Belgische Chinezen over het jaar 1949, toen de communisten van Mao Zedong de macht grepen in hun door de Japanse bezetting (1937-1945) en de burgeroorlog verwoeste land. En over de vaak moeilijke aanpassing aan het leven hier in België. ‘Op straat werd ik nagestaard, ik voelde me als een aap in een kooi.’

In China is het altijd feest. Na de Olympische Spelen van Peking 2008 en voor de Wereldtentoonstelling van Shanghai 2010, werd er in het nu voorbije jaar een nationale hoogmis gevierd. Zestig jaar Volksrepubliek is dan ook een verjaardag die kan tellen. Mao Zedong tekende voor een keerpunt in de twintigste eeuw toen hij op 1 oktober 1949 de geboorte van het Nieuwe China proclameerde. Na de Sovjet-Unie kreeg de wereld er een tweede communistische supermacht bij en zakte de temperatuur van de Koude Oorlog nog verder onder nul. Het uitroepen van de Volksrepubliek maakte bovendien een einde aan een van de meest turbulente periodes uit de 5000 jaar oude geschiedenis van China, met de Japanse invasie en de daarop volgende burgeroorlog als bloedige dieptepunten.

Ook in ons land werden op 1 oktober honderden satellietontvangers op de Chinese staatstelevisie geblokkeerd, kwestie van geen minuut van de militaire parade op het Tiananmenplein te missen. Voor heel wat kijkers moet het een bitterzoete gebeurtenis zijn geweest. De geboorte van het Nieuwe China heeft immers honderdduizenden Chinezen in de diaspora gejaagd. Velen trokken naar Hongkong, om vervolgens over de hele aardbol uit te zwermen. Ook de Chinese gemeenschap in België, voorheen een zaak van een handvol studenten en een paar dozijn matrozen, kende in de jaren vijftig en zestig een opvallende groei. Enkele migranten van het eerste uur vertellen hieronder hun verhaal. Dat het in drie van de vier gevallen om restauranthouders gaat, zal niemand verbazen. Van berooide hongerlijders tot welvarende horecabazen, de gedaantewissel heeft bloed, zweet en tranen gekost.

Suk Kuen Po (77) en Bara Ho (59)

Antwerpen, Van Wesenbekestraat. Oriental Delight is een van de grotere restaurants die de naam van little Chinatown wettigen. Op de kaart prijken onder andere dim sun, garnalen en kikkerbilletjes, delicatessen uit Kanton, de grootste stad van Zuid-China waar Suk Kuen Po werd geboren. Ze oogt frêle en koket, met haar juwelen en nauwsluitende zijden jurk. Voor die zichtbare weelde heeft ze hard geknokt. Als kind kon Suk Kuen Po alleen maar dromen van heerlijkheden zoals garnalen en dim sun. Engels, Frans of Nederlands heeft ze nooit geleerd. Hoe zou ze ook? Toen ze in België aanbelandde, moesten taal- en inburgeringscursussen nog worden uitgevonden. Dochter Bara Ho treedt op als tolk met een eigen verhaal. Ze spreekt Frans, de taal die ze als veertienjarige tegen wil en dank in ijltempo moest leren. Migreren is nooit een verhaal van één generatie alleen.

Suk Kuen Po: ‘We waren arm. Moeder is gestorven toen ik twee jaar was. Tbc, er was geen geld voor een dokter of een behandeling. Vader was bediende, maar tijdens de oorlog zat hij meestal zonder werk. Ik was nog geen tien jaar, toen ik al met kranten leurde om wat bij te verdienen.

‘De Japanse invasie in 1938 herinner ik me heel levendig. De stad wemelde van de vluchtelingen. Met miljoenen tegelijk waren ze zuidwaarts getrokken, voortgedreven door de Japanners. Bombardementen, bloedbaden, ik heb het allemaal meegemaakt. Al wie een bedreiging voor de Japanners vormde, werd geëlimineerd. Vader hebben ze met rust gelaten, hij ging op in de massa.

‘De situatie in Kanton werd onhoudbaar, en zo raakte ons gezin versnipperd. Mijn broer en zus werden bij boerenfamilies in het binnenland ondergebracht. Het zou tot 1951 duren vooraleer ik mijn broer terugzag, mijn zus heb ik pas in 1960 teruggevonden. Zelf ben ik de Japanse bezetting bij verre familie in Macau doorgekomen. Ook daar was het leven zwaar, we hadden nauwelijks genoeg te eten. Na de Japanse nederlaag ben ik met mijn adoptiefamilie naar Kanton teruggekeerd. Het was de bedoeling een nieuw leven op te bouwen, maar er was geen werk, geen eten en geen school, de hele stad lag in puin. We waren alles kwijt, ook ons spaargeld. De Japanners hadden de Chinezen verplicht hun geld voor Japanse biljetten in te ruilen. Na de bezetting waren die in één klap waardeloos geworden.

‘Intussen was de burgeroorlog uitgebroken, maar dat bleef een ver-van-mijn-bedshow. De strijd tussen de Kwomintang en de communisten speelde zich vooral in Chongqing en Nanjing af. Er werd wel over gepraat, dat wel. Je hoorde zeggen dat de enen door de Amerikanen en de anderen door de Sovjet-Unie werden gesteund. Maar hoe de vork aan de steel zat? Als kind raakte ik er niet wijs uit, het was sowieso een chaotische periode waarin de warlords elkaar afwisselden.

‘Zoals tienduizenden anderen zijn we vanuit Kanton naar Hongkong gevlucht. Niet om politieke redenen, maar in de hoop op een beter leven. Hongkong was in die tijd weinig meer dan een vissersdorp. Tegenwoordig zijn de sampans er alleen nog voor de toeristen, maar toen leefden de vissers nog echt op hun boot. Ik heb de eerste, bescheiden fabrieken weten oprichten, door textielbaronnen die met hun kapitaal waren gevlucht uit Shanghai. Op achttien ben ik getrouwd. Mijn man was eveneens afkomstig uit Kanton, zijn vader hield er een restaurant. Ze zijn in Hongkong herbegonnen, het eerste drijvende restaurant van Aberdeen (populaire uitgaansbuurt in Hongkong, nvdr) werd door mijn schoonvader opgericht. Mijn man heeft zich als oudste zoon moeten opofferen. Al zijn broers hebben gestudeerd, maar hij stond al op zijn veertiende in de keuken. Aan de afwas, want zijn vader wilde dat hij op de onderste sport van de ladder begon.’

Bara Ho: ( neemt het verhaal over, checkt details bij haar instemmend knikkende moeder) ‘Via een kennis had papa gehoord dat ze in Antwerpen een chef zochten. Hij is hier in 1960 gearriveerd, twee jaar later gevolgd door moeder. Zelf ben ik in 1964 overgekomen, ik was veertien en voelde me totaal ontworteld. De taal, het eten, het klimaat, alles was compleet anders. Er waren nog maar weinig Chinese restaurants, een drietal in heel Antwerpen. Op straat werd ik nagestaard, ik voelde me als een aap in een kooi. Onnodig te vertellen dat ik verschrikkelijk veel heimwee had naar Hongkong.

‘Binnen de drie jaar hadden mijn ouders hun eigen zaak. De Chop Soy, het eerste Chinese restaurant in Mechelen. Belgen wisten in die tijd niks van de Oosterse keuken, gebakken noedels waren zowat het summum van exotisme. Maar ze stonden er wel open voor, al kregen mijn ouders ook af te rekenen met vooroordelen en zelfs ronduit racistische reflexen. Dat ze bij de Chinees rattenvlees serveerden, zo wilde een van die hardnekkige geruchten. Door de bank genomen echter waren de Belgen vriendelijk en behulpzaam. Ik denk dat het komt omdat België geen koloniaal verleden heeft in Azië, maar dat is slechts een persoonlijke theorie.

‘Moeder brengt ieder jaar de winter door in Kanton, profiteren van het zachte klimaat. De band blijft sterk, ook bij de tweede generatie. Ik ben hier naar school geweest en getrouwd met een Belg. Ik voel me hier thuis, maar mijn Chinese identiteit kan ik nooit verloochenen. Ik heb na mijn studies bij Sabena gewerkt, ze zochten dringend Chineestalig personeel toen ze op het Verre Oosten gingen vliegen. Ik ben ermee gestopt vanwege de kinderen, maar dankzij mijn contacten ben ik aan een nieuwe carrière begonnen. Ik heb edelsteenkunde gestudeerd en een eigen diamantkantoor opgericht dat vooral Chinese klanten telt. Mijn ouders hebben hun restaurant in Mechelen intussen verkocht, maar ik heb drie jaar geleden deze zaak overgenomen. Het is hard werken om diamant en horeca te combineren, maar hard werken zit ons in het bloed.

‘Als je omkijkt naar het land dat moeder heeft verlaten, dan is de kloof duizelingwekkend. Wie had durven voorspellen dat China zo’n hoge vlucht zou nemen? De Olympische Spelen van Peking, de Wereldtentoonstelling in Shanghai, het ruimtevaartprogramma, de eigen automobielindustrie. Jazeker, we zijn allebei trots op ons land. China, zeggen ze, is het land van de toekomst. Ik ben alleszins blij dat mijn zoon en dochter Kantonees en Putonghua (Mandarijn, officiële taal, nvdr) spreken, het komt hen goed van pas in hun beroepsleven. Vroeger moest men vanuit China naar Europa verhuizen om zich te verbeteren, tegenwoordig is het andersom.’

Meneer Zhang (79)

Een appartement in Brussel. De heer des huizes heet niet echt meneer Zhang. Zijn ware naam doet er niet toe, en een fotograaf wil hij vooral niet zien. Meneer Zhang kan het niet genoeg herhalen: als katholiek priester moet hij erg oppassen. Ze lezen alles, één verkeerd gevallen woord kan nare gevolgen hebben. Voor zichzelf is hij nog het minst bevreesd. Wie kan hem wat maken in België? Nee, meneer Zhang is bekommerd om zijn Kerk in China. En vooral: hij wil in geen geval zijn verre dorps- en geloofsgenoten in een lastig parket brengen.

Meneer Zhang : ‘Ken je de foto van Mao Zedong op het rostrum van de Tiananmenpoort? Dat was dus 1 oktober 1949, toen hij de geboorte van het Nieuwe China aankondigde. Welnu, enkele weken voor dat plechtige moment stond ik op krek dezelfde plek. Alleen had ik een entreeticket betaald, en stond er minder volk op het Tiananmenplein. Het was een van mijn laatste dagen in Peking. In september 1949 ben ik vertrokken. Via Hongkong met het vliegtuig naar Rome, een reis van vier dagen. Ik ben niet gevlucht voor de communisten, het stond al lang vast dat ik in Europa voor priester zou studeren. Mijn theologie heb ik in Beieren gedaan. Ik zie me daar nog aankomen, ik kende welgeteld één woordje Duits: Sonntag. Dat kwam goed uit, want ik ben op een zondag gearriveerd.

‘Ik kom uit een dorp in Shaanxi, de provincie van de terracotta krijgers. Een speciaal dorp, want er woonden bijna uitsluitend katholieken. Dat waren geen nieuwe bekeerlingen, mijn dorp is al katholiek sinds vijftien generaties. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan, weet ik niet. Feit is dat onze streek in mijn kindertijd door Italiaanse franciscanen werd bediend. Ik wist al heel vroeg dat ik priester wilde worden. Ik ging iedere dag naar de mis, ook al werd dat thuis helemaal niet verplicht. Zelfs in het putje van de winter, als het stenen uit de grond vroor, liep ik gewillig naar de kerk. Vraag me niet waarom, het was gewoon zo. Het zal wel een roeping geweest zijn.

‘Je kunt gerust zeggen dat ik een barre jeugd heb gekend. Tijdens de Japanse bezetting was er hongersnood. Op de velden viel geen plant meer te bespeuren, alles werd kaalgevreten. Op de duur aten de mensen zelfs boomschors. Graanproducten zoals tarwe of sorgo waren nergens te verkrijgen. Het probleem was dat de Japanners de handel tussen de dorpen hadden stilgelegd. Ze bezetten alleen de steden, het platteland werd met wegblokkades gecontroleerd. Honger maakt creatief, er werd wel degelijk gesmokkeld tussen de dorpen. Ook met de fiets, al waren die toen nog erg zeldzaam en was fietsen erg riskant. De Japanners hadden de gewoonte fietsen aan te slaan en de eigenaars mee te nemen voor dwangarbeid. En weet je hoe ze de Japanners beetnamen? Ze draaiden het stuur van hun fiets los en gaven het een kwartdraai, zodat het evenwijdig stond met het kader. Ik snap nog altijd niet hoe ze het presteerden, maar ze slaagden erin op die manier te fietsen. De Japanners stonden perplex en lieten hen begaan. Met dat soort fietsen konden ze toch niets aanvangen.

‘Grappig, inderdaad. Maar de bezetting was allerminst grappig. De Japanners hanteerden gruwelijke folterpraktijken. Mensen die verdacht werden van banden met het verzet in de bergen, werden met gloeiende ijzerstaven gemarteld tot ze alles bekenden wat de Japanners wilden horen. Wij woonden dicht bij het gemeentehuis. Op een keer zag ik hoe ze een groep vrouwen voor zich uit dreven. Dochter, moeder, grootmoeder, het waren telkens drie generaties. Die hebben ze in groep verkracht, het hele peloton deed eraan mee.

‘Officieel is de burgeroorlog afgelopen op 1 oktober 1949, maar dat is propaganda. De waarheid is dat Chang Kai Chek nog in 1954 boven Sichuan kon rondvliegen om vanuit de lucht zijn posities te inspecteren. Ook in mijn streek heeft het nog een jaar geduurd vooraleer de communisten hun macht konden vestigen. In 1951 hebben een paar honderd rebellen zelfmoord gepleegd door gif te slikken, liever dan zich over te geven aan de communisten. Helaas, er zijn weinig Chinezen die de echte geschiedenis van hun land kennen. Ik merk dat ook bij jonge mensen die naar Europa komen studeren. Het bloedbad van Tiananmen, daar weten ze niks van.

‘In 1981 ben ik voor het eerst teruggekeerd, mijn moeder lag op sterven. Sindsdien ben ik er geregeld geweest. Met de autoriteiten onderhoud ik een dubbelzinnige relatie. Uiteraard weten ze wie ik ben en wat ik in België doe. Ze behandelen me met veel egards. Bij ieder bezoek word ik op drie banketten getrakteerd: een van de provincie, een van het district en een van het dorp. Maar tegelijkertijd zijn ze erg wantrouwig. Telkens wanneer ik naar China ga, wordt dat in ieder politiekantoor van Shaanxi gesignaleerd. Hoe vaak ze me al hebben meegenomen voor een verhoor, ik moet telkens weer mijn hele leven vertellen. Wat doe je in Europa? Wat denken ze daar van China? En met wie heb je hier gesproken? Tegenwoordig laat mijn geheugen me weleens in de steek. Zoek het maar op in mijn dossier, zeg ik dan, daar staat toch alles in. Ik heb het hen ooit vlakaf gevraagd: waarom zijn jullie bang voor mensen zoals ik? Een land met een leger van vier miljoen soldaten? Ik heb geen antwoord gekregen, maar ik kan het zelf bedenken. Het regime is als de dood voor mensen die de waarheid durven zeggen.

‘Het is waar dat China er economisch enorm op vooruit is gegaan. Maar ik zie ook de keerzijde van de medaille. Corruptie is in China een systeem geworden. Iedereen doet eraan mee, zowel de allerhoogste partij-instanties als de lokale autoriteiten. Intussen wordt de kloof tussen arm en rijk steeds dieper. Ik zie het als ik op restaurant ga. Klanten behandelen het personeel als vuil, net alsof het slaven zijn. Dat zijn enkele waarheden die niemand hardop mag zeggen.’

Wu Kai Mei (73) en Ming Tsey Chow (45)

Als je de naam van het restaurant vertaalt, kom je bij de loge uit. Tai Tong ofte Groot-Oosten, zo heet de allereerste Chinees van de Kempen. De vestiging van het exotische etablissement op de markt behoort tot de betere stadslegenden van Turnhout. Hoe het hoekpand tijdens een openbare veiling in Chinese handen viel. Nederlands sprak de koper niet, maar hij had wel een koffer vol geld bij zich. Ming Tsey Chow moet lachen als ze het verhaal oprakelt. ‘Het restaurant bestond al acht jaar toen het gebouw in 1971 openbaar werd verkocht. Mijn ouders moesten en zouden het kopen, anders was het gedaan met hun broodwinning. En ons vader maar bieden tijdens de veiling, keer op keer ging zijn hand omhoog. Op een bepaald moment vertrouwde de veilingmeester het zaakje niet meer. Meneer, zei hij, kunt u bewijzen dat u wel voldoende kapitaalkrachtig bent? Normaalgezien moet je dan een bankbewijs tonen, maar daar had ons vader nooit van gehoord. De veiling is toen een half uur opgeschort, terwijl ons vader zich naar de KBC haastte om zijn kluis leeg te maken. En toen is hij inderdaad met die fameuze koffer onder de arm door de Gasthuisstraat naar de veilingzaal op de Markt gelopen, met al zijn spaargeld erin. De veilingmeester was overtuigd en de verkoop werd hervat. Vader heeft het hoogste bod gedaan.’

Wu Kai Mei luistert aandachtig naar haar dochter en vult het relaas waar nodig met een detail in, zodoende haar rudimentaire kennis van het Nederlands etalerend. Dat ze nooit echte taalcursussen heeft gevolgd, valt beslist niet aan gemakzucht te wijten. Samen met haar overleden man heeft ze van dit bescheiden maar stijlvolle restaurant zes kinderen laten studeren, terwijl ze ondertussen twee families in Zhejiang ondersteunde. Geneesheer, dierenarts, verpleger, journalist, sinoloog, IT-specialist: de tweede generatie heeft de sociale ladder met sprekend gemak beklommen. Kras, zeker als je de preambule kent van een migrantenverhaal dat zich over twee takken en drie generaties uitstrekt.

Ming Tsey Chow: ‘Moeder is van Qingtian, een kleine stad in de buurt van Wenzhou. Dat is de provincie Zhejiang, ten zuiden van Shanghai. Wist je dat de meeste Chinezen in België uit Zhejiang afkomstig zijn? Iedereen denkt dat de Chinese restauranthouders Kantonees spreken. Niet dus, de meesten spreken Zhejiangnees in de keuken.’

Wu Kai Mei: ‘Qingtian, dat was de boerenbuiten. Ik kom zelf uit een arme boerenfamilie. Mijn eigen moeder is jong gestorven, ik heb ook een broer verloren. Als oudste moest ik voor de andere kinderen zorgen. Op school gaan is er nooit van gekomen, het was trouwens oorlog. Toen de Japanners eraan kwamen, is mijn vader met ons de bergen in gevlucht, naar mijn grootouders. Voor ons kinderen was de tocht te zwaar. Vader heeft ons in grote rieten manden gestopt en de berg opgedragen. Hij wist dat de Japanners de gewoonte hadden boerderijen te plunderen. Als de boeren niet vertelden waar ze hun voedsel hadden verstopt, werden de kinderen mishandeld.’

Ming Tsey Chow: ‘Het verhaal van moeder is niet uitzonderlijk. Ook vader heeft een miserabele jeugd gekend. Zijn twee zussen zijn aan mazelen gestorven, zijn ouderlijk huis werd door een overstroming verwoest. Toen hij een uk van drie was, is zijn vader naar Europa getrokken, als verstekeling in het ruim van een cargoschip op de lijn Shanghai-Marseille. Het was de bedoeling geld te verdienen en zijn gezin te helpen, maar het contact raakte verbroken.’

Wu Kai Mei: ‘De stichting van het Nieuwe China? Dat is volledig aan ons voorbijgegaan. We zaten in de bergen, we hadden kranten noch radio. Maar we merkten gauw genoeg dat er een nieuw regime was. De landbouw werd gecollectiviseerd. We moesten in groep het land bewerken, zeven meisjes per ploeg plus één man als opzichter. In 1958 is dan de Grote Hongersnood begonnen, de zwartste periode uit mijn leven. Mensen stierven als vliegen, vooral baby’s en bejaarden die weinig weerstand hadden. Honger, dat kun je niet uitleggen aan wie het nooit heeft meegemaakt. Op de duur aten we bladeren, insecten, vogels, zelfs muizen. Omdat er geen vetstof was om te koken kregen mensen vreselijke constipatie, er zijn er veel aan buikkrampen gestorven. Zelf koken was verboden, het was zelfs gevaarlijk om thuis vuur te maken. Eten deden we in volkskantines. Als de stok met je naam erop werd opgestoken, mocht je één miezerige schep rijst gaan halen.’

Ming Tsey Chow: ‘Die ervaring heeft haar getekend. Moeder is heel spaarzaam, ze is nog nooit op café of naar de bioscoop geweest. Eten verspillen is in haar ogen doodzonde. Klanten die hun bord maar half leeg eten, daar heeft ze moeite mee. Vader, die heeft de Grote Hongersnood niet meegemaakt. Hij is, met haar zegen, in 1958 naar Hongkong gevlucht, met de hulp van mensensmokkelaars. Zijn plan was naar Europa te migreren, om te werken en zijn vader te zoeken. Eerst moest hij een Taiwanees paspoort aanvragen, want China werd door geen enkel Europees land erkend. Omdat Frankrijk geen visum wilde afleveren, is hij naar België gekomen. Dankzij de Expo, hij heeft een toeristenvisum gekregen om de Wereldtentoonstelling te bezoeken. En zo heeft hij na 28 jaar zijn vader teruggevonden, in een restaurant in Nederland.’

Wu Kai Mei: ‘Ik ben zelf pas vijf jaar later kunnen vertrekken, zolang heeft het geduurd om mijn papieren te regelen. Ik heb de trans-Siberische trein naar Duitsland genomen, in ieder station moest ik een stempel in mijn paspoort laten slaan. Blijkbaar was er dan nog iets mis met mijn papieren, want in Nederland werd ik prompt gearresteerd. Ik heb twee weken in de gevangenis gezeten, dankzij de advocaat van mijn schoonvader ben ik vrij gekomen.’

Ming Tsey Chow: ‘Dat mijn ouders uitgerekend in Turnhout zijn aanbeland, is puur toeval. Dit was oorspronkelijk een café. De Sint-Jozef, het beeldje hangt nog altijd aan de gevel. Op een dag is vader hier binnengestapt, hij moest wachten op de bus naar Nederland die hier op de Markt vertrok. De bazin vertelde terloops dat ze de zaak wilde overlaten. Dat kwam goed uit, want vader was aan het rondkijken om een eigen zaak te beginnen. Geld hadden ze niet, en bij banken moesten ze niet aankloppen. Gelukkig konden ze lenen bij vrienden, tot in Frankrijk en Duitsland toe. Solidariteit, dat is de kracht van de Chinese migranten.

‘In 1981 zijn we voor het eerst met het hele gezin naar Qingtian op bezoek geweest. We vlogen met Tarom, de goedkoopste tickets op de markt. We hadden koffers vol oude kleren mee om aan de familie uit te delen. Als we nu naar China reizen, is het net andersom. We vertrekken met lege koffers en komen beladen met kleren terug.’

Pak Chik Tung (85)

Le Shanghai ligt één hoog in een winkelgalerij, hartje Luik. De naam is misleidend, want zoals vele Chinese horecafamilies zijn de eigenaars uit Qingtian-Zhejiang afkomstig. Uiteraard kennen ze de Tai Tong in Turnhout. Pak Chik Tung, stichter van Le Shanghai, heeft met Chow Pay Yuen, stichter van de Tai Tong, het vagevuur van Hongkong getrotseerd in afwachting van een kans om naar Europa te vertrekken. Net als zijn overleden land- en lotgenoot wist hij een Belgisch visum te versieren, om de Wereldtentoonstelling in Brussel te bewonderen. De Expo heeft hij echter nooit gezien. Voor frivoliteiten was er geen tijd.

Over naamsverwarring gesproken. Eigenlijk, zegt schoondochter en tolk Wu Chang Ying, heet hij niet meneer Pak maar meneer Bai, wat zoveel betekent als meneer Wit. De verwarring is ontstaan toen hij in Hongkong een Taiwanees paspoort aanvroeg en een verstrooide ambtenaar onder de Chinese karakters een fonetische transcriptie noteerde die nergens op sloeg. Het werd nog ingewikkelder toen zijn oudste zoon zich vele jaren later bij hem in België kwam vervoegen. Ontevreden met het betekenisloze Pak liet hij zich in Luik als meneer Bai registreren. Tenminste, dat dacht hij, want de demarche zadelde hem met de familienaam Pai op. Het verschil tussen een b en p is weliswaar miniem, maar het resultaat is wel dat meneer Pak die eigenlijk meneer Bai heet, aan de oorsprong van twee Belgisch-Chinese families ligt. Vijf van zijn zeven kinderen heten Pak, twee gaan als Pai door het leven. ‘Onder Chinezen maakt dat niet uit’, zegt Ying, ‘Voor ons zijn het karakters die tellen, en die zijn voor iedereen identiek.’ Pak, Pai of Bai, feit is dat de kinderen goed hebben geboerd. Ying en haar man Pak Peh-Po hebben zelfs een horeca-imperium uitgebouwd, met de succesvolle keten Wok Dynastie als sluitstuk. Pak Ching Tung, de trotse pater familias, zit in een clubzetel, de handen gevouwen op zijn wandelstok. De benen laten het afweten, maar het geheugen werkt even feilloos als genadeloos. Pas na het interview zal Ying het vertellen. Haar schoonvader heeft haar een stille wenk gegeven om van onderwerp te veranderen. De gedachte aan de ontzettende armoede die hij de eerste veertig jaar van zijn leven moest verduren, was hem te veel geworden.

Pak Chik Tung: ‘1 oktober 1949 was voor mij een gewone dag. We leefden in de bergen, ver weg van de politiek. Natuurlijk wisten we dat de communisten de macht hadden overgenomen. Er werd mondelinge propaganda gevoerd, ze begonnen met het verdelen van de landbouwgrond. Je moet de communisten nageven dat ze rust hebben gebracht, na de verschrikkingen van de Japanse invasie en de burgeroorlog. Maar veel veranderde er niet voor de boeren: we bleven straatarm zoals altijd. Daarom ben ik weggegaan. Niet voor de politiek, maar om een beter leven te zoeken voor mijn kinderen.

‘Zhejiang heeft een migrantentraditie. Lang voor ik ben vertrokken, in het begin van de vorige eeuw, trokken er al jonge mannen naar Europa om jade te verkopen. Het waren straatventers, ze gingen van deur naar deur met stempels en beeldjes. Ze werden slecht behandeld, Chinezen waren uitschot in de ogen van de Europeanen. Mijn vader is vertrokken toen ik 14 was, niet om te venten maar om in Nederland in een restaurant te werken. Ik heb hem nooit meer weergezien. Hij is gestorven in 1957, één jaar voordat ik zelf in België ben gearriveerd.

‘De eerste vier jaar heb ik in het restaurant van mijn oom in de Brusselse Beenhouwerstraat gewerkt. Iedereen denkt dat Chinezen geboren keukenpieten zijn, maar niks is minder waar. Koken is traditioneel vrouwenwerk, als boerenzoon heb ik nooit eten bereid. Pas hier heb ik de stiel geleerd, bij mijn oom. Ik ben begonnen als hulpje voor 4000 frank in de maand, na vier jaar was ik chef-kok en verdiende ik 16.000 in de maand. Niet slecht, maar ik wilde op eigen benen staan. Zo ben ik in Luik beland, er stond een Chinees restaurant te koop. Het geld heb ik bij vrienden geleend, dat is in onze gemeenschap heel gewoon. De ene schoot 2000 frank voor, de andere 5000. Telkens kleine bedragen, maar als je een stuk of twintig vrienden hebt, kom je een heel eind.

‘De eerste jaren liep de zaak voor geen meter, op sommige dagen zagen we één of twee klanten. Chinese restaurants hadden een heel slecht imago, we werden als de laagste trap van de horeca beschouwd. Die vooroordelen bleven niet beperkt tot de Chinese gastronomie. Er was veel racisme, de Belgen behandelden ons als vuil. Dat is intussen fel verbeterd, gelukkig maar. In 1966 was ik ten einde raad, het restaurant bleef vierkant draaien. Ik heb toen een vriend in China gebeld en hem gevraagd om raad te gaan vragen aan Boeddha. Een poosje later kreeg ik het antwoord. Ik moest geduld oefenen, had mijn vriend van Boeddha vernomen, het zou vanzelf in orde komen met mijn restaurant.

‘Drie jaar na zijn advies is mijn oudste zoon naar Luik overgekomen. Hij heeft hier kunst gestudeerd aan het Sint-Lucas, een jongen met smaak en een oog voor trends. Onder zijn impuls heb ik de zaak helemaal verbouwd. Er kwam nieuw meubilair, airconditioning, een goed koffieapparaat. Na die ingreep begonnen de klanten te komen, vanaf 1970 moesten we zelfs reservaties weigeren omdat de zaak volzet was. En zo heeft Boeddha gelijk gekregen. Maar eigenlijk moet ik hier ook de Amerikaanse president Richard Nixon bedanken. De weken na zijn historische bezoek aan China liep het hier storm. De pingpongdiplomatie heeft veel gedaan voor het imago van de Chinezen in de wereld.

‘Ik ben al twintig jaar niet meer teruggeweest, de benen willen niet meer. Maar ik kijk naar de Chinese televisie, ik lees Chinese kranten, ik volg alles op de voet. En ja, ik ben erg trots op mijn land. Vroeger was China een paria, nu is het een wereldmacht geworden.’

DOOR ERIK RASPOET/foto’s franky verdickt

‘Als je omkijkt naar het land dat moeder heeft verlaten, dan is de kloof duizelingwekkend. Wie had durven voorspellen dat China zo’n hoge vlucht zou nemen?’

‘Intussen wordt in China de kloof tussen arm en rijk steeds dieper. Ik zie het als ik op restaurant ga. Klanten behandelen het personeel als vuil, net alsof het slaven zijn.’

‘Omdat Frankrijk geen visum wilde afleveren, is mijn vader naar België gekomen. Dankzij de Expo, hij heeft een toeristenvisum gekregen om de Wereldtentoonstelling te bezoeken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content