Kunstverzamelaars kopen tegenwoordig Kuifjeprenten. Hergé verzamelde kunst, popart natuurlijk, maar vooral veel abstracte werken. Alsof hij ook daar de klare lijn zocht.

‘Kuifje zal niet worden gedood: daarvoor is hij te bijdehand’, schreef de elfjarige Christian Dotremont in 1933 aan Le Petit Vingtième, de krantenbijlage waarin Hergés held verscheen. Vijftien jaar later zou de briefschrijver de Cobragroep uit de grond stampen, een van de grote artistieke vernieuwingen meteen na de Tweede Wereldoorlog. Kunstenaars als Karel Appel, Asger Jorn, Pierre Alechinsky en Louis Van Lint waren het vooroorlogse keurslijf moe en gingen onstuimig buiten de lijnen kleuren. Hun werk zou zeer in de smaak vallen bij Hergé.

Al in zijn beginjaren had Hergé een neus voor alles wat modern was. Hij hield van snelle auto’s, luisterde naar jazz, had een zwak voor het Franse tijdschrift Vu, waarin fotografen als Robert Capa, Brassaï en André Kertész publiceerden. Sommige pagina’s die hij voor het brave katholieke dagblad Le Vingtième Siècle illustreerde, waren duidelijk kubistisch geïnspireerd. Zelfs de eerste Kuifjes zijn al onmiskenbaar modern. Vooral door hun sobere, klare lijn natuurlijk, maar ook door de draai die hij sommige verhalen geeft, zoals de scène in De Blauwe Lotus (1936) waarin Kuifje gek wordt en zijn schepper even het surrealisme lijkt te verkennen – tot ontzetting van sommige lezertjes in die tijd.

Hergé durfde toen al eens een kunstwerkje te kopen. Toen tekenaar Pierre Ickx hem in 1936 opzocht in zijn flat in Sint-Lambrechts-Woluwe zag hij twee litho’s aan de muur: een winterlandschap van Valerius De Saedeleer (dat ook in Kuifjes appartement in Het gebroken oor te zien is) en Moederschap van Picasso.

In de jaren zestig stort Hergé zich helemaal op de kunst. Hij wil zelf gaan schilderen en vraagt Louis Van Lint hem ’s zondags les te komen geven. Na 37 doeken, merendeels abstract, geeft hij er de brui aan. Er is geen groot schilder aan hem verloren gegaan, beseft hij, maar hij begint nu wel anders naar kunst te kijken. Hij kan nu ‘meer wegdromen bij het zien van een abstract doek dan bij een figuratief schilderij, omdat dat beperkingen oplegt. Ik droom graag weg bij het zien van wolken. Daar gaat het in een abstract werk nu net om: het geeft een zetje aan de verbeelding. En het vraagt ook een grote medewerking.’

De nieuwe belangstelling komt er niet toevallig kort na Kuifje in Tibet (1960), een keerpunt in Hergés leven. Na de oorlog was hij van de ene crisis in de andere gesukkeld, in één langgerekte midlifecrisis als gevolg van de veel te hoge werkdruk, de beschuldigingen van collaboratie, de problemen met zijn agent en de breuk met zijn vrouw Germaine Kieckens. In het Tibet-album krijgen we een ander Kuifje te zien. Het is het relaas van een persoonlijke zoektocht, een bijna minimalistisch verhaal in een al even sober decor. Met de fascinerende sneeuwlandschappen bezweert de tekenaar eindelijk de witte nachtmerries waaraan hij lijdt.

Hergé lijkt herboren. Hij gaat nu echt reizen, met zijn nieuwe liefde Fanny Vlamynck, en begint kunst te verzamelen. Vlak bij de Studios Hergé op de Louizalaan wordt galerie Carrefour geopend. De eigenaar is Marcel Stal, een vriend van Hergés broer Paul Remi (en de man die vaak de uitdrukking ‘T onnerre de Brest!’ bezigde, die in de mond van kapitein Haddock onsterfelijk zou worden). Carrefour wordt meteen een trefpunt voor kunstenaars en verzamelaars. Hergé leert er criticus Pierre Sterkcx kennen en vraagt om hem tegen betaling wegwijs te maken in de actuele kunst.

Doordat hij nu ook financieel de wind in de zeilen heeft, legt hij een zeer fraaie collectie aan. Een omvangrijke verzameling ook, in zijn appartement en in de Studios is geen wand of hoek meer vrij. Hij koopt zuiver op het gevoel, de marktwaarde van de kunstenaars interesseert hem niet. Een werk dat hem niet langer bevalt, doet hij van de hand. Hij zit ook in de Groep van Twaalf, in werkelijkheid dertien personen, vooral zakenmensen, die jaarlijks elk een som geld op tafel leggen, collectief werken aankopen (opnieuw op advies van Sterckx) en die nadien onder elkaar verdelen.

Het ligt bijna voor de hand dat Hergé zijn gading vindt bij de popart, die dan de kunstwereld op haar grondvesten doet daveren. Hij is vooral weg van Roy Lichtenstein. De Amerikaan heeft van de comics de hoeksteen van zijn beeldtaal gemaakt. Hergé noemt zijn werk ‘het zuiverste, het meest grafische van alle Amerikaanse kunstenaars van de jaren zestig’. In Galerie D, de Brusselse antenne van de New Yorkse Sonnabend Gallery, koopt Hergé een complete reeks zeefdrukken in beperkte oplage van de zes kathedralen van Lichtenstein. Bij een bezoek aan New York in 1972 stapt hij de galerie van Leo Castelli, nog zo’n poparttempel, binnen en gaat hij er met twee zeefdrukken van James Rosenquist weer buiten. Tijdens die Amerikaanse reis blijkt trouwens dat Hergés bewondering voor popkunstenaars wederzijds is. Hij ontmoet er Andy Warhol, die hem meteen zijn Kuifjealbums onder de neus schuift om ze te laten signeren (Warhol zou later een portret maken van de Belgische tekenaar).

Het valt vooral op hoeveel abstracte werken Hergé koopt. Aanvankelijk nog van kunstenaars met het grote gebaar, onder meer Alechinsky, Appel en Van Lint, Jean Dubuffet en Bram Bogart. Maar gaandeweg kiest hij voor meer soberheid. Terwijl veel verzamelaars uit die tijd bij de Vlaamse expressionisten blijven steken, haalt hij Lucio Fontana in huis, Victor Vasarely, Alexander Calder, Nicolas Schöffer en zelfs de Sol LeWitt. Avontuurlijke keuzes.

Marcel Stal zag ‘een overeenkomst tussen zijn filosofische zoektocht die hem in de richting van het zenboeddhisme bracht en zijn schilderijenkeuze. Het was prachtig om die evolutie mee te maken, te zien hoe zijn smaak hem steeds meer naar zuivere, meditatieve werken leidde.’ Die evolutie mondde uit ‘in zijn uiterste consequentie: het transparante’, schreef Hergés biograaf Pierre Assouline. ‘Het zou het dodelijke einde zijn van het zoeken naar een evenwicht, dat begonnen was met Kuifje in Tibet.’

Het is alsof Hergé met zijn kunstcollectie de klare lijn, die hem roem bracht, in haar ultieme vorm wilde vinden.

DOOR RUDY PIETERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content