De Amerikaanse schrijver-journalist Adam Hochschild schreef met De geest van Leopold II en de plundering van de Congo een standaardwerk. Begin deze zomer trok hij door het grootste stuurloze land ter wereld, en zag waar de verkrachtende krijgsheren hun inspiratie halen.

Alsof Oost-Congo nog niet genoeg geleden had, bracht de natuur het zeven jaar geleden een zware klap toe. De Nyiragongovulkaan, die als een blauwgroene reus boven de grensstad Goma opdoemt, kwam tot uitbarsting. Een rokende lavastroom van honderden meters breed baande zich een weg door het stadscentrum, en kwam sissend tot stilstand in het Kivumeer. Meer dan 10.000 huizen werden verwoest. Delen van de stad, vol ontheemde mensen, zijn tot vandaag bedekt met purperachtige rotsen van op sommige plaatsen wel vier meter dik.

Een verbijsterend ingewikkelde burgeroorlog waarbij miljoenen het leven lieten, zorgde meer dan tien jaar lang voor veel ernstiger schade. Eerst steunden de buurlanden Uganda en Rwanda een rebellenleger onder leiding van Laurent Kabila, dat het bewind van de aloude dictator Mobutu Sese Seko in 1997 omver wist te werpen. Kort daarop kreeg Kabila ruzie met wie hem had gesteund, en nog later gingen Uganda en Rwanda in de clinch met elkaar. Zij hadden sinds lang, zoals trouwens nog vijf andere naties uit de regio, troepen op Congolese bodem in alliantie met hetzij de wankele regering in Kanshasa, hetzij met een toenemend aantal rivaliserende krijgsheren – vooral dan in het oosten, dat rijk is aan mineralen. Die buitenlandse soldaten zijn nu bijna allemaal weg, maar er vinden nog wat gevechten plaats tussen regeringstroepen en achtergebleven rebellen. In juni had ik twee weken lang de gelegenheid om de gevolgen van de oorlog te observeren, met de best mogelijke reisgezel: Anneke Van Woudenberg, senior researcher voor Human Rights Watch. Haar rapporten zijn sinds jaren een gezaghebbende bron van informatie over het land.

Verhalen uit het Luisterhuis

Niemand heeft meer te lijden gehad dan de vrouwen in Congo, want bij zowat alle krijgsverrichtingen wordt verkrachting gebruikt als een berekende methode om terreur te zaaien. Anderhalf uur ten zuidwesten van Goma, over krakkemikkige wegen, staan wat lage gebouwen van planken en zongedroogde klei. Mekkerende geiten zwerven er rond en een kookvuur brandt op een smerige vloer. Elektriciteit is er niet. Op een bordje staat te lezen: Maison d’Ecoute (Luisterhuis). Het kantoor van de 42-jarige directrice, die ik Rebecca Kamate zal noemen, leunt tegen de zijkant van een van de gebouwen. De andere drie muren zijn van dun groen zeildoek met UNICEF-logo, waar het daglicht doorheen schijnt. De vloer bestaat uit grint. Kamate haalt een handgeschreven register tevoorschijn en toont het aan Anneke, haar collega Ida Sawyer en mij. De pagina’s staan vol kolommen: naam, datum, leeftijd van het slachtoffer, nadere details. Bijna altijd zijn het groepsverkrachtingen, gepleegd door drie tot vijf gewapende mannen. Sinds het centrum is opgestart, registreerde het 5973 gevallen van verkrachting. De leeftijden van de slachtoffers lopen uiteen van 2 tot 65 jaar. Op de laatste pagina van het register alleen al staan daders van drie verschillende groepen gewapende rebellen – én van het Congolese leger.

‘Wat mij ertoe heeft gedreven dit werk te doen,’ zegt Kamate zacht, in een mengeling van Swahili en aarzelend Frans, ‘is dat ik zelf ook verkracht ben.’ Dat gebeurde tien jaar geleden; de verkrachters kwamen uit de inmiddels verdwenen militie van een plaatselijke krijgsheer die werd gesteund door Uganda. ‘Ze wilden in de eerste plaats mijn echtgenoot doden, maar ze namen uiteindelijk alles. Ze sneden in zijn lichaam zoals je met messen in een stuk vlees zou snijden. Hij leefde nog. Ze sneden zijn vingers af, en toen zijn geslacht. Ze reten zijn buik open en haalden zijn ingewanden eruit. Toen ze in zijn hart pookten, is hij gestorven. Ondertussen hielden ze een pistool tegen mijn hoofd.’

Ze vocht met de mannen en toont het litteken over de linkerkant van haar gezicht dat ze daaraan heeft overgehouden. ‘Ze dwongen mij om zijn lichaamsdelen te verzamelen en daarbovenop te gaan liggen. Daar verkrachtten ze mij – twaalf soldaten. Ik verloor het bewustzijn. Toen hoorde ik iemand roepen in de kamer ernaast, en besefte dat ze mijn dochters aan het verkrachten waren.’

De dochters, de oudste twee van vier meisjes, waren twaalf en vijftien. Kamate werd enkele maanden in het ziekenhuis opgenomen en verloor tijdelijk haar kortetermijngeheugen. ‘Toen ik uit het ziekenhuis kwam, bleken mijn twee dochters zwanger. Ik viel flauw. De familie van mijn man verjaagde me. Ze verkochten mijn huis en het land omdat ik geen mannelijke kinderen voortgebracht had.’

Hoe onvoorstelbaar verschrikkelijk beproevingen als die van Kamate ook zijn, ze lijken al te goed op wat Congolese vrouwen een eeuw geleden moesten ondergaan. Ook toen werd verkrachting beschouwd als een recht van legers. Ook toen was het dé manier waarop gebrutaliseerde en uitgebuite soldaten zich wreekten op mensen met een nóg lagere status: vrouwen. Tussen 1885 en 1908 was dit gebied de persoonlijke kolonie van koning Leo-pold II van België, die een systeem van gedwongen arbeid invoerde dat al vlug gekopieerd zou worden door Franse, Duitse en Portugese kolonies. Zijn private leger van zwarte dienstplichtigen, onder het bevel van blanke officieren, marcheerde een dorp binnen en gijzelde de vrouwen om de mannen te dwingen het regenwoud in te trekken om daar weken achtereen kostbaar rubber te oogsten. ‘De vrouwen die we tijdens de laatste raid gevangengenomen hebben, bezorgen mij niets dan problemen’, schreef de Belgische officier Georges Bricusse op 22 november 1895 in zijn dagboek. ‘Al de soldaten willen er een. De schildwachten die hen moeten bewaken, maken de mooiste los en verkrachten ze.’

Ook vandaag is er sprake van gedwongen arbeid. De diverse gewapende groepen sommeren dorpelingen systematisch om hun munitie te dragen, water en brandhout te brengen en, bij gelegenheid, naar goud te delven. Een onderzoek uit 2007 waarbij meer dan 2600 mensen uit Oost-Congo werden bevraagd, leerde dat meer dan 50 procent van hen in de voorbije vijftien jaar al verplicht was geweest lasten te dragen of tot ander werk werden gedwongen. Op luttele kilometers van het Maison d’Ecoute ontmoet ik zo iemand in een kamp voor mensen die de gevechten zijn ontvlucht. Duizenden van hen leven in noodschuilplaatsen van stro en gras; wie érg veel geluk heeft, heeft een zeildoek erbovenop. De man is 29, hij draagt een T-shirt en sandalen en evenmin als Kamate wil hij dat zijn echte naam wordt gebruikt. Twee dagen geleden is hij aangekomen uit Remeka, een dorp op enkele dagen wandelen hiervandaan dat bij de recente gevechten diverse keren door de FDLR op het Congolese leger is veroverd en vice versa. Een schoon verband bedekt zijn linkeroog. Soldaten van het Congolese leger sloten hem vorige week op om sjouwer te worden. De troepen kwamen echter onder vuur en ‘daar maakte ik gebruik van om te vluchten. Ik bracht een nacht door in de rimboe. Toen ik terugkwam in het dorp zag ik dat het leger het had geplunderd en dat iedereen was gevlucht. Andere soldaten droegen mij op om hun voorraden te dragen. Toen ik weigerde, namen ze een bajonet en staken mij in mijn oog’.

Hij kan nog iets zien met het oog, maar niet scherp. De dokters weten niet of zijn zicht zal terugkeren. Zijn vrouw en twee kinderen, van twee en acht jaar, zijn het dorp uitgevlucht en zitten volgens hem nog ergens in de rimboe.

Uranium, een buitenkansje

Waar komt een dergelijke wreedheid vandaan? Vier problemen kunnen het onophoudelijke bloedvergieten in Congo helpen verklaren. Het eerste is de oude vijandschap tussen sommige etnische groepen. Een tweede is de Rwandese genocide van 1994 en de ongeveer twee miljoen mensen die in de nasleep daarvan door Congo’s poreuze grenzen stroomden: Hutu-moordenaars, onschuldige Hutu’s die vreesden voor vergelding en een leger dat hen achtervolgde en hoofdzakelijk uit op wraak beluste Tutsi’s bestond. De derde oorzaak is een enorme rijkdom aan grondstoffen zoals goud, wolfraam, diamant, coltan (een substantieel bestanddeel van computerchips) en koper. Ze geven krijgsheren en de landen die hen steunen, in het bijzonder Rwanda en Uganda, een extra motief om te vechten. Last but not least is Congo de grootste natie ter wereld – meer dan 65 miljoen mensen in een gebied dat ruwweg zo groot is als de VS ten oosten van de Mississippi -, maar het heeft nauwelijks iets wat op een functionerende regering lijkt. Nadat Laurent Kabila in 2001 werd vermoord, greep zijn zoon Joseph de macht in Kinshasa. Hij won de verkiezingen in 2006, maar zijn corrupte en slecht georganiseerde regime draagt maar voor weinig zorg, vooral dan in de meer afgelegen gebieden van het land zoals Goma, meer dan 1600 kilometer van de hoofdstad verwijderd.

De natuurlijke rijkdommen van het land zijn overal tastbaar aanwezig. Gehavende Antonov-vrachtvliegtuigen uit het sovjettijdperk landen voortdurend op de luchthaven van Goma. Ze zijn volgestouwd met tinerts uit een grote mijn in Walikale, in het binnenland, die nu gecontroleerd wordt door Congolese legerofficieren. Op een landweg rijdt een truck voorbij, de boomstammen hoog opgestapeld. Hij verlaat het regenwoud en haast zich naar de Ugandese grens. Op zekere dag, terwijl ik met Anneke, Ida en nog een buitenlander in Goma wandel, worden we zelfs benaderd door een man die vraag of we uranium willen kopen. Hij is misschien veertig en draagt wandelschoenen die er duur uitzien. Hij zegt dat hij klanten heeft uit Zuid-Afrika, Europa en Saudi-Arabië. Het uranium is getest met geigertellers en is de bonne qualité! Veilig verpakt bovendien: twee kilo per stralingsvrije container van zeventien kilo. De prijs? Anderhalf miljoen dollar (ruim 1 miljoen euro) per container. Maar daarover valt te onderhandelen…

Even voelbaar is het ontbreken van een behoorlijk werkend overheidsapparaat. Wat niet betekent dat er geen overheidsbeambten zijn – integendeel: die zijn overal en ze zorgen goed voor zichzelf. Op landwegen waar hooguit een dozijn voertuigen per dag passeert, zie je troepjes in het geel geklede agenten van de verkeerspolitie. Drie grote trucks worden tegengehouden, de bestuurders moeten onderhandelen. Op een andere weg rijden mensen op marktdag met fietsen volgestouwd met houtskool en bananen. Politieagenten in blauw uniform houden ze staande en innen een ’taks’.

De regering als systeem van georganiseerde diefstal gaat terug tot de tijd van koning Leopold II, die hier een fortuin vergaarde dat tegenwoordig 1,1 miljard dollar (770 miljoen euro) waard zou zijn, hoofdzakelijk met rubber en ivoor. Daarna was dit 52 jaar lang een Belgische kolonie die weliswaar minder roofzuchtig gerund werd maar toch in de eerste plaats de bedoeling had – zoals de meeste kolonies – om er rijkdom uit te zuigen voor het moederland en zijn ondernemingen. Die fijne traditie werd voortgezet door Mobutu Sese Seko, zwaar gesteund door de Verenigde Staten als bondgenoot in de Koude Oorlog. Gedurende drie decennia, te beginnen in 1965, verzamelde hij bezittingen waarvan de waarde geraamd wordt op 4 miljard dollar (2,8 miljard euro), met onder meer grote villa’s in heel Europa.

Een dievenbende als leger

In dit vacuüm van ’s werelds grootste mislukte staat probeert een hele reeks organisaties te helpen. In Goma lijkt één voertuig op de twee een SUV met een humanitair logo op de flank: Oxfam, Action Contre la Faim, World Vision, Norwegian Refugee Council, Hope in Action. eu en tientallen andere. Veel auto’s hebben ook een sticker op het raam: een machinepistool met een streep erdoor en de woorden NO ARMS/PAS D’ARMES. Maar de meeste buitenlanders in Congo dragen wel degelijk wapens: meer dan 17.000 VN-soldaten en militaire waarnemers. Ze zijn vlot herkenbaar aan hun blauwe helmen, blauwe baretten, blauwe baseballpetjes en blauwe tulbanden – als het sikhsoldaten uit India zijn. Bijna allemaal komen ze uit arme landen, waar de VN-vredesmacht een winstgevende zaak is voor het leger. De rijke landen zijn, hoewel ze wel wat hogere officieren en burgerlijke deskundigen willen leveren, doorgaans terughoudend om het leven van hun soldaten op het spel te zetten in andermans oorlog. Toch dragen ze het grootste deel van de kosten. Ons plan om mee te rijden met een patrouille uit Bangladesh wordt op de valreep afgeblazen wanneer blijkt dat de ambassadeur van Japan – een belangrijke geldschieter – de basis de volgende dag wil bezoeken. Alle handen zijn nodig om daarop voorbereid te zijn.

De VN-aanwezigheid is een complex verhaal. Deze troepen zijn veel beter uitgerust en gedisciplineerder dan het Congolese leger, en konden verhinderen dat een kwalijke situatie nog slechter werd. Toch is het naïef te verwachten dat zo weinig soldaten de meeste burgers zouden kunnen beschermen in zo’n uitgestrekt land. ‘Hoeveel manschappen zouden nodig zijn om alle gevechten hier te beëindigen?’ vraag ik een VN-functionaris buiten zijn kantoor. ‘Oh, wel 250.000’, antwoordt hij.

Als ze niet geciteerd worden, zijn VN-functionarissen heel wat somberder. Ik spreek met nog eens vier anderen, militaire zowel als burgers, Afrikaanse en Europese. Ze zijn het er stuk voor stuk over eens dat het grootste probleem het chaotische Congolese leger zelf is, dat bestaat uit 120.000 slecht getrainde manschappen. Op een landweg, onderweg naar een gevechtszone waar de ene eenheid de andere moet aflossen, zien we honderden soldaten in groen tenue maar niet één vrachtwagen met troepen. De mannen dragen geweren of granaatwerpers en vragen passerende vrachtwagens en motorfietsen om een lift. Ze zwaaien naar ons, brengen hun handen naar hun mond om sigaretten te bietsen. Onder een stuk canvas dat tussen de bomen is gespannen, slaapt een eenzame schildwacht in zijn controlepost.

Het leger zit vol kolonels en groeide de afgelopen jaar op indrukwekkende wijze. De prijs voor een reeks halfslachtige vredesakkoorden was dat een hele rist roofzuchtige krijgsheren met hun achterban in het regeringsleger werden opgenomen. Meer dan twintig rebellengroeperingen tekenden het afgelopen jaar een vredesbestand met de regering in Goma. Bosco Ntaganda, een van de beruchtste krijgsheren en beter bekend als The Terminator, gooide het op een akkoordje met Kinshasa en werd tot generaal benoemd. De man is overigens aangeklaagd door het Internationaal Gerechtshof voor het ronselen van kindsoldaten.

Valt daar iets aan te doen? De buitenwereld heeft invloed op het Congolese leger omdat we er gedeeltelijk voor betalen. De regering hangt af van ontwikkelingsgeld om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Ze hangt af van de VN-macht om de controle over het oosten te behouden en heeft soms zelfs VN-vliegtuigen nodig om soldaten te kunnen transporteren, want er is geen berijdbare weg van de ene kant van het land naar de andere. Op z’n minst heeft het Westen genoeg invloed om Congo onder druk te zetten zijn leger te zuiveren van misdadigers op hoge posities. Het zou zelfs veel meer kunnen eisen.

Er wordt een eigenaardige, heel beperkte vorm van druk uitgeoefend. Aan de basis van het oude gebruik voedsel en bezittingen te roven van burgers, ligt het feit dat soldaten vaak niet betaald worden. ‘Het geld komt van Kinshasa’, legt een VN-functionaris uit. ‘Daarna gaat het naar Kisangani, een stad veel verder in het oosten. Tegen de tijd dat het daar aankomt, op compagnieniveau, blijft er niet veel meer van over.’

Om dat probleem aan te pakken, heeft de Europese Unie hier een militaire missie van 55 man naartoe gestuurd. Een van de leden is Bob Arnst, een kleine, pezige man met kortgeschoren haar, sergeant-majoor in het Nederlandse leger. Hij is gestationeerd in Bunia en spreekt over zijn werk op een avond in het VN-café en -recreatiecentrum, waar een bewaker bij de poort de plaatselijke hoertjes buiten moet houden.

‘Alles gebeurt cash. Ze brengen het geld in grote pakken, 120 bij 80 bij 20 centimeter. Grote bundels bankbiljetten. We verwachten juist een konvooi. Als het geld aankomt, tellen ze het na, biljet per biljet.’ Arnst en twee Franse soldaten superviseren de telling in het plaatselijke legerhoofdkwartier. Daarna arriveren betaalmeesters van een bataljon of zes in SUV’s om de fondsen voor hun eenheid op te halen. ‘De meeste van die betaalmeesters zijn opvallend goed gekleed. Ik vroeg eens aan een kolonel die met zijn lijfwacht opdaagde: “Wat komt u hier doen?” Hij antwoordde: ‘Ik kom kijken waar mijn geld is.’ Waarop ik zei: “Het is uw geld niet”.’

Herken de moordenaar

De daaropvolgende dagen bezoeken Arnst en zijn Franse collega’s Congolese bataljons te velde. Meestal komen ze bij verrassing, met een VN-helikopter. ‘We vragen aan de soldaten of ze betaald zijn.’

En indien niet? Drie keer in de afgelopen maanden werd een hele eenheid niet uitbetaald. Arnst rapporteerde die gevallen aan zijn EU-oversten in Kinshasa, en een Nederlandse kolonel oefende druk uit op het ministerie van Defensie. De commandant werd in elk van de gevallen gedwongen om het geld aan zijn troepen te geven, maar werd niet gearresteerd of gestraft.

Zowat iedereen heeft verschrikkelijke herinneringen aan de meer dan tien jaar dat het af en aan oorlog was. De 38-jarige Fabien Kakani, bijvoorbeeld, is verpleger in een protestants missieziekenhuis in de savannestad Nyankunde, een uur ten zuidwesten van Bunia. Op een dag in 2002 bestormde een militie van de etnische groep Ngiti samen met een geallieerde militie het ziekenhuis, stak de bibliotheek met meer dan 10.000 boeken in brand en begon naar schatting 3000 mensen van andere etnieën uit te moorden – ziekenhuispersoneel en patiënten, zowel als inwoners van de nabijgelegen stad. ‘Ik werkte die dag in het ICU. Ik had juist de ronden gedaan met de dokters toen we schoten hoorden, afkomstig uit de heuvel achter het ziekenhuis.’ Hij wijst naar buiten. ‘We hebben patiënten naar binnen gebracht en onszelf opgesloten. De aanvallers zijn dan naar de kraamkliniek en de pediatrische afdeling gelopen en daar hoorde ik het geschreeuw toen ze de mensen afslachtten. De hele nacht lang hebben we horen schieten. Ik ben een Bira (een andere etnische groep) en ik wist dat ze mij moesten hebben.’

De overvallers braken vervolgens binnen in het ICU. Kakani en nog zo’n zeventig anderen werden vastgebonden en meegevoerd naar de ruimte in een ander ziekenhuisgebouw die hij ons nu laat zien. Als we ze afpassen, blijkt ze ongeveer drie bij zeven meter te zijn. ‘Hier hebben we drie dagen gezeten. Geen eten of drinken, we moesten op de grond ons gevoeg doen. Kinderen stierven omdat hun moeders borsten leeggezogen waren. De dode lichamen gooiden we uit het venster.’

Alleen al in het ziekenhuis van Nyankunde werden zoveel mensen vermoord dat er geen tijd was om graven te delven. De lichamen moesten in pit latrines worden gegooid, toiletten met een gat in de grond. En de leider van de Ngiti-troepen die de slachtpartij uitvoerden? Hij was de schoonbroer van Kakani en wou de leden vermoorden van diverse rivaliserende groepen waaronder de Bira – zelfs al was hij getrouwd met een Bira, Katani’s zuster. De commandant van de geallieerde militie die meedeed aan de aanval was niet ter plekke, maar hield nauw radiocontact met zijn troepen en was zich er maar al te goed van bewust wat ze uitvoerden. Na alweer een ander vredesakkoord dat de krijgsheren binnenhaalde, werd hij Congo’s minister van Buitenlandse Zaken. Vandaag is hij, in een andere functie, nog altijd aan het kabinet verbonden.

Na twee weken staan mijn notitieboekjes bol van dergelijke verhalen. Maar als ik de mensen die ik ontmoet aandachtig bekijk, zelfs het hele kampement jonge goudwinners die bijna allemaal ex-soldaten zijn, zie ik dan personen die ik in staat acht om ziekenhuispatiënten in hun bed te vermoorden? Die ik in staat acht om mee te doen aan de groepsverkrachting van een vrouw als Rebecca Kamate, of het oog van een jongeman uit te steken met een bajonet? Nee. De mensen zijn warm en vriendelijk, ze glimlachen gemakkelijk. Wie een buitenlander tegenkomt, zegt ‘ bonjour!‘ en komt een hand geven, of dat nu in de hoofdstraat van een stadje is of op een pad door het woud. Ik heb nooit zoveel enthousiaste handenschudders ontmoet als hier. ’s Nachts, als er elektriciteit is, weerklinkt in de warme lucht de beste Afrikaanse muziek. Er is geen gebrek aan eenvoudige gebaren die wijzen op menselijke genegenheid. Als het linkervoorwiel van onze auto er op een afgelegen bergweg vandoor gaat en de draagas een lange voor trekt in het stof, stopt de chauffeur van een kruisende truck meteen. Zijn vrachtwagen is tjokvol goederen gestapeld, en er zitten ook nog eens mensen bovenop. Het belet hem niet om met een krik onder onze auto te kruipen en ons weer op weg te helpen.

Wat maakt van zulke mensen verkrachters, sadisten, killers? Hebzucht, angst, demagogische leiders en de overtuiging dat dit soort geweld nodig is ter zelfverdediging, omdat je iedereen om je heen hetzelfde ziet doen. En het feit dat de rest van de wereld tragisch weinig aandacht besteedt aan wat een van de grootste humanitaire catastrofes van onze tijd kan worden genoemd.

Maar zelfs de zwaarste brutaliteiten kunnen ook het goede in de mens naar boven brengen, zoals de manier waarop Kamate haar leven ten dienste heeft gesteld van andere verkrachte vrouwen. In Goma heb ik mensen met pikhouwelen zien hakken in de lava die hun stad heeft overstroomd, om er stukken ter grootte van een voetbal van te maken met afgeplatte kanten. Ze gebruiken die, met mortel, om er de muren van nieuwe huizen mee te bouwen. Kan dit verwoeste land van al zijn leed iets nieuws en duurzaams maken? Ik hoop het, maar ik vrees dat het nog lang zal duren.

Adam Hochschild – Vertaling en bewerking: Jean-Paul Mulders

Ook een eeuw geleden was verkrachting dé manier waarop uitgebuite soldaten zich wreekten op mensen met een nog lagere status: vrouwen.

De regering als systeem van georganiseerde diefstal gaat terug tot de tijd van koning Leopold II.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content