Philippe Herreweghe is tien jaar hoofddirigent van deFilharmonie. ‘Elk goed orkest moet een eigen stempel en een eigen project hebben.’

Een knap concert in december: deFilharmonie met Philippe Herreweghe in het Weense Konzerthaus met het pianoconcerto van Schumann en de Eroica van Beethoven. Pianist Martin Helmchen combineert energie met een uiterst precieze techniek en een jachtigheid die mij iets minder charmeert. Na de pauze dirigeert Herreweghe op zijn eigen, wat houterige manier een uitstekende Beethoven. De integrale van de Beethovensymfonieën die hij met het orkest aan het opnemen is, werpt duidelijk ook tijdens concerten haar vruchten af.

Tussendoor vernemen we dat hij ook ontvangen zou worden op het Antwerpse stadhuis. Aanleiding: zijn tienjarige ondersteuning van deFilharmonie, waarvan hij hoofddirigent is.

Waarom koos u indertijd voor

deFilharmonie?

PHILIPPE HERREWEGHE: Ik had me jaren beperkt tot barokmuziek en was daar een beetje op uitgekeken. In het verlengde daarvan had ik wel het Orchestre des Champs Elysées gesticht dat de latere muziek van laat achttiende tot begin twintigste eeuw speelde, eveneens vanuit de historische benadering. Maar dat was een projectorkest (dat enkel ter gelegenheid van een concert samenkomt, nvdr). Ik had verder kunnen fladderen van het ene orkest naar het andere, maar in plaats daarvan heb ik voor een repertoireorkest gekozen.

Dat lag voor geen van beide partijen voor de hand.

HERREWEGHE: Ik ben dan ook een raar beestje. Ik had nogal wat ervaring met orkestmanagement en die heb ik alleszins kunnen gebruiken. Als dirigent ben ik volledig autodidact. We hebben dus samen een taal moeten ontwikkelen die nu, na tien jaar, duidelijk vruchten begint af te werpen. Projectorkesten zijn vaak dynamisch en vernieuwend, maar op een bepaald ogenblik wil je toch ook het resultaat van je research en je eigen inzichten toepassen op een gewoon orkest. De traditionele dirigenten van een paar decennia geleden hadden wel een technische achtergrond, maar vaak bekeken ze alles door een erg smalle bril. Toen kwam er een tweede generatie, mensen zoals Norrington, Brüggen of ikzelf, die de oude muziek niet alleen kenden van de boekjes maar van de praktijk en daar gebruik van maakten in grote orkesten. En nu heb je een derde generatie, dirigenten als Simon Rattle, die zowel de technische als de brede historische achtergrond gebruikt.

Wat vindt u zelf uw belangrijkste verwezenlijking tijdens de voorbije tien jaar?

HERREWEGHE: Ik denk dat de missie van een orkest de laatste decennia sterk veranderd is. Het Concertgebouworkest is uitzonderlijk, dat is meteen gestart met de bedoeling om de hoogste top te bereiken. Gustav Mahler heeft het nog gedirigeerd. Maar een orkest als deFilharmonie is ooit opgericht voor het wekelijkse vermaak van de gegoede burgerij, voor het entertainment. Vandaag is die functie anders. Elk goed orkest moet een eigen stempel en een eigen project hebben. Dat kan inhouden dat je een aantal componisten op topniveau interpreteert, of dat je een degelijke programmalijn hebt met een sterke impact op het publiek – de rol van een goed museum van de klassieke muziek, zeg maar. Met onze drie dirigenten – Jaap van Zweden, Martyn Brabbins en ikzelf – hebben we zo’n sterk profiel kunnen uittekenen.

Waar wilt u nog aan werken?

HERREWEGHE: Onze grootste zorg is het artistieke niveau zo hoog mogelijk optillen. Dat betekent: werken aan het instrumentale niveau en de gedrevenheid en de homogeniteit nog verder opdrijven. We hebben nu al een stuk betere muzikanten dan toen ik begon, maar het orkest draagt natuurlijk een gelaagde geschiedenis mee op dat vlak. We willen vooruit, maar wel op een menselijke manier.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content