Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Hoe moeilijk is het voor een jonge golfspeler om zijn weg te maken in het internationale circuit? Een gesprek met Didier De Vooght.

De enige golfer van wereldklasse die België heeft gehad, is Flory Van Donck. We spreken dan over de jaren dertig en veertig. Het record van de Ravenstein in Tervuren, staat nog steeds op zijn naam. Gevestigd in 1935! Van Donck ging rond in 65 slagen, dat is op die baan zonder overdrijving fenomenaal. Er is al een miljoen dollar uitgeloofd voor wie het in minder zou fiksen: nooit gelukt. Nick Price een van de beste hedendaagse profs, kwam een keer binnen in 66. Maar in golf ligt er tussen 66 en 65 een wereld van verschil. Tussen 66 en 64: twee werelden.

Krijgen we ooit een nieuwe Flory Van Donck? Op die vraag luidde het antwoord jarenlang: “Nee.” Bij de vrouwen hadden we met Florence Descampe iemand in de Europese top en enkele veelbelovende jonge dames proberen hetzelfde te bereiken. Maar bij de mannen stonden we nergens. Tot plots licht scheen aan het eind van de tunnel. Drie spelers doen, met wisselend succes, een poging om internationaal door te breken: Arnaud Langenaeken, Nicolas Vanhooteghem en Didier De Vooght.

Die laatste werd vorig jaar Europees kampioen bij de amateurs, en liet zich in juli opmerken tijdens de British Open, een van de vier major-toernooien. De Vooght haalde er de halfway-cut en mocht de slotdagen in met de beste profs van de wereld. Hij eindigde negentien boven par, even goed als topvedette Fred Couples. De week nadien werd hij prof en tekende een contract bij IMG, het managementbureau van Mark McCormack.

De Vooght komt uit Kapellen, is lid van de Royal Antwerp Golf Club, 24 jaar en studeerde vier jaar in Amerika. Die studies sloot hij deze zomer succesvol af en hij wil zich nu voltijds op het golf toeleggen.

Dit weekend is hij present in Knokke, waar bij graaf Leopold Lippens de Belgacom Open wordt gespeeld. Het enige Belgische toernooi dat meetelt voor de European Tour. Op de affiche staan grote namen als de Duitser Bernhard Langer, de Engelse ex-winnaar Nick Faldo, en de Schot Colin Montgomerie.

Didier De Vooght: Ik ben beginnen te golfen op mijn achtste. Mijn grootouders en mijn ouders speelden en dan rol je er vanzelf in. Maar ik ben niet door mijn familie gedwongen, zoals Tiger Woods die al in de wieg moest beginnen te trainen. Je hebt in alle sporten ouders die hun kinderen onder zware druk zetten, en veel geld spenderen in de hoop op een rijkelijke carrière. Maar dat rendeert zelden of nooit. Op een bepaald moment hebben die jongeren er zodanig genoeg van dat ze afhaken. Beginnen op acht lijkt vroeg, maar golf leer je spelenderwijs. Je krijgt zoals iedereen een initiatieles en er wordt geschaafd aan je houding en techniek. Maar het is vooral het vele oefenen dat je niveau doet stijgen.

Walter Hagen vond: “Om te leren golfen, heb je zes jaar nodig. Drie om alles aan te leren, en drie om het zo snel mogelijk weer af te leren.” Heb je als kind genoeg kracht om te golfen?

De Vooght: Je speelt met lichter materiaal, maar kracht is niet belangrijk. Het komt aan op lenigheid, coördinatie en bovenal timing. Net als in het tennis kan je gemakkelijk zien of iemand een goede slag heeft. Die hoeft niet hard te zijn, wat telt is dat je de bal juist raakt. Bij golf moet je ook helder en logisch proberen te denken.

De eerste les van Sir Walter Simpson in The Art of Golf: “In golf dient men zijn geest vrij te maken van alle beslommeringen, en zich zelfs de troost van de religie te ontzeggen.” Jij bent naar Amerika getrokken.

De Vooght: Na mijn middelbare school stond ik voor de keuze: golfen of studeren? In België is het een van de twee. Alles op golf zetten, durfde ik op mijn negentiende ook niet. Dus ben ik het in Amerika gaan zoeken. In de Ohio State University.

Daar komt golfgod Jack Nicklaus vandaan. Over wie Tom Watson zei: “We hebben nooit geweten hoe goed zijn chips waren, omdat hij altijd met zijn drives al op de green lag.”

De Vooght:Nicklaus heeft daar inderdaad gestudeerd, al kan niemand zich herinneren wat. Ook Tom Weiskopf en John Cook komen van die universiteit. Ik heb een beurs gekregen en ben sociologie gaan studeren. Omdat die studies mij boeiden, dus niet uitsluitend omdat het makkelijk met golf te combineren was. De lessen vielen in de voormiddag, en in de namiddag was er tijd om te trainen. Als ik lesdagen miste omdat ik met de ploeg weg was, moest ik ze nadien inhalen. Er was geen voorkeursbehandeling. Het was zowel fysiek als psychisch zwaar.

Het lot van elke golfer. P.G. Wodehouse schreef in een roman: “Hij bereikte de volmaakte innerlijke rust, die je enkel aantreft bij iemand die net het golfen heeft opgegeven.” Hoe is de aanpassing aan die universiteit meegevallen?

De Vooght: Iedereen die in Amerika is gaan studeren, heeft dezelfde ervaring: je moet in het begin even naar adem happen omdat alles er zoveel groter is. Op Ohio State zitten 25.000 studenten. In ruil voor de studiebeurs moest ik in het universiteitsteam spelen. Er waren zo’n veertien tot vijftien interuniversitaire toernooien per jaar, regionaal en nationaal. Telkens 24 holes: twee keer achttien op zaterdag, één keer achttien op zondagvoormiddag. En zondagmiddag stond de terugreis op het programma. Dat was vermoeiend. Ik kan je verzekeren dat je blij bent als je ’s avonds kan zitten.

Mike Holder hield vol dat Houston University de beste drie golfteams van het land had. Eén met de vijf die in het team zaten, en twee met de tien die er naast waren gevallen. Was het makkelijk om in de ploeg van Ohio State University te geraken?

De Vooght: Er werden vijf spelers geselecteerd uit een groep van vijftien. Ik ben er zo goed als altijd bij geweest. De laatste twee jaar was ik teamcaptain. Het trainen gebeurde individueel. Er was wel een coach aan wie je advies kon vragen, maar de meeste spelers hebben al zo lang een eigen coach, dat het niet aan te bevelen is om een andere in te schakelen.

Historisch in dat verband is de uitspraak van Phil Harris: “Mijn spel is onmogelijk te verbeteren. Elke keer als Ben Hogan mij les gaf, had hij de volgende wedstrijd zelf vijf shots meer nodig.”

De Vooght: Ik werk al jaren met John Halliwell, de clubcoach van Kapellen. Als ik voel dat er iets scheelt, consulteer ik hem. Maar golf is een sport waarin je na een tijd je eigen trainer wordt. Ik zou niet graag bij grote goeroes als DavidLeadbetter te rade gaan. Die hebben schema’s uitgewerkt waarin elk detail van elke beweging beschreven wordt, maar dat is enkel techniek. Ik speel op gevoel. Zolang ik voel dat mijn swing goed is, moet niemand komen zeggen dat volgens het boekje mijn grip verkeerd is, of dat mijn voet een centimeter verder moet staan. Als je te veel op de techniek gaat letten, leer je meer af dan bij.

Sam Snead heeft naar verluidt eens een leerling vernederd door op te merken: “Jouw probleem is dat je te dicht bij de bal staat, vooral na de slag.” Ben je dankzij die Amerikaanse jaren een beter golfer geworden?

De Vooght: Heel zeker. Door het vele trainen en door de grotere tegenstand. Eens je een bepaald niveau hebt bereikt, is het in België te gemakkelijk. Speel je goed, dan win je. Speel je slecht, dan ben je derde. Als je in Amerika niet goed speelde, kwam je niet bij de eerste dertig en werd je uit de ploeg gezet. Je leert onder druk spelen, elke week weer. Tot het een gewoonte wordt.

Het gaat om de instelling. De zanger Willy Nelson vertelde tijdens een pro-am: “Par is wat je zelf als par bepaalt. Deze hole hier bijvoorbeeld, is een par-73. En weet je wat? Ik heb hem gisteren gebirdied.”

De Vooght: Ik kwam terug naar huis van half juni tot half september. In die periode heb ik vier jaar naeen de Belgische omnium gewonnen. Dat was dankzij mijn Amerikaanse ervaring. Ik denk dat ik een van de eerste Belgen ben geweest, die aan een Amerikaanse universiteit is gaan golfen. Op dit moment volgen er een zevental mijn voorbeeld. Ik kan het elke jonge sporter aanraden. Je doet in vier jaar tijd een schat aan ervaring op: voor de sport en voor het leven.

“Non scholae sed vitae discimus”, heet het in het Latijn. Steunt de Belgische Golffederatie de jonge spelers voldoende?

De Vooght: Dat vind ik wel. Door ze te selecteren voor toernooien en ze daar te begeleiden. Dat is de taak van de nationale coach. Ik ben voor het eerst geselecteerd op mijn veertiende en ik ben tien jaar lang elke zomer met de Belgische ploeg op schok geweest. Dat was piekfijn geregeld. Ik denk dat de jeugdwerking van de federatie op peil staat. Maar voor mijn studies in Amerika heb ik zelf alle initiatieven genomen. Dat is ook normaal. Ik ben naar ginder getrokken voor mezelf, niet om België te vertegenwoordigen.

Mark Mulvoy stelde in The Passion of Golf: “De beste golfbaanarchitect woonde in Schotland en heette Vadertje Natuur.” Is er een groot verschil tussen Amerikaanse en Europese banen?

De Vooght: De Amerikaanse zijn kunstmatig aangelegd. De architecten proberen valkuilen in te bouwen. In Europa wordt meer rekening gehouden met de natuurlijke omgeving. Als er een beek over de fairway loopt, was die er al. In Amerika hebben ze die speciaal gegraven. En als er plaats is voor drie bunkers, zullen ze het niet bij twee houden.

Bernard Darwin stond een keer in een bunker, hief de handen ten hemel en riep tot God: “En stuur deze keer uw Zoon niet, ik kom er zelf wel uit.” Ben je in Amerika in contact gekomen met de topgolfers?

De Vooght: Neen, want wij speelden op universitair niveau en voor andere toernooien was geen tijd meer. Ik ben ook nooit naar wedstrijden gaan kijken, ik vind dat vervelend. De beste manier om van een golfwedstrijd te genieten, is op televisie.

Peter Dobereiner heeft geschreven: “Ik heb nooit zoveel grote golfmomenten gemist als toen ik er zelf bij was.” Je bent vorig jaar in Genève Europees amateurkampioen geworden, een bekroning van je arbeid in Amerika?

De Vooght: Er waren vier Belgen aan de start. Na de tweede ronde stond ik met drie strokes voorsprong aan de leiding, en die heb ik niet meer afgestaan. Op dat moment heb ik geprofiteerd van mijn Amerikaanse ervaring. Wie het niet gewoon is, wordt nerveus als hij aan de leiding staat. Maar druk of stress doe je in grote mate jezelf aan. Ik denk dat ik daar vrij goed tegen gewapend ben. Niet dat je geen druk meer voelt, dat kunnen ook de beste profs niet zeggen. Maar je hebt er geen schrik meer van, je leert ermee omgaan.

Gene Sarazen, groot voorbeeld voor al wie golft, haalde er zijn schouders voor op: “Ik heb te weinig verstand om te weten wat dat is, druk.” Volg je speciale mentale training? Yoga?

De Vooght: Ik hoop dat nooit nodig te hebben. Maar veel profs raadplegen psychologen of goeroes allerhande. Als ze zich daar beter bij voelen kan dat geen kwaad. Maar het beste blijft dat je je uit jezelf kan ontspannen.

Volgens George Dillon gaan echte golfers werken om zich te ontspannen. Is het een fysiek zware sport ?

De Vooght: Ja en nee. Je moet niet lopen of springen, maar je bent wel voortdurend in beweging. En in het wedstrijdcircuit volgen de toernooien elkaar razendsnel op. Ik ben de jongste twee maanden heel Europa doorgereisd. Je conditie moet goed zijn om dat vol te houden. Want zodra je je moe voelt, ben je gespannen en ga je fouten maken. Een goede kinesist is ook aangewezen en je moet voldoende rust nemen. Op zwier gaan is niet ideaal als je de volgende dag moet spelen.

Daarom las Seve Ballesteros tijdens grote toernooien ’s nachts cowboy- en indianenverhalen. “Want op de duur was ik bezorgder om het lot van de indianen, dan om het mijne.” Op welke onderdelen train je het meest?

De Vooght: Voor een beginneling is de drive het moeilijkst, maar voor gevorderden is putten het belangrijkste. Daarmee wordt in de wedstrijden het verschil gemaakt. Als je uitgaat van 72 slagen in een rondje, dan zijn 36 daarvan putts. Wie er elke keer een te veel nodig heeft, mag inpakken. Tienduizend keer doen, een ander geheim is er niet. In golf gaat het om het spiergeheugen, de muscle memory. Zowel de put als de swing zijn eigenlijk absurde bewegingen, die een mens normaal gezien niet maakt. Door eindeloos herhalen moet dat toch een natuurlijke, niet geforceerde, beweging worden.

Iedereen herinnert zich hoe Bruce Ashworth op de US Open na een rondje van 82 verklaarde: “Meer trainen? Wat ik nodig heb, is niet meer training, maar een mirakel.” Voor veel golfers is putten een nachtmerrie.

De Vooght: Dat mag het nooit worden, want dan ben je bij voorhand verloren. Nergens is een positieve instelling meer vereist dan op een golfterrein. Wie twijfelt, is verloren. Er is maar één geheim: oefenen.

Ben Crenshaw verkondigde: “Je hebt één kans op twee bij een putt. Hij gaat er in, of hij gaat er niet in.” Ben jij overigens een materiaalfreak?

De Vooght: Ik ben nogal gesteld op het klassieke gamma. De meesten willen vertrouwde clubs in handen hebben. Al kan die voorkeur afnemen als een sponsor met een dik contract staat te zwaaien. Wie plots met een totaal andere soort clubs begint te spelen, komt van de regen in de drop. Af en toe leidt dat tot een spectaculaire verbetering, maar meestal is het andersom.

Een tip van Robert Browning: “Het probleem met nieuwe clubs is dat ze even weinig van golf kennnen als de oude.” Je Europese titel bij de amateurs gaf recht op een plaats in de British Open, in juli op Royal Birkdale. Had je schrik van die opdracht?

De Vooght: Integendeel, het was een eer en een plezier om eens tussen de allerbesten van de wereld te kunnen lopen. Ik hoefde daar niets te bewijzen, het stond vast dat ik erna als prof aan de slag zou gaan. Mooier kon mijn amateurcarrière niet eindigen. Er mochten vijf amateurs deelnemen en we hebben met drie de cut overleefd. Wat aantoont dat de kloof niet zo groot is.

Dave Eichelberger vatte het zo samen: “Het leukste in het leven is een professioneel golftoernooi te winnen. Vooral als je een professioneel golfer bent.” Word je door die superprofs aanvaard?

De Vooght: Beter dan in de gewone Europese Tour in elk geval. Daar is het ieder voor zich, elke nieuwkomer wordt als een indringer beschouwd. Op een major is dat niet zo. De wedstrijd begon op donderdag, vanaf maandag werd er getraind. Ik oefende de eerste dag met Paul Azinger, één major gewonnen, en Payne Stewart, twee majors gewonnen. Dat zijn supers. Maar ze stelden me meteen op mijn gemak. Dat heb ik erg geapprecieerd. Ik voelde ook enig respect voor mij omdat ik rechtstreeks in de eindtabel was geraakt. Wat niet wegneemt dat ik zenuwachtig was op de eerste tee.

Alleen al de aankondiging kan iemand uit zijn lood slaan. De speaker op de Los Angeles Open kondigde Johnny Pot eens per ongeluk aan met: “Now on the pot, Johnny Tee.” 84 slagen, heeft hij nodig gehad. Jij deed de eerste ronde op de British in 70, dat was uitstekend.

De Vooght: Ik speelde met Corey Pavin en de Japanner Ozowaka. We moesten om kwart over acht ’s morgens de baan op. Dat was geen voordeel, want er stond heel wat wind. Maar alles klikte die week en ook die belangrijke eerste ronde ging vanzelf.

Je kent de uitspraak van Peter Jacobson: “De sloppenwijken van Chicago zitten vol met first-round leaders.”

De Vooght: De dag nadien had ik 76 slagen nodig. We hebben lang in spanning moeten wachten of het volstond om de cut te overleven. Maar ook als ik er had uitgelegen, was ik tevreden geweest. De derde dag was het heel slecht weer en had ik 80 slagen, de slotdag 73. In totaal 19 boven par, dat viel enorm mee op Birkdale, een moeilijke en erg smalle baan.

Ballesteros wou dat de fairways overal veel smaller waren. “Dan zou iedereen vanuit de rough moeten spelen, niet alleen ik.” Hoe voelt het aan om in zo’n toptoernooi mee te doen?

De Vooght: Zalig. Het vergt wel wat aanpassing. Bijvoorbeeld door de vele televisiecamera’s en de hoge kranen waarop ze gemonteerd staan. En ik had nooit voor zoveel volk gespeeld. Op de trainingen stonden er al duizenden mensen te kijken. Het eerste wat door je hoofd gaat is: als ik hier een bal mis sla, raak ik iemand. Maar dat grote publiek stimuleert uiteindelijk meer dan het afschrikt. In Engeland zijn het kenners. Bij een goede slag krijg je applaus, bij een slechte blijft het stil. En hun beoordeling is doorgaans juist. Telkens als ze applaudisseren, groeit je zelfvertrouwen. Ik had het hele toernooi door ook een twintigtal vrienden uit België, die me volgden. Ik voel me daar goed bij.

Zolang je niet hetzelfde moet vaststellen als Cary Middlecoff in de US Open: “Op de laatste hole had ik nog zes toeschouwers: mijn twee tegenstanders, drie caddies, en een kerel die samen met mij in het leger had gezeten en hoopte tien dollar te kunnen lenen.” Heb je contact met toppers als Woods of Faldo?

De Vooght: Je ziet ze wel, maar ze zijn met hun eigen wedstrijd of training bezig. En het is niet zo dat de spelers nadien aan de bar pinten blijven pakken. Iedereen logeert op een andere plaats. Elke speler heeft zijn entourage en trekt zich daarin terug. Niet dat ze mekaar mijden, maar ze vormen ook niet één gezellige vriendenbende. Daarvoor is de concurrentie te groot.

Hebben die kerels nog plezier in het golf? Of is het zoals Mark Twain schreef: “Golf is een verknoeide wandeling.”

De Vooght: Het blijft een schitterende job. Maar op topniveau beleef je niet het plezier van de vrijetijdsgolfer die van de groene omgeving en de stilte geniet. Veel hangt af van de prestaties. Ik heb een paar toernooien achter de rug waarin ik de cut niet overleefd heb. Als je op vrijdag je koffers moet maken en weer naar huis vertrekken, is dat niet prettig. Maar het hoort erbij. Volgende week beter.

Verwacht geen troost van de anderen. Mason Rudolph concludeerde: “Als je op een hole acht strokes nodig hebt, kan dat negentig procent van je tegenstanders niet schelen, en de andere tien procent had gehoopt dat het er negen zouden worden.” Wie was jouw caddy op de British?

De Vooght: Een vriend met wie ik bijzonder goed opschiet. Ik heb in het buitenland al een paar keer een professionele caddy gehuurd. Die mannen kennen hun job, maar het is natuurlijk ook niet zo moeilijk. De caddy is de enige met wie je contact hebt tijdens de match. Met je tegenstander praat je nauwelijks. Je geeft elkaar een hand op de eerste tee, en na de achttiende hole, dat is alles. Een caddy moet je op je gemak stellen. Hij mag bijvoorbeeld niet je keuze van de clubs tegenspreken, want dat ondermijnt je vertrouwen.

Toen Harry Vardon, toch niet de minste, tijdens een wel erg pover rondje aan zijn caddy vroeg wat hij nu moest nemen, antwoordde die: “De trein van vijf over vier.” Steek je er iets van op als je met ervaren profs de holes afwerkt?

De Vooght: Je ziet hoe ze reageren op moeilijke situaties. Die zijn bepalend voor het eindresultaat. Ik haal met mijn spel 72, terwijl ervaren profs er 70 mee halen. Zij maken op cruciale momenten één of twee fouten minder. Die truc moet ik ook onder de knie krijgen.

Er zijn maar twee grondregels in golf, hebben we van Ben Crenshaw geleerd: “Eén: probeer de bal te raken. Twee: doe nooit iets doms.” Heb je al ooit op Saint-Andrews gespeeld?

De Vooght: Eén keer, in juni tijdens een amateurtoernooi. En het was op de echte Old Course, de bakermat van het golf. Eerlijk gezegd is dat een lelijke baan. Maar of je wil of niet, je bent onder de indruk. Het blijft Saint-Andrews. Voor een golfer hetzelfde als Wembley voor een voetballer. Je staat op heilige grond.

De Amerikaan Sam Snead beweerde dat er “over there” maar één plaats heiliger is dan Saint-Andrews: Westminster Abbey. Wat wil je bereiken in het profcircuit?

De Vooght: Als Touring Pro speel je week in week uit wedstrijden. Het wordt mijn broodwinning en ik hoop stelselmatig te klimmen op de ranglijst. Aan een volgende deelname aan een major denk ik voorlopig niet. In de drie Amerikaanse geraak je niet en voor de British Open van volgend jaar moet ik me via de kwalificaties proberen te plaatsen. Maar ik wil wel proberen in de European Tour behoorlijke resultaten te boeken. Dat zou ook voor de Belgische golfsport een goede zaak zijn. Wij hebben te lang niemand in de Europese top gehad. Jonge spelers hebben iemand nodig om naar op te kijken.

Ik heb een contract getekend bij IMG van Marc McCormack. Die mensen hebben blijkbaar vertrouwen in mij. Ze werken op procent, dus in eerste instantie ga ik hen niet veel geld opbrengen. Ze zien het meer als een investering. Voor mij is het een grote stap voorwaarts. Tot nu toe heb ik veel geïnvesteerd, zonder er iets aan over te houden. Hopelijk verandert dat nu. IMG stelt een manager ter beschikking, die heel wat praktische beslommeringen van mij wegneemt. In principe moet ik me alleen bekommeren om het spelen zelf. En lukt het niet, dan heb ik het tenminste geprobeerd. Men moet in het leven voortdurend proberen om hogerop te geraken.

Wie heeft dat gezegd?

De Vooght:Sir Edmund Hillary.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content