Om de internationale misdaad beter te kunnen bestrijden, heeft Europol de voorbije jaren steeds meer bevoegdheden gekregen. Vanaf één juli zal het eindelijk voluit kunnen gaan. Een blik achter de coulissen.

Tot nu toe is Europol vooral een inlichtingenbureau. Op de hoofdzetel in Den Haag werken een veertigtal Europol Liaison Officers (ELO’s) uit de vijftien lidstaten van de Europese Unie samen met een tweehonderdtal personeelsleden. De ELO’s, of verbindingsofficieren, wisselen informatie uit met hun respectieve Europol National Units over een verdragrechtelijk beperkt aantal vormen van internationaal georganiseerde criminaliteit.

Tot het begin van de jaren negentig beperkte Europol zich tot niet-operationele, bijna academische analyses van de drugshandel in Europa en het daarmee verbonden witwassen van de opbrengsten. Eind 1994 werd de bevoegdheid van Europol uitgebreid tot de illegale handel in radioactief en nucleair materiaal, illegale immigratienetwerken en zwendel in motorvoertuigen. Eind 1996 kwam daar mensenhandel bij en een jaar later werd dit begrip, onder druk van de Belgische regering, uitgebreid tot de seksuele uitbuiting van kinderen, inbegrepen de productie en het bezit van pornografische beelden met kinderen.

Op één juli wordt Europol eveneens bevoegd voor de gemeenrechtelijke aspecten van het terrorisme. Voorwaarde is wel dat het strafrechtelijke aspect van het misdrijf zwaarder weegt dan het politieke karakter ervan.

Bovendien krijgt Europol ook inhoudelijk meer armslag. Zijn opdracht blijft niet langer beperkt tot het verzamelen, analyseren en doorgeven van niet-persoonsgebonden informatie over bovengenoemde soorten criminaliteit. Vanaf één juli mogen de analysebestanden wel degelijk persoonsgebonden gegevens bevatten. Niet alleen van criminelen maar ook van contactpersonen, getuigen, eventuele slachtoffers en dergelijke meer. Dit alles weliswaar onder toezicht van de raad van bestuur en na advies (inzake privacy) van de Joint Supervisory Board. Dat controleorgaan, waarin een vertegenwoordiger van elke lidstaat zit, beslist mee over de opening van elk nieuw bestand.

Voordien mocht Europol dergelijke informatie niet opslaan. Daarom moest telkens weer een zogeheten gidsland aangewezen worden. Dit nam dan het informatiebeheer op zich en verstrekte inlichtingen aan de verbindingsofficieren én aan de misdaadanalisten in Den Haag. Dit was omslachtig maar niet zonder succes. Een goed voorbeeld is de operatie die in mei 1999 in Denemarken onder de codenaam Carl werd afgerond.

BELGISCHE UITZONDERING

De operatie- Carl, vernoemd naar de hoofdverdachte, startte in mei 1997 in Zweden. Toen bleek dat daar grote hoeveelheden amfetamines en cannabisolie werden ingevoerd. De Zweedse hoofdverdachte verbleef vaak in België en de internationale drugstrafiek werd mee vanuit ons land gecoördineerd. Werk in dit geval voor de Gerechtelijke Politie bij het Parket (GPP) in Tongeren. Wegens het grensoverschrijdende karakter van deze affaire werden de nationale magistraat en Europol ingeschakeld. Niet omdat Europol eigen speurders zou uitsturen ( Eurocops zullen er wellicht pas over enkele jaren zijn) maar omdat een internationaal georganiseerde misdaadbende ook internationaal moet worden aangepakt.

Uit Deens onderzoek bleek algauw dat Deense koeriers een belangrijke rol speelden bij het transport van de drugs naar Zweden. De Spaanse politie van haar kant hield intussen een aantal verdachten in Malaga in het oog. In september 1997 arresteerde het Duitse gerecht twee Denen aan de Duits-Nederlandse grens met 21 kilogram amfetamines, waarvan de leverancier in Nederland verbleef. Daarom werd ook de Nederlandse politie ingeschakeld. De bende werd geschaduwd, over de grenzen heen. Om een nog beter zicht te krijgen op de organisatie liet de politie, in overleg met Europol, twee (discreet gecontroleerde) drugsleveringen plaatsvinden. Zo werd in november 1997 dertig kilogram amfetamines van Nederland naar Denemarken gesmokkeld. En in januari 1998 nog eens 25 kilogram cannabis vanuit Spanje naar Denemarken. De hoofdverdachte werd op 15 april 1998 op verzoek van de Deense autoriteiten op de luchthaven van Las Palmas gearresteerd. Intussen waren reeds 62 kilogram amfetamines en 160 kilogram cannabis onderschept en 25 verdachten aangehouden. Een van hen pleegde zelfmoord. Op 6 mei 1999 werden de laatste zes in Denemarken veroordeeld. Twee van hen kregen elk veertien jaar celstraf. De andere vier moeten samen 32 jaar brommen.

Dit ter illustratie van de rol die de verbindingsofficieren en een dozijn misdaadanalisten in Den Haag kunnen spelen, in samenspraak met de nationale afdelingen van Europol in de lidstaten.

Want strikt genomen mogen de politiediensten van een lidstaat niet rechtstreeks bij Europol in Den Haag aankloppen. Alle contacten moeten via de Europol National Unit. In België ressorteert deze onder de afdeling voor Internationale Politiesamenwerking (IPS) van de Algemene Politiesteundienst (APSD). Maar België zou België niet zijn mochten hier geen uitzonderingen gelden. Dat is geregeld in een Koninklijk Besluit dat in het kader van de Octopus-hervormingen werd goedgekeurd door de rooms-rode regering. In dat KB worden aan de Algemene Directies I en II van de nog op te richten federale politie “rechtstreekse internationale contacten” toegestaan: los van Europol en in strijd met de Europol Conventie.

BURGERLIJKE VRIJHEDEN

Rijkswachtkolonel Patrick Zanders, die in Brussel de afdeling voor Internationale Politiesamenwerking leidt en België vertegenwoordigt in de raad van bestuur van Europol, betreurt dat “rechtstreekse contacten tussen de nationale politiediensten en de verbindingsofficieren van Europol zelfs in hoogdringende gevallen mogelijk zouden worden. De Europol National Unit is er precies om de informatiestromen van en naar de verbindingsofficieren controleer- en beheersbaar te maken. Wij moeten wel proberen om de internationaal georganiseerde criminaliteit bij te benen, maar dit mag zeker niet ten koste gaan van de burgerlijke vrijheden. De Europol Conventie van 26 juli 1995 houdt de balans tussen de efficiëntie van de politiediensten en de rechtsbescherming van de burger in evenwicht. En dat moeten we zo houden.”

Dirk Valcke, een van de drie Belgische verbindingsofficieren in Den Haag, meent dat Europols zorg voor dit evenwicht “vooralsnog een nadeel is. Veel speurders beseffen nog niet dat de tijd van the old boys network voorbij is. Politiediensten moeten zich aan de regels leren houden, vermits het toch de bedoeling blijft verdachten, met inachtneming van alle procedures, voor de rechtbank te brengen. Elk van de vijftien nationale delegaties bij Europol is dag en nacht bereikbaar. Binnen het uur kunnen wij zelfs een internationaal gecontroleerde levering opstarten. Daarvoor hebben wij per land een draaiboek en heeft elke verbindingsofficier toegang tot zijn nationale bestanden. De Europese lidstaten zorgen ervoor dat de politie de misdaadorganisaties kan bijbenen, maar ze moeten er ook op toezien dat het gerecht de politie kan bijhouden. Ofwel blijven de nationale (in België straks de federale) parketmagistraten samenwerken met de nationale Europol-afdelingen. Ofwel komt er naast Europol in Den Haag een soort Eurojust met magistraten uit de vijftien lidstaten. De samenwerking tussen gerecht en politie vraagt hoe dan ook meer aandacht. Dat die behoefte groot is, bewijzen niet alleen de Fransen, die in deze materie uitzonderlijk Europees denken. Precies omdat het gerecht van meet af aan met ons samenwerkte, konden wij in april 1997 op één ochtend 64 arrestaties laten verrichten in een onderzoek dat zich uitstrekte over België, Nederland, Duitsland, Spanje, Noord-Afrika, Colombia en Venezuela. Zonder goede afspraken en coördinatie is zoiets onmogelijk.” Meteen rijst hier de vraag naar het informatiebeheer en de controle erop.

NIEUWE GRENZEN

Zoals Patrick Zanders in zijn zopas verschenen boek over “De Europese Politie-eenheid. Europol” (Kluwer) beklemtoont, moet deze dienst “de onmisbare schakel worden in het Europees intelligence-proces”. Willy Bruggeman, hoofd van de Europol-operaties in Den Haag, merkt in dat verband op dat de Britten een onderscheid maken tussen intelligence en evidence, tussen de inlichtingen en het bewijs: “Het is duidelijk dat de strategische misdaadanalyses, waarin Europol bedreven is en zelfs experts vormt, anders zijn dan de operationele analyses die wij voortaan mogen maken. Die zullen veeleer gericht zijn op evidence, op interventies met gerechtelijke gevolgen. Dit verschil wordt des te belangrijker omdat Europol, volgens het Verdrag van Amsterdam dat op 1 mei van kracht werd, van nu af aan de bevoegde autoriteiten in de lidstaten kan vragen welbepaalde politiële of gerechtelijke onderzoeken op te starten en door Europol te laten coördineren. De experts en/of misdaadanalisten van Europol zullen in de komende twee jaar ook mogen samenwerken met de teams die lidstaten samenstellen in het kader van een of ander onderzoek. Vooraleer er van dit soort Eurocops sprake kan zijn, zal wellicht de Europol Conventie (artikel 3) gespecificeerd moeten worden. Al zal het optreden van Europol zich altijd beperken tot ondersteuning en coördinatie.”

Precies omdat politie en gerecht steeds meer grensoverschrijdend moeten werken, rijst de vraag naar de internationale controle. De raad van bestuur van Europol moet verantwoording afleggen aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van de Europese Unie. En jaarlijks moet hij het Europees parlement een verslag bezorgen over de werking van Europol.

Dit betekent concreet dat de externe controle op de dagelijkse werking van Europol in handen is van de Europol National Units. En sinds maart 1998 ook van de “nationale magistraten” of nationale contactpunten die elk land moet benoemen en die rapporteren aan de procureurs-generaal. Maar het is nu al duidelijk dat de uitbreiding van de bevoegdheden een meer rechtstreekse controle door justitie vereist. Temeer omdat de personeelsleden van Europol ook tegenover het gerecht hun geheimhoudingsplicht kunnen inroepen. Op deze vorm van immuniteit kwam vanuit gerechtelijke kringen al vaker kritiek. Maar, zoals Willy Bruggeman opmerkt, “zolang het intelligence-werk betreft, moet die immuniteit gevrijwaard blijven. Zoniet worden mijn medewerkers continu in gerechtelijke procedures betrokken om de rechtsgang in de betrokken landen te doorkruisen. Immuniteit betekent evenwel niet straffeloosheid. Daar staat de directie van Europol en de raad van bestuur garant voor en daarin is elke lidstaat vertegenwoordigd.” Deze verantwoordelijkheid wordt echter met de dag groter, naarmate Europol de vleugels uitslaat.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content