De Taj Mahal staat ook niet te huur

BURGEMEESTER CHARLES PICQUÉ OVER 'ZIJN' PENISMUUR: 'Hopelijk zal hij vervagen.' © SASKIA VANDERSTICHELE

Al een maand zorgt een penis voor commotie in Sint-Gillis. Sommige politici vinden het ‘geen gezicht’ en vragen een debat over wat wel en niet kan in de openbare ruimte. Een goed plan, vindt Knack-journalist Stijn Tormans. Maar laten we ook praten over pretparken in het Centraal Station, reclame op de ruiten van de tram en exclusieve feesten van projectonwikkelaars.

Ik ken hem al jaren. Toch weet ik niet wie hij is en hoe hij eruitziet. Of hij een vrouw heeft en hoe hij denkt over het leven.

Ik ken alleen zijn naam. Omdat die op ontelbare muren staat: ‘NAWAS’. Of: ‘NAWAS was hier’. Soms verdwijnen zijn signaturen, soms komen er nieuwe bij.

Het heeft iets geruststellends. NAWAS spuit zijn verf na al die jaren nog altijd niet op gesubsidieerde graffitimuren, alleen op plaatsen waar het pijn doet.‘To live outside the law, you must be honest’, zoals Bob Dylan ooit zong.

Hij spuit ook in alle richtingen, van links naar rechts. Over de helfies van Bart De Wever, maar net zo goed over de Rode Duivels. NAWAS doet iets waar bijna niemand nog in slaagt: choqueren. Filip Dewinter heeft onlangs een klacht tegen hem ingediend. Nadat NAWAS hem op een trein getekend had met een potlood in zijn gat. ‘De stok in uw achterdeur.’

Ook bij de NMBS jagen ze al jaren op NAWAS, maar hij is te snel. Elk jaar stuurt de persdienst van de spoorwegmaatschappij een communiqué rond. Vorig jaar moesten ze 2,8 miljoen uitgeven om 105.400 vierkante meter schoon te vegen. Nooit was dat bedrag zo hoog. België is intussen zowat het walhalla van de treingraffiti: uit heel de wereld komen ze naar hier om onze treinen en pleinen vol te spuiten.

De kinderen van NAWAS zijn nog beter, maken soms echte kunst. Zoals de mysterieuze Bonom, het alter ego van de Parijzenaar Vincent Glowinski.

De penis die hij vorig maand tekenende in Sint-Gillis moet zowat het meest besproken kunstwerk van het jaar zijn. Bonom ontkent dat hij de maker is, maar dat is deel van het spel. Hij is komen kijken naar het werk dat zogezegd het zijne niet is. Met een grijns om de lippen wellicht, om de klucht die zijn zizi intussen gebaard had.

Het gemeentebestuur wilde hem zo vlug mogelijk weg. Het CDH eiste een debat over de grenzen van de esthetiek in de openbare ruimte. De PS was ook niet blij, al moest ze wel toegeven dat het ‘een deel van het mannelijk lichaam was’.

Een maand later is Sint-Gillis nog altijd in de ban van Le Zizi. Burgemeester Charles Picqué heeft zich intussen in de zaak verdiept. Hij ziet het ding liever verdwijnen, maar heeft er geen overheidsgeld voor veil. De eigenaar van de muur wil dan weer geen verf gaan kopen om hem te overschilderen, en dus mag Le Zizi voorlopig blijven. ‘Hopelijk’, zei Picqué vorige week, ‘zal de penis vervagen door de regen en de wind.’

Wat een geluk dat de heren Michelangelo, Donatello en Freud hun atelier niet in Sint-Gillis hadden of hun prachtige naakte mannenkunst was ook allang vergaan door de regen en de wind. En het kan hoogstens een kwestie van tijd zijn vooraleer iemand een klacht indient tegen Manneken Pis. Bij nader inzien ook wel een bijzonder aanstootgevend beeldwerk. Kinderporno. Wat het Manneken doet, daarvoor vliegt een normale mens in de gevangenis. Openbare zedenschennis, met een GAS-boete voor wildplassen erbovenop.

In vergelijking daarmee is de penis van Bonom een zedige schets. Hij tekende hem in de Parklaan in Sint-Gillis. Tussen de Las Vegas, waar de Portugese Fatima heerlijke koffie schenkt, en het Institut Des Filles De Marie. Tegen Het Nieuwsblad zei directeur Dimitri Van den Dooren ‘dat hij nog geen klachten gehad had van ouders’. Maar dat dat kwam omdat ‘heel wat van onze leerlingen een zwakker sociaal profiel en een migratieachtergrond hebben. Veel ouders zijn minder vertrouwd met onze zeden en gewoonten. Ze zullen niet snel op het internet opzoeken welke politicus ze hierover moeten aanspreken, laat staan dat ze een klachtenbrief zullen versturen.’ Daarom moet het ding weg, vond directeur Van den Dooren. Het is ‘geen gezicht’ en het hoort niet bij een school.

Directeur Van den Dooren dwaalt. Het hoort wel bij een school. En niet alleen omdat Le Zizi de voorbije weken een toeristische attractie is geworden.

Ik zag in de Parklaan nieuwe Belgen met een hoofddoek en oude Belgen met een selfiestick. Allemaal omhoogkijkend. Sommigen met binnenpret, sommigen met een rimpel in hun voorhoofd. Maar allemaal waren ze ook aan het praten: of die tekening nu kan, of niet. Daar, op het trottoir van het instituut van directeur Van den Dooren, werden de voorbije maand lessen in samenleven gegeven. Het zou verplichte leerstof moeten zijn op zijn school.

En in al hun onbezonnenheid zeggen die straatkunstenaars ook iets over de stad. Le Zizi is een statement in tijden van preutsheid. Even verderop, aan de Steenkoolkaai, heeft een collega van Bonom een aars getekend. Niet zo briljant, maar wel even symbolisch. Op die plaats verdwijnt straks een iconische muur voor een afzichtelijk vastgoedproject.

Ook elders in het land wordt hevig strijd geleverd voor het gezicht. Aan de Scheldekaaien in Antwerpen vechten buurtbewoners voor het behoud van de skyline. Het bestuur wil aan het Sint-Paulusplein een hoge blok bouwen, die een deel van de historische stad in de schaduw zal zetten. Hetzelfde verhaal in Noeveren, even verderop, aan de Rupel: daar dreigt een beschermd dorpsgezicht voorgoed verknald te worden.

Het waren de voorbije weken maar kleine berichten in de krant. Niet even sexy als de penis van Sint-Gillis. Geen enkele politicus vroeg een debat over de esthetiek van de openbare ruimte. Nochtans zullen die gedrochten er tientallen jaren staan. Ze zullen niet zomaar verdwijnen door de regen en de wind, zoals de tekeningen van Bonom.

Een gok: de mooie stadsgezichten zullen eerder weg zijn dan de penis van Sint-Gillis. Achteraf mogen de projectontwikkelaars dan nog een exclusief feestje houden op de openbare weg. Zoals onlangs op de Graslei in Gent. Na de commotie daarover zei Louis Tobback in Humo: ‘De ene dag ben je de beste burgemeester ter wereld, en de volgende dag pakken ze je langs alle kanten. Met dingen waar je drie jaar geleden geen probleem mee gehad zou hebben. Met dat feestje aan de Graslei zouden ze Daniel Termont drie jaar geleden gefeliciteerd hebben.’

Zo cynisch als Tobback senior maken ze ze niet meer. Maar de oude heeft wel gelijk. Wat op de Graslei gebeurde, dat gebeurt ook elders in het land. Zonder gedoe, en met champagne. Overal wordt de openbare ruimte verkocht, en niet alleen aan projectontwikkelaars.

Nergens is het droeviger dan op het Astridplein in Antwerpen. Ooit een van de bekendste, mooiste pleinen van het land: dat van het Centraal Station, de Zoo en de Elisabethzaal. Een plein waar dromen gemaakt werden. Vandaag blijft van die oude magie niets over. Het plein doet pijn aan de ogen. Bedelaars worden er weggejaagd, omdat ze ‘het gezicht’ verstoren. Maar wie geld heeft, mag het Astridplein wel afhuren. De voorbije maand stond er een grote witte tent, die de beroemde gevel van het station compleet verbrodde. Met dank aan hoofdsponsor Peugeot, die dit allemaal mogelijk maakte.

Meestal vlucht ik in het station, maar veel beterschap is daar niet. Officieel is het een van de mooiste stations van de wereld. Maar op een mindere dag is daar weinig van te merken: de gevels zijn bedekt met reclamedoeken. En de achterkant van het station wordt op dit ogenblik afgebroken, voor een groot pretpark van 6000 vierkante meter met stripfiguren. Bart De Wever is er nog trots op ook.

‘Er is veel vraag naar het station’, hoorde ik iemand zeggen. Daar twijfel ik niet aan. Er zal ook wel vraag zijn naar de Taj Mahal, om er trendy party’s te organiseren. Naar de Sagrada Familia of Machu Picchu, om er een pretpark te bouwen. Het zijn vragen die zelfs niet beantwoord worden. Omdat sommige dingen nu eenmaal niet te koop zijn.

Ik denk dan altijd aan een zin uit Austerlitz, de prachtige roman van W.G. Sebald die begint in het Centraal Station in Antwerpen. ‘Ik zag hoe ver dit bouwwerk, opgetrokken onder het patronaat van Leopold II, het louter doelmatige oversteeg… Een van de mensen die in de Salle des Pas perdus zaten te wachten was Austerlitz, een man die toen, in 1967, een bijna jeugdige indruk maakte en wiens blonde haar wonderlijk gekruld was, op een manier die ik verder alleen maar gezien heb bij de Duitse held Siegfried in de Nibelungenfilm van Lang.’

La Salle des Pas perdus. De naam alleen al. De zaal van de verloren stappen. Ik heb ernaar gevraagd in het station, maar niemand wist waar het was. Misschien op de plaats waar vandaag de Starbucks is. Of in het Express Center, waar hippe maatpakken flexibele werkplekken aangeboden krijgen.

En toen zei iemand dat W.G. Sebald met Salles des Pas perdus gewoon de entree bedoelde. Daar staat nu ook een grote videomuur, waar ze reizen naar Tirol en schoenen van Zalando aanprijzen.

Ik wil niet naar Tirol met schoenen van Zalando. Wel naar openbare plaatsen die geen geld hoeven op te brengen, waar romans beginnen en je nog verloren kunt lopen. Waar het gezicht min of meer gevrijwaard is van commercie. Waar het openbaar vervoer er mooi uitziet en je door het raam kunt kijken.

Zelfs in Tirol is dat de evidentie zelve, maar niet in Vlaanderen. De meeste tramruiten zijn hier beplakt met reclame. Het levert De Lijn 425.000 à 500.000 euro per jaar op. Het is niet eens the economy, stupid, maar puur dedain voor de reiziger. Bij de reclameregie werken dertien mensen, geen vrijwilligers. Tel de winst en vraag je af hoever we heen waren, de dag dat we ons zonder protest het uitzicht hebben laten ontnemen.

Misschien is het geen toeval dat al die graffitispuiters vooral het Belgische openbaar vervoer viseren. Dit land verdient gewoon niet beter.

En toch gebeuren er nog altijd wonderlijke dingen. Deze zomer stapte ik af in het mooie station van Schaarbeek. Er huist sinds kort een fantastisch museum, Trainworld. Met onwaarschijnlijk mooie oude treinen en locomotieven, die ‘het doelmatige overstijgen’.

Op het einde van de rit vertelde een medewerker me dat veel bezoekers even ontroerd waren als ik. Af en toe merkte iemand op dat treinen vandaag niet meer zo mooi zijn. Alsof er ooit een wet is goedgekeurd die stelt dat interieurs van treinen er voortaan luizig moeten uitzien.

Ik vroeg het aan schrijver Pascal Verbeken, een kenner van oude spoorlijnen. ‘Henry Van de Velde was in de jaren dertig artistiek adviseur bij de NMBS’, vertelde hij. ‘Dat zegt iets over de beschaving van dat bedrijf, in een tijd dat de spoorwegen nog de nationale glorie spiegelden. Van de Velde ontwierp ook zelf interieurs, van treincoupés tot de klinken en de bagagerekken. De buitenkant van de treinen waren donkergroen (RAL-kleur 6009) met gele belijning. Wellicht omdat dat toen een populaire kleur was, ook voor het houtwerk van huizen en boerderijen. Het is ook de kleur waarin ze het minst opvielen op het platteland, waar lang een grote angst tegen de treinen bleef bestaan.’

Vandaag, zei Verbeken, spiegelt de NMBS een land in verval. ‘De treinen hebben een lelijke, onpersoonlijke vormgeving, miserabele kleuren en belettering. De plastic interieurs zijn onpraktisch ingericht. Om één of andere reden doen de zetelstoffen me altijd aan goedkope tavernes denken. Het ergste zijn de Desiro’s – bijna alle treinen naar Antwerpen, vandaag. Die hebben geen compartimentering en zijn eigenlijk een metro. Het is onmogelijk om op die treinen nog enige vorm van privacy te hebben.’

Verbeken raadde me een documentaire op YouTube aan: ‘Tamelijk gelukkig’, over de Nederlandse schrijver Bob den Uyl. In de openingsscène zit Den Uyl in een mooie trein naar het landschap te kijken, ergens in de vroege jaren tachtig. Hij vertelt waar het treingevoel om draait – en eigenlijk ook een openbare ruimte.

‘Na een lange periode waarin ik het railvervoer verafschuwde, word ik de laatste jaren overvallen door de drang om dagenlange treinreizen te maken. Zonder een bepaald doel te hebben. Veilig ingebakerd in een eersteklascoupeetje suis ik over de rails. Slapend, lezend, geheel niets doend. En soms ook wel degelijk naar buiten kijkend. Als het landschap voor je ogen begint te schemeren, stap dan uit.’

Bob den Uyl stapte er voorgoed uit in 1992. In zijn eeuwige Salle des Pas perdus mokt hij nu wellicht om zoveel lelijkheid.

Iemand moet Bonom en NAWAS dringend aanstellen als artistiek adviseurs van dit land. Opdat we, zoals Den Uyl, weer ’tamelijk gelukkig’ kunnen slapen, lezen en nietsdoen. En af en toe naar mooie straatkunst kijken. Zoals het hoort.

FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Misschien is het geen toeval dat al die graffitispuiters vooral het Belgische openbaar vervoer viseren. Dit land verdient gewoon niet beter.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content