Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Het gemak waarmee de nazi’s zich voor de Tweede Wereldoorlog van de eugenetica bedienden om hun racisme te onderbouwen, illustreert het: geleerden kunnen zichzelf en hun kennis verkeerd laten gebruiken.

Zelfs de knapste koppen beten in de loop van de eeuw hun tanden stuk op de gevolgen van de ontdekking van de erfelijkheid.

Neem nu de Oostenrijkse onderzoeker Konrad Lorenz. In 1973 kreeg die – samen met de Nederlander Nico Tinbergen, bekend van zijn werk met onder meer zilvermeeuwen en stekelbaarsjes, en de Oostenrijker Karl von Frisch, die de dans van de bijen ontdekte en beschreef – de Nobelprijs voor de geneeskunde en de fysiologie (want de biologie was in het oorspronkelijke concept van de prijzen niet voorzien). De drie worden beschouwd als de grondleggers van het experimenteel onderzoek naar de wortels van gedrag: de ethologie. Ze reageerden tegen de visie dat een dier een soort automaat was, die op een voorspelbare manier op een prikkel reageerde. Door de reflex van de hond van Pavlov had die mening veld gewonnen.

Het trio muntte uit in het maken van ethogrammen: handleidingen bij het veelzijdige gamma aan gedragingen van een soort. Ze beschreven nauwkeurig de mechanismen die bepaalde handelingen uitlokten. Van Lorenz zijn vooral de beelden bekend van de onderzoeker met een kraai op zijn kop, of een sliert ganzenkuikens achter zich aan, die hij gebruikte om het concept van de “inprinting” te illustreren: vogels die uit het ei sluipen, hebben de neiging zich te binden aan het eerste levende wezen dat hun pad kruist. Meestal is dat hun moeder, soms een onderzoeker.

Lorenz’ wetenschappelijke reputatie steunt echter vooral op zijn onderzoek naar de wortels van agressie. Hij meende dat agressie een instinct was, dat zich voortdurend oplaadt, en dat af en toe ontladen moet worden. Lorenz had daarbij goed naar hanen gekeken, die zelfs in volslagen isolement af en toe eens uit de bol gingen, en duchtig in de eigen staart begonnen te pikken.

MEER KWALITEIT DOOR VERSTANDIGE HUWELIJKEN

Lorenz wees geregeld op de grote overeenkomsten tussen agressie bij de mens en bij dieren. Mensen hanteren een brede waaier aan signalen om agressie te ontwijken, maar kunnen anderzijds ook om onduidelijke redenen plotseling gewelddadig worden. Lorenz zag één groot verschil met het dier: de mens doodt zijn soortgenoten veel gemakkelijker. Volgens hem kwam dit doordat de mens met zijn wapens een soortgenoot kan aanvallen, vóór eventuele agressieremmende mechanismen – reflectie of ander anticiperend gedrag – in werking kunnen treden. En hij had ook oplossingen voor dit probleem klaar: de mens moest zijn agressie afreageren tijdens sportmanifestaties of andere, langs groepslijnen gedirigeerde, rituelen.

Lorenz was goed geplaatst om inzicht te verwerven in de menselijke agressie. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij zijn vingers verbrand aan de pogingen van de nazi’s om hun ideologieën wetenschappelijk te onderbouwen. Ze gebruikten onder meer de ideeën van Charles Darwin over natuurlijke selectie om hun holocaust tegen joden, zigeuners en andere rassen, die ze inferieur vonden, goed te praten. Adolf Hitler moet een van de eerste politici geweest zijn, die wist dat Darwins meesterwerk uit 1859, “On the Origin of Species”, ook een ondertitel had: “The Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life”. Die geprefereerde rassen, dat was in de jaren dertig koren op de molen van de nazi’s. Darwins struggle was hetzelfde als Hitlers Kampf.

Bijna onbegrensde mogelijkheden kregen de nazi’s aangereikt door de eugenetica. Deze wetenschap streefde naar het veredelen van de menselijke soort met methoden die ook in het planten- en het dierenrijk aangewend werden. In het nazi-concept vertaalde zich dat naar het uitwieden van rasonzuivere individuen.

De eugenetica vond zijn oorsprong in de geest van een neef van Darwin, Francis Galton. Die koppelde zijn eigen kruisingsexperimenten met planten aan de ideeën van zijn naaste familielid. In 1869 promootte Galton in zijn boek “Hereditary Genius” de mogelijkheid dat de mens met de nieuwe kennis zijn eigen kwaliteit – zijn evolutie – zou bijsturen, onder meer via verstandige huwelijken.

Al in de jaren dertig, toen de nazi’s zich gretig op de eugenetica en het darwinisme gestort hadden, liet Lorenz zich in kranteninterviews van zijn sterkste kant kennen. Een aantal van zijn uitspraken leunde behoorlijk dicht bij de nazi-propaganda aan. Tijdens de oorlog zelf ging hij helemaal over de schreef. Hij schreef twee wetenschappelijke artikelen waarin hij, in de huisstijl van de ware eugeneticus, de pas uitgevaardigde wetten die huwelijken tussen ariërs en joden verboden, verdedigde. Lorenz noemde dit een zinvolle en verstandige bijdrage aan de Duitse rassenpolitiek. Daarvoor gebruikte hij bijna uitsluitend biologische argumenten.

DE STADSMENS DEGENEREERT DOOR DOMESTICATIE

Zo verscheen er in 1940 een bijdrage van zijn hand in het Zeitschrift für Angewandte Psychologie und Characterkunde, en in 1943 in het Zeitschrift für Tierpsychologie. Daarin wijdde Lorenz omstandig uit over het feit dat er bij de mens – en vooral de stadsmens – degeneratieverschijnselen optraden als gevolg van domesticatie. Gelukkig bestond er ook een menselijke “raszuiverheid”, in analogie met de Wildformen van de huisdieren die hij bestudeerde. Alleen bleek het, jammer genoeg, moeilijk om die raszuivere mensen te herkennen. Maar daarom niet getreurd: “In dit verband moeten we rekenen op onze eigen aangeboren schema’s, op ons gevoelsmatig reageren op verschijnselen van degeneratie. Een goede mens merkt zeer goed of een andere al dan niet een schoft is.”

Vervolgens deed Lorenz een uitspraak, waarvan hij zelf toegaf dat die uit de mond van een analytische natuurvorser nogal eigenaardig kon klinken. Hij pleitte er namelijk voor om bij het nastreven van een raszuiver volk ook niet-analyseerbare aspecten mee te laten spelen. Zo konden de nazi’s alle kanten uit.

Lorenz borduurde ook ijverig voort op het feit dat in de selectiestrijd, vooral externe vijandelijke factoren tot hardheid, heldhaftigheid en sociale bereidheid leiden. Vervolgens vloeide de volgende, vreselijke passage uit zijn pen: “Als de mensheid bij gebrek aan selecterende factoren niet ten onder wil gaan aan haar door de domesticatie geïnduceerde verval, moet deze rol ( van natuurlijke selectie) overgenomen worden door een menselijke instantie. Het rassengedachtegoed dat de grondslag van onze staatsvorm vormt, heeft in dit verband al oneindig veel tot stand gebracht.”

Lorenz onderschrijft hier gewoon de nazi-stelling dat het menselijk ras verbeterd kan worden door de minder geschikte specimen uit te sluiten van voortplanting. Er zijn geen aanwijzingen dat hij contact had met de SS-wetenschappers zoals de arts Joseph Mengele, die in het concentratiekamp van Auschwitz wrede experimenten rond raszuiverheid uitvoerde.

Toch blijft het verwonderlijk dat Lorenz voor zijn latere werk de Nobelprijs kon krijgen. Na zijn terugkeer uit een Russisch krijgsgevangenkamp liet hij zich door de innemende Tinbergen opnieuw de wetenschappelijke wereld inslepen. En verschool hij zich achter de stelling dat hij moreel verplicht was geweest om dit soort ideeën uit te schrijven om niet door de autoriteiten in zijn werk gehinderd te worden.

Waarschijnlijker is echter dat Lorenz in de val trapte die op het pad van menig wetenschapper ligt: dat hij te gemakkelijk bepaalde empirische inzichten een politiek of ander manipuleerbaar karakter meegaf. Overigens vertoonde zijn latere wetenschappelijke werk over agressie hetzelfde pessimistische en conservatieve mensbeeld als zijn visies op raszuiverheid.

DE KRUISING TUSSEN EEN NEGER EN EEN BLANKE IS EEN NEGER

De eugenetica – of in een afgezwakte versie, het sociaal darwinisme – leende zich natuurlijk gemakkelijk tot een verkeerde interpretatie. In het vorig jaar verschenen boek “Darwinian Myths: the Legends and Misuses of a Theory”, schreef de Amerikaanse hoogleraar Edward Caudill dat de theorie heel flexibel in het gebruik was, omdat ze enerzijds gemakkelijk geïnterpreteerd kon worden in het kader van het filosofische of politieke doel dat iemand voor ogen had, maar anderzijds toch “empirisch” was, zonder morele complexiteiten. Door dat laatste kreeg de theorie een grote geloofwaardigheid, zeker in een land als het Duitsland van vlak voor de oorlog, waar wetenschap en technologie hoog aangeschreven stonden.

Het valt trouwens op dat vergelijkbare ideeën nog altijd af en toe opduiken. Onder meer in de Verenigde Staten streven conservatieve politici in een alliantie met op zijn minst intellectueel oneerlijke wetenschappers naar een eugenetisch model, waarin ze bepleiten om zwarten en andere in hun opvattingen minder kwaliteitsvolle bevolkingsgroepen af te houden van immigratie en desnoods voortplanting, om het land niet te zwaar te belasten. Het gedachtegoed zit verpakt in stellingen, die als wetenschap verkocht worden. Zelfs bij ons kunnen slechte wetenschappers via populaire boeken en columns omhoogvallen tot autoriteiten voor een soms grote groep van gelijkgezinden, door mordicus wetenschappelijke argumenten te blijven misbruiken om, bijvoorbeeld, te “bewijzen” dat de mens het doel is van de evolutie, en “beter” dan de dieren.

Wetenschappers uit de eerste helft van de eeuw zouden in retrospectie nog een zekere vorm van genetische naïviteit kunnen aanvoeren om hun dwaalideeën te verrechtvaardigen. Er heersten toen tal van onzekerheden, zoals over de rol van de omgeving in het tot uiting komen van erfelijke kenmerken, en de eventuele overerfbaarheid van aangeworven eigenschappen. Men ging er aanvankelijk van uit dat niet alleen bepaalde ziekten overerfbaar waren, maar ook “problemen” als armoede, zwakzinnigheid, een nomadisch leven, onbekwaamheid en een hang naar erotiek.

Toch blijft een aantal semi-wetenschappelijke geschriften uit de eerste helft van de eeuw schokkend. In 1911 schreef de Amerikaanse hoogleraar Charles Davenport, die ooit aan de prestigieuze universiteit van Harvard doceerde, het boek “Heredity in relation to Eugenics”. Daarin wreef hij, onder meer, de Italianen een neiging tot “misdaden door persoonlijke gewelddadigheid” aan. Joden hadden het ook toen al verkorven. Ze pleegden “het grootste aandeel in overtredingen tegen kuisheid en in verband met prostitutie – de laagste van alle misdrijven”.

Ook de christelijke medemens gaf geregeld blijk van een schrijnend gebrek aan tolerantie. In 1918 publiceerde de diepgelovige Amerikaanse amateur-wetenschapper Madison Grant het boek “The Passing of The Great Race”, door het wetenschappelijke topvakblad Science omschreven als een “werk met grote verdiensten”. Het boek bevat de volgende opmerkelijke zinsnede: “Of we het nu willen toegeven of niet, de resultaten van een vermenging van twee rassen zullen ons op de lange termijn een ras opleveren dat is teruggevallen tot het oudere, meer algemene en lagere type.” En verder: “De kruising tussen een blanke mens en een neger is een neger, en een kruising tussen eender welk Europees ras en een jood is een jood.”

Zulke statements verheugden de nazi’s bijzonder. Naar verluidt, toonde een trotse Grant ooit een brief van Hitler, die hem meedeelde dat zijn boek zijn “bijbel” was – de auteur had namelijk niet nagelaten in de jaren dertig een aantal exemplaren naar de nazi’s op te sturen. In 1946 zou de nazi-leider Karl Brandt, die verantwoordelijk was voor de uitroeiing van mentaal gehandicapte mensen, op het proces van Nürnberg betogen dat zijn programma deels geïnspireerd was op wetenschappelijke bevindingen uit de VS, waarbij hij onder meer het boek van Grant als bewijsstuk liet registreren. Het is niet bekend of de Amerikaan het aandurfde om daarvoor de verdiensten op te eisen.

DE KENMERKEN VAN DE ONDERSOORTEN VAN DE MENS

Zelfs in de vooroorlogse periode was eugenetische propoganda geen exclusieve nazi-aangelegenheid. Grant zelf schreef in 1933 een tweede boek, “The Conquest of a Continent”, dat in 1937 in een keurige Duitse vertaling verscheen, met een lovend voorwoord. De man voegde bij zijn werk een praktische handleiding om op basis van eenvoudige metingen van lichaamskenmerken de “ondersoorten” van de mens in Europa te kunnen onderscheiden. “De mens heeft nu de nieuwe verantwoordelijkheid om zijn eigen evolutie te controleren”, bazuinde de Amerikaanse vereniging voor eugenetica in 1939 uit. “Deze verantwoordelijkheid is onverwacht, en de mens is voorlopig onvoorbereid om ze ter harte te nemen.” Een onverbloemd pleidooi voor meer geld voor het eigen onderzoek.

Maar deze oprispingen waren klein bier in vergelijking met wat de met de nazi’s gelieerde wetenschappers in de jaren dertig allemaal op papier smeten. De hoogste wetenschappelijke autoriteiten poneerden met groot aplomb de meest vreselijke pseudo-wetenschappelijke stellingen. In 1939 schreef de toenmalige rector van de universiteit van Berlijn, de bioloog Eugene Fischer: “Als een volk zijn karakter wil bewaren, moeten vreemde rassenkenmerken verwijderd worden, en als ze al ongemerkt in een gemeenschap zijn binnengedrongen, moeten ze onverwijld onderdrukt en geëlimineerd worden.” Er is toen veel onzin verkocht door duur betaalde wetenschappers, die een alibi verschaften voor de geplande moord op miljoenen mensen.

Hitler zelf gaf geregeld blijk van een curieuze wetenschappelijke ingesteldheid. “Ik weet, net als de vele uitmuntende onderzoekers hier aanwezig, perfect dat er in de wetenschappelijke betekenis niet zoiets als een ras bestaat”, klinkt het in een van zijn toespraken vlak voor de oorlog. “Maar geen enkele boer of veehouder kan zijn productie op peil houden zonder rekening te houden met het concept van het ras. Zo heb ik als politicus het concept nodig om me toe te laten een volledig nieuwe en tegen-historische orde met een intellectuele basis te lanceren. Het nationaal-socialisme zal met het concept van het ras zijn revolutie uitdragen en de wereld hertekenen. Geen enkele joodse God zal de democratieën ervan besparen.”

In 1935 aanvaardde de Rijksdag twee wetten die steunden op een definitie van het ras. De eerste stipuleerde dat alleen echte Duitsers burgers konden blijven; de tweede dat joden ongewenste en potentieel gevaarlijke vreemdelingen waren. De nazi’s spaarden geen moeite om hun stellingen wetenschappelijk te funderen. Zelfs de notoire negentiende-eeuwse bioloog Ernst Haeckel werd vanonder het stof gehaald. De man geloofde dat biologische wetten de maatschappij stuurden, en dat menselijke rassen onderling even sterk verschilden als diersoorten. Hij “bewees” zelfs dat de ariërs de zuiverste mensen in de wereld waren, en dat Duitsland het kroonstuk van de evolutie vormde.

Uit dit bijeengeschraapte amalgaam van pseudo-wetenschappelijke stellingen distilleerden de nazi’s uiteindelijk hun logica, zoals in 1956 beschreven in het boek “Race and Reich” van de historicus Joseph Tenenbaum: “Naties vechten voor levensruimte, zoals dieren in de jungle vechten voor de overleving. Net als de sterkere dieren overleven ook de sterkste naties, en de zwakkere sterven uit. Vreemde, niet-arische rassen bedreigen de Duitse vitaliteit, en maken het ras zwakker. Daarom zijn Duitsers verplicht om inferieure rassen uit te roeien, om de overleving van hun eigen superieure ras te verzekeren. Deze natuurlijke wetten zijn ook de wetten van God. Zo maakten de nazi’s van de vernietiging van inferieure mensen een morele missie.”

DE NATUUR WIL ZOVEEL MOGELIJK KEUZEMOGELIJKHEDEN

De wetenschap verschafte de nazi’s een instrument voor terreur. Ze bepaalde normen voor sociaal gedrag, want de puur fysieke eigenschappen bleken niet altijd even sluitend om een beslissing over raszuiverheid te nemen.

De Amerikaanse eugeneticus Theodore Stoddart drukte in 1940 in zijn boek “Into the Darkness: Nazi Germany Today”, zijn voldoening uit na een veldbezoek aan het Duitsland van Hitler. Hij woonde onder meer een “eugenetische rechtszaak” bij. Er moest over vier mensen worden beslist of ze al dan niet zuiver genoeg waren om tot het ras te blijven behoren. De Amerikaan verbaasde zich over de “wetenschappelijkheid” waarmee de Duitsers te werk gingen. Zelf zou hij drie van de vier onmiddellijk hebben laten steriliseren. Maar nee, de Duitse rechters bevalen dat verder onderzoek noodzakelijk was. De brave Amerikaan was zich er niet van bewust dat hij waarschijnlijk een showproces voor een buitenlandse bezoeker had meegemaakt.

Een minimum aan kritische benadering had gemakkelijk de zware denkfouten van de eugenetica kunnen blootleggen. En er bleven natuurlijk wel wetenschappers over die, vooral in de jaren dertig, van leer trokken tegen deze scheefgetrokken interpretatie van de evolutie- en de erfelijkheidsleer. Zij argumenteerden onder andere dat de natuur zelf streeft naar een maximale variabiliteit in de kenmerken, en niet wil weten van eenheidskoek. De nazi’s beperkten de keuzemogelijkheden die de essentie vormen van het genetische evolutieproces.

Wetenschap moet per definitie vrij zijn van waardeoordelen, want anders wordt ze filosofie of, nog erger, ideologie. Maar wat met de denkers die pleiten tegen de verworvenheden van de moderne genetica? Hebben ze gelijk als ze zeggen dat het aborteren van foetussen met chromosoomafwijkingen de nieuwste variant is van het eugenetisch streven naar een betere mens? Het debat blijft dus tot de laatste ogenblikken van de eeuw in een aangepaste vorm bestaan.

De muziek van Strawinsky.

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content