In 1941 bracht Orson Welles een revolutie teweeg in de verhalende Amerikaanse film. “Citizen Kane” vertelt de tragedie van hoe een groot man klein kan zijn en een vol leven leeg. Was het een sneer naar de krantenmagnaat W.R. Hearst of een profetisch zelfportret?

De beste Amerikaanse film aller tijden. Zo werd “Citizen Kane” onlangs weer gelauwerd. Dit keer bij een recente peiling van het American Film Institute, waar niet alleen experten maar ook allerlei illustere leken aan meededen – zelfs president Bill Clinton mocht stemmen.

Na meer dan een halve eeuw blijft “Rosebud” kennelijk het meest betoverende woord uit de filmgeschiedenis. Het is het laatste woord dat de stervende krantenmagnaat Charles Foster Kane in de beroemde openingsbeelden van “Citizen Kane” (1941) over de lippen komt, terwijl hij een glazen bol uit zijn hand laat vallen die op de trappen uit elkaar spat. Een beeld dat meteen de barsten symboliseert in het leven van de titelheld, maar ook de versplinterde structuur aankondigt van het onderzoek naar het leven en de dood van Kane. Niet alleen reizen de flashbacks heen en weer in de tijd, het levensverhaal van Kane wordt ook verteld vanuit diverse standpunten en gebruikmakend van verschillende verhalende technieken.

Eerst is er een namaak filmjournaal, “News on the March”, de pellicule moedwillig bekrast om de illusie te wekken dat het om authentieke newsreels gaat. Daarin krijgen we eerst een opsomming van de bezittingen die Kane in zijn fabelachtige domein Xanadu heeft opgestapeld en daarna een samenvatting van zijn privé-leven, zijn carrière in het zakenleven en in de politiek (Kane op een balkon met Hitler).

Als het ruwe journaal bruusk stopt, blijken we in een filmzaaltje te zitten, volgestouwd met mensen van wie we het gezicht niet eens zien. Er is geen enkel decor, de ruimte wordt alleen geschapen door licht en schaduw. Perslieden zijn naar de beelden aan het zoeken om het leven van deze grote Amerikaan samen te vatten, maar vinden het portret van Kane onvolledig. Daarom gaat een reporter zelf op onderzoek uit, met als uitgangspunt Rosebud. Hij zoekt de mensen op die Kane – bewonderd en aanbeden, verguisd en gevreesd – het best hebben gekend. Ze vertellen allemaal verhalen over Kane, verhalen die elkaar soms aanvullen, vaak tegenspreken. We krijgen de klassieke structuur van de opkomst en val van een machtig persoon, alleen niet in chronologische volgorde.

“Citizen Kane” blijkt de tragedie te zijn van hoe een groot man klein kan zijn en een vol leven leeg. Maar de reporter slaagt er niet in het raadsel te ontsluieren. “I don’t think any word explains a man’s life. No – I guess Rosebud is just a piece in a jigsaw puzzle – a missing piece”, besluit hij ontgoocheld. Hij neemt zijn overjas die op een kleine slede ligt – de slede waar Kane als kind zijn voogd Thatcher een dreun mee gaf, de bankier die hem kwam weghalen van huis, die een eind maakte aan zijn kindertijd. Terwijl de reporter uit het beeld verdwijnt, gooien werklieden alle opgehoopte objecten en voorwerpen van Kane in een smeltoven. Ook de slede die bovenop de berg rommel ligt, verdwijnt in het vuur. Terwijl het tergende dramatische motief van Bernard Herrmann naar een climax wordt gestuwd, zien we op de slede de lettersROSEBUD staan en langzaam wegsterven in de vlammen.

Het mysterie van deze duistere film is toch opgehelderd, maar niet door de speurders, niet door de getuigen, alleen voor de toeschouwer, de enige die echt een inzicht verwerft in de complexiteit van een man. “Citizen Kane” eindigt zoals hij begint: de omheining rond Xanadu met het bord “PRIVATE – NO TRESPASSING”.

AMERIKA GELOOFDE IN DE INVASIE VAN DE MARSMANNETJES

Orson Welles, in 1915 geboren in Kenosha, Wisconsin, als tweede zoon van een gefortuneerde uitvinder en een mooie concertpianiste, werd door zijn ouders verheerlijkt. Maar hij was dan ook een wonderkind. Hij had weinig school gelopen en was vanop zijn zestiende op zichzelf aangewezen. Als kind kreeg hij een poppentheater, waarmee hij – wie anders – Shakespeare opvoerde. Volgens de legende – en legende en waarheid zijn niet te scheiden in leven en werk van Orson Welles, meester van de vervalsing en verdichting – speelde hij op zijn tiende al “King Lear”.

Op jeugdige leeftijd reisde hij de wereld rond: Hongkong, Macao, Shanghai, de Chinese muur. Zijn latere films bezondigen zich nooit aan sightseeing: de exotische oorden in zijn films zijn imaginair, mythisch, zelden toeristisch.

Ook Spanje werd verkend, maar de jonge vroegrijpe Welles voelde zich in het bijzonder aangetrokken door Ierland, land van vertellers en charmante leugenaars. In Dublin vervoegde hij het gezelschap van de flamboyante toneelacteur Mac Liammoir, die zei dat de jonge Welles bezeten was door de demon van showmanship.

Dat had de beroemde toneelspeler goed gezien: Welles was bovenal een showman, van nature uit frivool, grillig, onberekenbaar en weinig geïnteresseerd in politiek, ondanks het geflirt met het radicaal socialistisch theater in de jaren dertig.

In zijn hoogdagen – eind van de jaren dertig – rende hij in Manhattan voortdurend heen en weer tussen de schouwburgen en de Columbia Broadcasting Studios. Soms huurde hij een ziekenwagen om sneller door het verkeer te geraken.

Toen al was zijn kostbaarste instrument zijn magnifieke stem: rijpelijk, diep, zacht en wijs. Terwijl het lichaam van Welles met de jaren groteske afmetingen ging vertonen, bleef de stem van de dandy onaangetast, afwisselend honingzoet en vervuld van een goddelijke gramschap. Niet iedereen was even opgetogen over het vocale wonder. Toen Welles kandidaat was om de door Ernst Hemingway geschreven commentaar te lezen bij de revolutionaire film “Spanish Earth” van Joris Ivens, verzette de macho-literator zich met klem tegen Welles. “Every time Orson said the word infantry, it was like a cocksucker swallowing.”

Met die stem, in combinatie met zijn aangeboren gevoel voor regie en manipulatie, veroorzaakte hij in 1938 paniek in Amerika met zijn legendarische radiouitzending naar “The War of the Worlds” van H.G. Wells. Half Amerika dacht werkelijk dat marsmannetjes hun invasie begonnen waren.

Het waren minder zijn geruchtmakende toneelproducties ( “Julius Caesar” in een modern jasje, als aanklacht tegen het Italiaanse fascisme; een voodoo-versie van “Macbeth” in de zwartenwijk Harlem) dan dit sensationeel hoorspel dat Welles een invitatie voor Hollywood opbracht. De timing was perfect, nu zijn Mercury-gezelschap toch aan het uiteenvallen was.

HIJ WAS TEGELIJK DE DETECTIVE EN DE MOORDENAAR

Orson Welles was pas 24 toen hij in juli 1939 in Hollywood arriveerde. George Schaeffer, de nieuwe baas van de kleine studio RKO, had hem een contract aangeboden voor het schrijven, produceren, regisseren en acteren in twee films. Welles mocht zelf zijn acteurs en medewerkers kiezen, moest niemand de rushes laten zien en kreeg final cut.

Dat hij bovendien ook veel geld kreeg aangeboden, deed Welles eigenlijk af als een bijzaak. Voor de verspilzuchtige kunstenaar diende geld toch alleen maar om uit te geven. Het unieke aan het contract was de ongehoorde vrijheid. De meeste regisseurs, onder wie de allergrootsten ( Hawks, Ford, Lubitsch, Capra) moesten knokken voor elke dollar en hadden geen controle over de montage. En daar verscheen plotseling die wonderboy en snotneus die carte blanche kreeg, terwijl hij nog nooit een film had gemaakt.

De eerste film die Welles in die benijdenswaardige condities maakte, betekende een regelrechte aanval op de gebruikelijke manier waarop in Hollywood werd gewerkt. Niemand in Amerika, ook Welles niet, zou nog met dezelfde vrijheid een film kunnen maken. Welles verwierf er roem en glorie mee, maar hij richtte er ook meteen zichzelf mee ten gronde.

Het scheelde niet veel of Welles had niet met “CitizenKane” gedebuteerd. Zijn eerste project voor RKO was namelijk de verfilming van “Heart of Darkness” van Joseph Conrad – een parabel over het falen van de beschaving. Welles had de roman eerder al bewerkt voor radio en had daarbij beide rollen voor zijn rekening genomen: de stem van Kurtz, de tiran die krankzinnig wordt in de jungle, en de stem van de verteller Marlow die de rivier opvaart, doordringt tot het hart der duisternis en daar ook met zichzelf wordt geconfronteerd. Het is natuurlijk dit gegeven dat vele jaren later de klassieke odysseestructuur zal opleveren van “Apocalypse Now” (1979) van Francis Ford Coppola, met dit keer Vietnam in de plaats van Belgisch Congo.

In zijn geplande filmversie zou Welles zowel Marlow als Kurtz uitbeelden en de onderzoeker zou tot de ontdekking komen dat hij ook de man is die hij verafschuwt. Die gespletenheid is een van de terugkerende motieven in het werk van Welles. In een van zijn beroemdste hoorspelen, Agatha Christie’s “The Murder of Roger Ackroyd”, was Welles tegelijk de detective en de moordenaar. Die voorkeur voor schizofrene dramatiek bereikte een retorisch hoogtepunt in “The Lady From Shanghai”, in de beroemde scène waarin de advocaat ( Everett Sloane) zichzelf als getuige oproept en aan een kruisverhoor onderwerpt. En natuurlijk, kwestie van de dubbelhartigheid ten top te drijven, bezwarende getuigenis aflegt tegen zijn cliënt.

Het “Heart of Darkness”-project werd achter afgeblazen vanwege te duur.

HERMAN MANKIEWICZ MOEST VAN DE FLES AFBLIJVEN

Het script van “Citizen Kane” werd geschreven door Herman J. Mankiewicz, toen 42, maar na een vruchtbare carrière in de jaren twintig zo goed als uitgerangeerd in het Hollywoodsysteem en ten prooi aan alcohol en zelfverachting.

Mankiewicz stelde Welles voor het levensverhaal te vertellen van a great man, te beginnen bij zijn dood en vervolgens terugblikkend op zijn leven. Zodoende moest een ontluisterende satire verschijnen van de mythische Amerikaanse held – het project heette lange tijd “American”. Even dacht Mankiewics nog aan de gangster John Dillinger, maar vrij snel suggereerde hij om de perstycoon William Randolph Hearst als model te nemen.

Over de origine van het script en het aandeel van Welles in het schrijfproces ontstond later een grote controverse. Toen hij hoorde dat Welles zich het script begon toe te eigenen, noemde Mankiewicz hem “a juvenile delinquent credit stealer”. Welles gaf in ieder geval altijd ruiterlijk toe dat het Rosebud-idee van Mankiewicz kwam. Minder een teken van grootmoedigheid dan van irritatie om de overdreven aandacht die deze gimmick in de loop der jaren gekregen had. Welles bestempelde dit procédé later als Freud voor beginnelingen, gewoon een trucje om het onderzoeksproces op gang te krijgen.

Mankiewicz schreef het script in een klein stadje aan de rand van de Mojave-woestijn, bijgestaan door een verpleegster (hij had net bij een auto-ongeval een beenbreuk opgelopen) en de toneelproducer John Houseman, Welles’ rechterhand bij het Mercury Theatre. Houseman moest niet alleen toezien op het scenarioschrijven, maar er ook over waken dat Mankiewicz van de fles afbleef. Na acht weken in de woestijn kwamen Mankiewicz en Houseman te voorschijn met een eerste script van 268 pagina’s (goed voor een film van meer dan vier uur) dat later door Welles zelf werd herleid tot 172 pagina’s.

De overeenkomsten tussen Kane en Hearst lagen voor het grijpen: Hearst was een rijk krantenmagnaat met politieke ambitie. Hij had voor eigen eer en glorie in Californië een kitschpaleis gebouwd, San Simeon. Hij had een vrouw in New York en een maîtresse in Californië, de blonde actrice Marion Davies die graag legpuzzels oploste. Jaren later kwam Gore Vidal met de pikante onthulling dat Rosebud (rozenknop) in feite Hearsts troetelnaampje was voor de clitoris van zijn minnares.

Mankiewicz was zeker te gast geweest in San Simeon, en het is zo goed als zeker dat Hearst zijn doelwit was. Toch zijn die overeenkomsten maar oppervlakkig. De verhouding tussen Kane en Susan is slechts een karikatuur van de band tussen Hearst en Davies die elkaar trouw bleven tot zijn dood – toen hij financiële klappen kreeg, verkocht zij haar juwelen.

Naderhand bleek “Citizen Kane” evenzeer een verdoken (zelf)portret van Welles. Daarin speelde Houseman tijdens de scriptstadia een doorslaggevende rol. Hij heeft er zeker toe bijgedragen dat Kane inzake emotie en energie op Welles zelf is gebaseerd. Houseman voelde zich verraden en werd door Welles in het publiek vernederd. Als zoveel vrienden van Welles had hij ontdekt dat de uitbundige opschepper ook een monsterachtige egotist was. Volgens Houseman voelde je in Welles’ vertolkingen “een afschuwelijke strijd tussen narcisme en zelfwalging”. Het gespleten karakter van Kane was met andere woorden het gespleten karakter van Welles.

DE CLAUSTROFOBISCHE KRACHT VAN ZOLDERINGEN

Zo weigerachtig Welles stond om Mankiewicz de eer te geven die hem toekwam, zo genereus was hij met een andere sleutelfiguur bij het maken van “Citizen Kane”: zijn cameraman Gregg Toland.

Toland (toen 36) was een van de meest inventieve cameralieden in Hollywood, alleen kon hij zijn artistieke talenten zelden uitleven in de conventionele studioproducties. Hij had al kunnen experimenteren met dieptescherpte in films van Wyler en met picturale effecten in de John Ford-film “The Long Voyage Home” (1940), maar in Welles vond hij eindelijk de ideale bondgenoot: een geniale debutant die niet in het minst verlamd werd door de regeltjes opgelegd door een conservatieve industrie, en zich met wonderbaarlijke gulzigheid van het nieuwe speelgoed bediende.

Nagenoeg de hele film werd in de studio opgenomen en gedraaid met kunstlicht. Technisch is het een heel gecompliceerde film, zoveel mogelijk gedraaid in deep focus: alles in het beeld is scherp (en bijgevolg relevant), tenzij het in diepe schaduwen wordt gehuld. In tientallen decors brengt Welles zoveel mogelijk zolderingen in beeld, wat niet alleen voor weergaloze beeldcomposities zorgt, maar het gevoel van verdrukking en claustrofobie extra kracht bij zet. De sombere low key fotografie met hoge contrasten tussen licht en duisternis en zware schaduwpartijen is niet alleen intens dramatisch, maar krijgt een expressionistische functie: alsof ook de angsten en trauma’s van de protagonist visueel gestalte krijgen.

Welles draaide zijn debuutfilm haast volledig met zijn vast gezelschap van het Mercury Theatre, allemaal nieuwkomers in de film: Joseph Cotten, George Coulouris, Everett Sloane, Agnes Moorehead, Erskine Sanford, Bill Alland, Paul Stewart en Ray Collins. Alleen de twee vrouwen van Kane werden gespeeld door professionele filmactrices: Ruth Warwick als Emily, nichtje van de president, en Dorothy Comingore als Susan. Uiteraard nam Welles zelf de titelrol voor zijn rekening. Met een duidelijk narcistisch genot vertolkte hij het hele volwassen leven van zijn held, van zijn vijfentwintigste tot zijn zeventigste (de make-up, meesterlijk voor die tijd, is het werk van een excentrieke jonge Rus, Maurice Seiderman).

De vertolking van Kane was ook Welles’ eerste faustiaans experiment met sterfelijkheid: de rol van Kane bood hem een glimp aan in zijn eigen toekomst, zoals ook de val van Kane de voorafschaduwing is van zijn eigen lotsbestemming.

Voor de montage van “Citizen Kane” moest Welles noodgedwongen een beroep doen op de RKO-staf, maar in de plaats van een ervaren cutter, gaf hij de voorkeur aan de jonge, beloftevolle en ambitieuze Robert Wise (die in een rijkgevuld tweede leven zelf een succesregisseur werd – “WestSide Story” en “The Sound of Music” – en veelvuldig te gast zou zijn op het filmfestival van Gent).

Wise demonstreert zijn montagekunde nergens zo goed als in de beroemd geworden samenvatting van het spaaklopend huwelijk van Kane en Emily. De evolutie van enkele jaren – van hartstochtelijke verliefdheid over routine tot apathie en antagonisme – wordt magistraal samengebald in één lange ontbijtscène.

De spanning van het wachten op “Citizen Kane” werd nog in de hand gewerkt doordat Welles de prent in alle geheimzinnigheid draaide, alsof het om één grote samenzwering ging. Welles genoot van de rol van de onmogelijke rebel, zelfs al legde het gesmade systeem hem hier geen duimbreed in de weg.

Het duurde niet lang of getrouwen van Hearst ontdekten wie voor Kane model had gestaan. Gossip-columniste Louella Parsons (en werkneemster van Hearst) kwam vergezeld van twee advocaten de film bekijken en dreigde met een proces indien RKO de prent uitbracht. En Louis B. Mayer had nog een drastischer voorstel: hij was zelfs bereid de kosten terug te betalen op voorwaarde dat RKO het negatief zou verbranden.

Zo’n vaart zou het echter niet lopen. Uiteindelijk werd “Citizen Kane” op 1 mei 1941 in de bioscoop uitgebracht. Een van de vele legendes rond de film is dat “Citizen Kane” een financieel fiasco werd door de boycot van de Hearst-kranten. Wat fel overdreven is: zo ver reikte de macht van de tycoon ook weer niet.

Ondanks juichende kritieken was “Citizen Kane” in de eerste plaats een flop omdat het publiek er niet klaar voor was. Welles lapte alle heersende conventies aan zijn laars, vooral in het begin van de film waar de kijker noodzakelijke informatie onthouden wordt, de stemming en de sfeer onduidelijk is en er niemand is met wie de toeschouwer zich kan identificeren.

En wat gedacht van Kane zelf? Een man zonder enige passie, behalve zijn eigen ego waar hij een monument voor opricht. Enkele jaren na de echtscheiding komen zijn eerste vrouw en jonge zoon bij een auto-ongeval om het leven. Nooit zie je Kane daar een traan om verpinken, zelfs maar op alluderen. Het enige wat hem week maakt, is het idee van zijn verloren kinderjaren. Zijn maîtresse (later tweede echtgenote), is niet meer dan een trofee – ze zou willens nillens een operaster worden -, toegevoegd aan de kunstcollectie.

Kane is bezeten door het idee om de wereld een erfenis na te laten. Maar hij is ook een chronische acteur die in niets gelooft. Zijn ode aan de kleine man is verpakt in holle frasen. De geloofsbelijdenis die hij in zijn eerste kranteneditie zet, blijft een pose.

De hele film is een grimmig portret van eenzaamheid en zelfdestructie. Uitgerekend in een fictieve biografie over een man met macht, aanzien en talent, zegt “Citizen Kane” tegen het Amerikaanse publiek, dat een jaar later zal meegesleept worden in de tweede wereldbrand, dat alle menselijke streven futiel is. Zowel het leven van Kane, een man die alles had maar dan alles verloor, als de speurtocht naar de zin van zijn bestaan, moeten dit bewijzen.

De meeste films van de jaren dertig waren vlak, lineair en tweedimensionaal. Met “Citizen Kane” kreeg de cinema er plots een derde dimensie bij. En dit merk je aan alle facetten van de film, van de deep focus fotografie van Toland tot de muziek van Bernard Herrmann.

Herrmann brak in zijn eerste filmscore met alle conventies. Zijn leidmotief-partituur bestaat hoofdzakelijk uit ultrakorte motieven – de invloed van zijn radiojaren met Welles. Zijn muziek is afwisselend neerslachtig en hoopvol, soms smachtend romantisch, soms kil en schril als bij een horrorfilm.

Eenzelfde dieptewerking bepaalt de vaak flagrant kunstmatige decors van RK0-designer Perry Ferguson. Er komt zelden daglicht binnen in het beeld, alles lijkt zich ’s nachts af te spelen of in een schemerzone. De sets zijn emblemen van macht, weelde en materieel welslagen, maar zijn ook beklemmend en verpletterend; de ruimte wordt uitgerekt of door duisternis gehalveerd, wat samen met de fake geschilderde achtergronden een dromerige sfeer geeft aan de film. Alsof we ons in een psychisch labyrint bevinden.

Dit diepte-effect schuilt ook in de toen revolutionaire geluidsband, de manier waarop Welles stemmen door elkaar vlecht, hoe Xanadu als een echokamer fungeert, hoe de soundtrack volgestouwd wordt met veel meer betekenisvolle geluiden dan we bij een eerste visie kunnen horen en onderscheiden.

Hoewel je de technische innovaties in hun tijd moet plaatsen, is “Citizen Kane” zeker geen dooie, onder het stof bedolven klassieker. In het uitwissen van de grenzen tussen feiten en fictie, tussen drama en reportage, is “Citizen Kane” het prototype van het docudrama, het geliefkoosde formaat van de laatste jaren. De fake journaalbeelden maken er ook een mockumentary avant la lettre van.

WELLES BEGON AAN VEEL, MAAR WERKTE ZELDEN IETS AF

Een jaar na “Citizen Kane” verloor Welles de controle over zijn tweede film. Voor een flink stuk te wijten aan zijn eigen onverschilligheid: hij zat in Rio de Janeiro de carnavalfeesten te filmen voor een dubieus filmproject, terwijl de RKO-top na een desastreuze preview de schaar zette in “The Magnificent Ambersons” en er een ander einde aan plakte.

Volgens de traditionele exegese ging het van toen af aan langzaam bergafwaarts. Ofschoon hij een ongelofelijke feeling had voor het filmmedium, wat nog zou blijken uit latere meesterwerken als “Othello”, “Touch of Evil” en “Chimes of Midnight”, leek Welles ook op een vreemde manier gefrustreerd en gehinderd door het vastleggen op pellicule. Er kunnen boeken geschreven worden over de films die maar niet afgeraakten, de afgesprongen projecten, de spookfilms. Hij is aan veel begonnen, maar werkte zelden iets af. De films die hij wel voltooide, gaan over verlies en verloren kansen, zijn doordrongen van spijtgevoelens.

Nadat Hollywood hem had afgeschreven, werd hij een rondzwervende cineast, overal op zoek naar geld. Om zijn projecten te kunnen financieren, “cabotineerde” hij in films van anderen; in latere jaren zakte hij af tot sherry-commercials.

Bijna alle heuglijke rollen van Welles zijn afspiegelingen van vroegere glorie. Het was dan ook sluwe typecasting van Harry Kümel om Welles in 1972 in de Belgische film “Malpertuis” de rol van afvallige Griekse god te laten spelen.

Op een oktobernacht in 1985 overleed Orson Welles plotseling aan een hartaanval – de avond tevoren had hij nog een paar goocheltrucjes gedemonstreerd in “The Merv Griffin Show”. Toen hij stierf, was hij alleen in het huis, met – net als Kane trouwens – niemand naast zich om zijn laatste woorden te noteren. “Ik vraag me af wat hij zei toen hij heenging”, vroeg Robert Wise zich af op de begrafenis in Hollywood. “Rosebud misschien?”

Laura Mulvey, “Citizen Kane”, BFI Film Classics, Londen.

David Thomson, “Rosebud. The Story of Orson Welles”, Knopf, New York.

Pauline Kael, “The Citizen Kane Book”, Paladin, Londen.

Robert L.Carringer, “The Making of Citizen Kane”, University of California Press, Los Angeles.

Stalingrad

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content