mensenrechten is er overbodig geworden.

De definitieve tekst van de Universele Verklaring werd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd. De Oostbloklanden (en ook Saudi-Arabië en Zuid-Afrika) onthielden zich bij de eindstemming. De economische, sociale en culturele rechten – waar ook de Latijns-Amerikaanse staten een lans voor hadden gebroken – kregen uiteindelijk ruim plaats in de Verklaring. Tot en met “het recht op periodieke vakanties met behoud van loon” heeft de status van mensenrecht verworven.

Maar de rechten die de nationale soevereiniteit van sommige lidstaten in het gedrang zouden kunnen brengen – zoals het zelfbeschikkingsrecht en de rechten van minderheden – werden zorgvuldig uit de tekst geweerd. De Verklaring werd ook niet juridisch bindend, wel werd de uitwerking van twee mensenrechtenverdragen, één inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en één inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, in het vooruitzicht gesteld; ze zouden in 1966 worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering.

Ondanks de inhoudelijke lacunes, het gebrek aan controlemechanismen en het vrijblijvend karakter van de tekst, kan het belang van de Universele Verklaring moeilijk worden overschat. Vooreerst is het de eerste tekst inzake mensenrechten die in twee betekenissen universeel is: de mensenrechten worden (voor het eerst) aan alle mensen zonder onderscheid, ongeacht hun nationale of maatschappelijke afkomst toegekend én de absolute soevereiniteit van de nationale staten wordt overstegen. Al blijven regeringen zich in hun verweer tegen beschuldigingen van mensenrechtenschendingen tot op heden beroepen op het principe van niet-inmenging in interne aangelegenheden, dat ook door de VN wordt erkend. De precieze verhouding tussen “klassieke” politieke en de “moderne” economische, sociale, culturele rechten blijft een onderwerp van discussie; het samenbrengen van beide soorten rechten in de Universele Verklaring heeft mee dit fundamentele debat op gang gebracht.

CONFUCIUS EN THOMAS VAN AQUINO

Juridische bindkracht had de Verklaring oorspronkelijk niet – volgens heel wat juristen maakt de tekst ondertussen wel deel uit van het internationaal gewoonterecht -, maar als een morele gedragscode waaraan de hele wereldgemeenschap haar goedkeuring heeft gehecht, was (en is) haar invloed bijzonder groot. Zo hebben bij de dekolonisatie in de jaren vijftig en zestig heel wat nieuwe staten zich bij het opstellen van hun nationale grondwet op de Universele Verklaring geïnspireerd. De Verklaring fungeert ook als een toetssteen waaraan de internationale gemeenschap de legitimiteit van een staat afmeet. Een staat die deze Dertig Geboden ernstig met de voeten treedt, wordt – net zoals een land dat de vrede breekt -, minstens politiek veroordeeld. Ten slotte lag deze Verklaring aan de basis van een hele resem meer of minder gespecialiseerde verdragen, verklaringen en gedragscodes inzake mensenrechten, die meestal wel een ontegensprekelijk juridisch bindend karakter hebben.

De Universele Verklaring heeft niet de moralistisch-religieuze toon van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en is evenmin dogmatisch rationalistisch zoals de Verklaring van de Franse Revolutie. Het taalgebruik is niet zo plechtig als dat van de eerste tekst en niet zo krachtig als dat van de tweede. In vergelijking met deze achttiende-eeuwse declaraties is de Verklaring van 1948 misschien al te nuchter en saai.

Maar dat kon moeilijk anders. De Amerikaanse en de Franse Verklaringen gaven elk uitdrukking aan een welbepaalde ideologie van een welbepaald land en een welbepaalde tijd. De Universele Verklaring moest – zoals hierboven al gebleken is – verschillende ideologieën proberen te verzoenen. De Amerikanen konden zich op God beroepen en de Fransen op de Natuur en de Rede. De Verklaring van 1948 schrapte consequent al zulke verwijzingen. De “multiculturaliteit” van de tekst dwong de auteurs om slechts praktische en concrete bewoordingen te gebruiken. Want alleen door afzijdig te blijven van iedere filosofische stellingname was de Verklaring in staat Confucius en Thomas van Aquino te verzoenen, zoals een Chinese afgevaardigde het uitdrukte. Tant pis voor het leesplezier.

Volgende week: het stemrecht voor vrouwen.

CHRISTINE ALBERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content