Louis Paul Boon schreef niet alleen meesterwerken, maar ook pulpromans. Die halen allemaal zijn verzameld werk, behalve die van Bertha Peelman-Loth. Guido Lauwaert gromt.

Louis Paul Boon (1912-1979) schreef meer dan zijn pen kon verdragen. Naast magistrale werken als De bende van Jan de Lichte, De Kapellekensbaan, Menuet, Mijn kleine oorlog, schreef hij pulpromans, zoals De liefde voor Annie Mols, Het nieuwe onkruid en Als het onkruid bloeit. Ze staan bekend als ‘de onkruidromans’ en werden onder die naam gebundeld als Deel 14 van het Verzameld Werk. De mix van stationsliteratuur en seksromans schreef Boon om den brode. Eind van de jaren veertig verlangde Boon naar een huisje op de hei en met literatuur aan de lopende band hoopte hij zijn droom te realiseren. Om die productie te halen greep hij naar zijn enige en ware emotie, de passie voor tienermeisjes – al wilde hij dat aanvankelijk niet toegeven en verborg hij zijn begerigheid achter de uitspraak ‘al wat dit achterlijke volk zo geren leest’.

In De liefde voor Annie Mols (1959-1960) focust Boon op de eerste generatie van na de Tweede Wereldoorlog in de ban van de Amerikaanse cultuur, binnen de magische driehoek Elvis, cola en de jukebox. Gepresenteerd als zijn eerste pulproman, is Annie Mols eigenlijk zijn tweede. Van 31 oktober 1954 tot 12 januari 1955 verschenen in de Gentse socialistische krant Vooruit 69 afleveringen van het semipornografische soapverhaal Als vrouwen beminnen, onder de schuilnaam Bertha Peelman-Loth. Het is niet opgenomen in het Verzameld Werk en dat is vreemd. In het nawoord van Deel 14, verzorgd door specialisten van de universiteiten van Antwerpen en Gent, komt het wel ter sprake. En laat nu net de uitgever van het Verzameld Werk deze eerste pulpworp uitgeven ter gelegenheid van de jaarwisseling 2005-2006 ‘in een oplage van 1500 exemplaren exclusief voor vrienden en relaties van Uitgeverij De Arbeiderspers’. Een ding is dus zeker: Het Verzameld Werk is incompleet.

De tweede en derde pulproman Het nieuwe onkruid en Als het onkruid bloeit verschenen in 1964 en 1972. De passie voor tienermeisjes komt in deze pulpromans nog sterker aan bod dan in de eerste. Bekend is dat Boon met groot genoegen dagelijks vanuit Aalst naar Gent spoorde. Niet zozeer voor zijn werk op de krant Vooruit, maar om de nabijheid van de schoolmeisjes in hun uniformen. Met enkelen onder hen heeft hij ongetwijfeld persoonlijk contact gehad en heeft hij afspraakjes gemaakt, maar het bleef bij loeren, luisteren, vuile moppen tappen en charmeren.

In wezen was Boon zijn hele leven lang een eenzame man en begin van de jaren zestig had hij zijn socialistische idealen definitief verloren. Dat bracht hem aan de rand van een existentialistische crisis. In dat licht bekeken moet het contact met pubers als een groeiende afkeer tegen de ‘grote, boze wereld’ beschouwd worden en de onkruidboeken als een vorm van therapie. Het ‘onkruid’ in de titel is volgens kenners een ander woord voor ‘jeugd’, al heb ik daar mijn bedenkingen bij. Dat het een medicijn is waarmee de eigen depressie zo niet verbannen dan wel bestreden wordt, is op zijn minst even aannemelijk. De werkelijke betekenis zal mijn inziens altijd verborgen blijven. Boon mocht dan wel een eeuwige querulant zijn, evenzeer was hij verlekkerd op een mildere vorm van bourgeoisie. Het scheppen van onduidelijkheid over zijn ware bedoelingen is daar een gevolg van.

rand van afgrond Tussen Het nieuwe onkruid en Als het onkruid bloeit is er echter wel degelijk een verschil. Het tweede boek vloeit niet alleen voort uit het eerste, maar het eerste kent een opgang, terwijl in het tweede eerder van neergang sprake is. De rand van de afgrond, die hij met deze twee boeken wilde bestrijden, heeft hij dus nooit meer verlaten en de crisis werd een langzaam groeiende kwaadaardige kanker in de hersens. Hij maakte dat Boon nooit meer het literaire niveau van de jaren veertig tot halverwege de jaren vijftig heeft gehaald. Van de Vlaamse Emile Zola, met trekjes van Louis-Ferdinand Céline, verloederde Boon tot de Vlaamse Hedwig Courths-Mahler, met trekjes van D.H. Lawrence.

Ook Willem Elsschot moet tot die conclusie zijn gekomen. De oude vriendschap, die zo innig is geweest tot eind van de jaren veertig, bloeide langzaam maar zeker dood. Boon heeft nog getracht de amicale banden weer aan te halen, maar Elsschot hield de boot af. Een van de redenen is dat Boon veel kritiek had op Elsschots Bormsgedicht uit 1947, maar zelf tegen de verzwakking van zijn oude idealen nauwelijks iets deed en zich literair begon af te rukken met softporno. Waarmee hij niet eens zichzelf bevredigde, want Het nieuwe onkruid beschouwde Boon zelf als een mislukt boek.

Opgang in Het nieuwe onkruid, neergang in Als het onkruid bloeit. Of hoe hoop wanhoop wordt. De reden hiervoor is dat zijn liefde voor de jeugd op beslissende momenten onbeantwoord bleef. Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden in het Nawoord. Boon was wanhopig verliefd geworden op een hulpje van zijn vrouw, een oorlogskind, dat hij eerst als zijn dochtertje had beschouwd. Vijftien jaar later zag zij hem op straat niet meer staan. Dit en andere voorvallen maakten dat zijn aanvankelijk dwepen met de nieuwe jeugd omsloeg in teleurstelling. Het treffends verwoordt Boon de omslag zelf in beide boeken. Zegt hij in het begin van Het nieuwe onkruid: ‘Ik geloof in niets meer, maar ik heb integendeel heel wat meer, en ontzaglijk meer, liefgekregen’, de slotzin van Als het onkruid bloeit luidt als volgt (als antwoord op een uitnodiging om een lang gebundeld murmelgedicht van een jongere boven de doopvont te houden): ‘Ik heb niets meer met iets te maken, liet hij antwoorden.’ Het sterke in deze zin zit hem in het tweede deel. Hij antwoordt niet persoonlijk, maar laat het door een ander doen. De breuk is daarmee compleet.

Het nawoord is in mijn reflectie op de verschijning een paar maal aan bod gekomen. Flink, maar zonder blink, en past het wel in een Verzameld Werk? Als onderdeel van een wetenschappelijke reeks rond het werk van Boon, staat het op zijn plaats, maar niet in een uitgave in deze vorm. Een paperbackuitgave verdraagt geen professorenpraat. Vooral niet als de zinnen vaak krom lopen, alinea’s druipen van een psychologische benadering – waar niet de logica primeerde maar de natte vinger, en waarin feiten flagrante leugens zijn, wat de geloofwaardigheid van het werkstuk danig ondermijnd. Zo wordt Jos Murez, de opvolger als hoofd van de wekelijkse cultuurrubriek ‘Geestesleven ‘ van Vooruit als een vriend van Boon bestempeld. Niets is minder waar. Boon had een hekel aan Murez en had iemand anders voor ogen om zijn kruk op de krant te bezetten. Murez was allerminst geliefd op de krant, maar door zich meer en meer te bemoeien met de cultuurpagina, wat Boon door een groeiende desinteresse liet gebeuren, wist hij een aanstelling tot chef Kunst te verwerven. Hoe dan ook, de benoeming schokte Boon en voedde diens verbittering. Hugo Claus heeft op zijn manier de manipulaties van Murez verwerkt in zijn 14 scènes (een kruisweg) tellende toneelstuk Het haar van de hond uit 1981. Hoofdpersonen zijn een hoerenwaardin, Mira, en haar souteneur Joris, ‘een merkwaardige intellectueel, krantenschrijver [De Leiebode, nvdr], voyeur en parasiet’ volgens de werftekst op de achterzijde van de eerste uitgave. Wie zich dus voor een biografie over Boon wil beroepen op feiten en beweringen in het nawoord, is gewaarschuwd.

vreemde aanpak

Tot slot moet mij nog dit van het hart. De voorbije jaren werd het Verzameld Werk van Willem Elsschot in een kritische leeseditie uitgegeven. Mooi gebonden en de volgorde van verschijning van de romans werd ook aangehouden in de uitgave. Niet zo met het Verzameld Werk van Louis Paul Boon. Na Deel 5 verscheen Deel 14. Een verantwoording hiervoor wordt nergens aangegeven. Dat is bijvoorbeeld wel het geval met het Verzameld Werk van Willem Frederik Hermans. Deel 2 volgt ook niet op Deel 1, maar uit een begeleidende folder wordt wel duidelijk dat ‘een chronologische volgorde per genre’ wordt nagestreefd. Volgens een woordvoerder van de uitgever van Boon verschijnt een deel wanneer het L.P. Boon-documentatiecentrum van de Universiteit Antwerpen klaar is met zijn nawoord. Een rare manier van werken en niet elke lezer kan de uitgever bellen. Dergelijke aanpak zal de verkoop zeker geen goed doen. Of stond de ramsjboekhandel van bij de aanvang van het project de uitgever voor ogen? Want de uitgave was geen must voor De Arbeiderspers, maar kwam er na aanhoudende druk van zowel het documentatiecentrum als de Erven Boon.

‘VERZAMELD WERK (DEEL 14) – DE ONKRUIDROMANS’: LOUIS PAUL BOON. TEKSTEDITIE EN NAWOORD: KRIS HUMBEECK E.A. DE

Guido Lauwaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content