Onder het motto ‘Diksmuide IJzersterk’ vindt volgende zondag de 81e IJzerbedevaart plaats. Met een volledig nieuwe editie willen de organisatoren opnieuw een breed publiek aanspreken. Zij zijn er immers van overtuigd dat de pacifistische en pluralistische boodschap van het IJzertestament ook in het afbrokkelende België en in deze geglobaliseerde wereld bijzonder actueel blijft.

Met zo’n vijfduizend moeten ze geweest zijn, de flaminganten aan het IJzerfront, die tijdens de ‘Groote Oorlog’ protesteerden tegen de discriminatie van de Vlaamse soldaten door het Belgisch leger. Ze verzamelden zich in de ‘Frontbeweging’ waarvan de ‘ruwaard’ Adiel De Beuckelaere, de intellectueel Hendrik Borginon en de literator Filip De Pillecyn de leiding opnamen. Het triumviraat vormde het brein van de vermaarde ‘frontbrieven’ die tot de bronnen van het zogenaamde IJzertestament behoren. De eerste van de drie pijlers van het testament was het zelfbestuur. Daaronder verstonden de frontleiders ‘Een vrij Vlaanderen in een vrij België’. Met die slagzin streefden ze naar een Belgisch federaal model.

Achter de frontlinies speelde ook de kapelaan van Alveringem, Cyriel Verschaeve, een belangrijke rol. Nogal wat soldaten kwamen bij hem klagen over de flagrante miskenning van de gewone gesneuvelde Vlamingen. Zo stond op de grafzerkjes van hun makkers ‘mort pour la patrie’ te lezen. Dat deden Verschaeve en dokter Jozef Verduyn in 1916 besluiten een ‘Comité voor Heldenhulde’ op te richten. De leden daarvan zamelden geld in om de flaminganten een eigen zerkje met een specifiek gedenkteken aan te bieden. Het werd ontworpen door de kunstenaar Joe English, zoon van een Ierse vader en een Vlaamse moeder. Op de betonnen zerkjes stond een Keltisch kruis, uit sympathie van de frontbeweging voor de opstand van het Ierse volk tegen de Engelse staat. Op het Keltisch kruis prijkte het letterwoord AVV-VVK (Alles Voor Vlaanderen – Vlaanderen Voor Kristus), een opschrift dat reeds voor de Eerste Wereldoorlog in katholieke studentenmilieus werd gebruikt.

De ‘heldenhuldezerkjes’ kwamen zowel op militaire als op burgerlijke kerkhoven terecht. De Belgische overheid gaf de opdracht die zerkjes door officiële Belgische grafstenen te vervangen. Om dat te vermijden, kocht de hotelier Ward Clauw in 1924 een ruim bemeten weide in Kaaskerke-Diksmuide. Daar, aan de oever van de IJzer, zouden alle Vlaamse grafstenen rond een groot kruis verzameld worden. Tegelijk riep de vzw IJzerbedevaartcomité de laaggelegen weide tot bedevaartsoord voor de herdenking van de gesneuvelde soldaten uit. Dat idee was al tijdens de Groote Oorlog door de broers August en Frans Van Cauwelaert opgeworpen. Na een juridisch steekspel met de Belgische regering mocht het IJzerbedevaartcomité de overgebleven grafzerkjes naar de bedevaartweide overbrengen. Wat er nog van restte, was door hatelijke vernielingen zo schaars dat men besloot een immense replica van de heldenhuldezerkjes te bouwen: de IJzertoren. Donaties van duizenden Vlamingen en tientallen gemeentebesturen maakten in 1930 de afronding van de veertig meter hoge toren mogelijk.

GRIJZE WOLVEN

Midden jaren 1920 lagen bijna alle ingrediënten van een klassieke bedevaart in de pan, zoals de bloemenhulde en het neerleggen van kransen voor de oud-strijders en andere Vlaamse helden. Jaarlijks zijn er ook de vlaggenparades en de samenzang. Bepaald tot de verbeelding sprekend is de vaak weerkerende herdenking van de acht IJzersymbolen. Dat waren oorlogsvrijwilligers die volgens de chroniqueurs van de Vlaamse beweging voor elkaar en voor het heil van Vlaanderen stierven. Meestal bleek hun dood de schuld van de Belgische overheid. De verhalen over de immer deugdzame IJzersymbolen zijn soms mythisch en altijd tragisch en heroïsch. Op die manier werd de strijd voor Vlaanderen gekoppeld aan de offerbereidheid, het martelaarschap en een uitgesproken vijand, met name de Belgische staat. Die wakkerde het antibelgicisme nog aan door allerlei pietluttige incidenten en kleinzielige provocaties. Meerdere malen censureerde de openbare omroep de toespraken van het IJzerbedevaartcomité. Het hooghartige antiflamingantisme van de belgicisten en het virulenteantibelgicisme van de Vlaams-nationalisten versterkten elkaar. Die wederzijdse haat voedde het wij-gevoel waardoor in de jaren 1930 om en bij de honderdduizend bedevaarders naar de weide trokken. Per fiets of al roeiend kwamen duizenden jongeren reeds de avond voordien aan. Het avontuurlijke, viriele en jeugdige van de bedevaarten bleek evenzeer wervend.

In het IJzerbedevaartcomité barstte intussen een partijpolitieke strijd open. De Vlaams-nationalisten bedongen er het overwicht op de aanhangers van de katholieke partij. Midden jaren 1930 breiden ze een rechts en autoritair gedachtegoed aan het katholiek integrisme. Dat spoorde niet met de tweede pijler van het IJzertestament: de godsvrede. Daarin lag voor de frontleiders van de Eerste Wereldoorlog de hoop alle Vlamingen, van welke levensbeschouwing ook, te verenigen voor de verwezenlijking van het zelfbestuur. Een dergelijk streven veronderstelde een pluralistische en verdraagzame houding. IJzerbedevaartvoorzitter Frans Daels wou die aannemen, maar werd daarin door de radicale nationalisten van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) tegengewerkt. Op de bedevaartweide verdreven de ‘Grijze Wolven’, de militie van het VNV, de militanten van de Socialistische Anti-Oorlogsliga en de vlaggen van de katholieke organisaties.

Toen de bedevaart met harde hand van ‘andersdenkenden’ gezuiverd was, gingen de nationalisten zelf met elkaar in de clinch. De onderwerpen van dispuut waren de invulling van het zelfbestuur en vooral het internationaal pacifisme. De leuze ‘Nooit-meer-Oorlog’ vormde immers de derde pijler van het IJzertestament. Ze werd ontleend aan een gelijknamige brochure die door het Internationaal Verbond van Vakverenigingen in Amsterdam uitgegeven werd. Op initiatief van de mannen van VOS (Vlaamse Oudstrijders Vereniging) kwam de leuze in 1930 in het testament en zes jaar later in vier talen op de voet van de IJzertoren terecht. Dat was niet naar de zin van de Dietse militarist, anticommunist en antisemiet Joris Van Severen, de leider van het in 1931 opgerichte Verdinaso (Verbond van Diets Nationaal Solidaristen). Daels’ communautair geblaat en pacifistische toespraken waren Van Severen te mak, te melig en te dromerig. Hij verbood zijn achterban aan de bedevaarten deel te nemen en nam met uitgever Joris Lannoo ontslag uit het Comité. In 1938 ging Daels overstag: hij werd lid van de Raad van Leiding van het VNV. Net zoals het bijna voltallige IJzerbedevaartcomité was die partij naar antidemocratische en antipolitieke richting opgeschoven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liet de Duitse bezetter in de plaats van de massale bedevaarten een beperkte plechtigheid in de IJzertoren toe. Op één na hadden alle leden van het IJzerbedevaartcomité met de bezetter meegewerkt. Over de weide hing een geur van collaboratie die slechts recent is vervlogen.

HIJ LIGT ER GOED

Belgische nationalisten en verzetslieden maakten van de collaboratie en de oorlogsbedevaarten gebruik om de volledige Vlaamse beweging in diskrediet te brengen. Dat kwam zichtbaar tot uiting toen de IJzertoren in maart 1946 tot puin werd herleid. De flamboyante Gentse christendemocraat Theo Lefevre liet in volle commotie rond de explosie optekenen: ‘De IJzertoren? Hij ligt er en hij ligt er goed.’

Zoveel apathie voor een bij uitstek Vlaams symbool werd bij de rest van katholiek Vlaanderen niet op gejuich onthaald. Zeker toen de Franstalige christendemocraat Antoine Delfosse voorstelde om de bedevaartgrond te onteigenen. Het was de voorzitter van het Verbond van Vlaamse Oud-strijders Edward Clottens die de bedevaart in 1948 weer op gang trok. Daarin werd hij enthousiast ondersteund door de katholieke zuilorganisaties en door de nieuwe IJzerbedevaartvoorzitter Jan-Frans Fransen. In het IJzerbedevaartcomité namen de christendemocraten voorlopig het voortouw. Hun ministers stemden in met een jaarlijkse financiering voor de heropbouw van de IJzertoren. Die christendemocratische recuperatiepoging heeft de IJzerbedevaart van de ondergang gered. Ze paste tevens in de machtspolitiek van de in 1945 opgerichte Christelijke Volkspartij (CVP). Omstreeks de jaren 1950 kwam alweer 50.000 man naar de sober georganiseerde bedevaarten. Voorzitter Fransen sprak er gematigde communautaire taal. Voor de PAX-poort, gemetseld met de brokstukken van de IJzertoren, wapperde de Belgische driekleur naast de Vlaamse leeuw.

In 1954 viel er geen Belgische vlag meer te merken. Dat jaar werd ook de Volks-unie (VU) opgericht. Die democratische en Vlaams-nationalistische partij wist zich aanvankelijk vooral door ex-collaborateurs en hun families gesteund. Naderhand overtuigde de Volksunie met een gedurfd en vernieuwend programma een ruim en jong publiek. Dat ontbeerde het IJzerbedevaartcomité. Verstarring en ideologische verenging van het bedevaartgebeuren waren daar het gevolg van. De toenmalige secretaris Rik De Ghein deed de bedevaarten evolueren tot vormelijk moderne spektakels, terwijl stijl en inhoud erg traditioneel bleven. Met zijn ‘Scherpenheuvelkermis’ nam De Ghein afstand van het gros van de jeugdbewegingen. En van de Leuvense studentenbeweging. Die was nochtans altijd al de ultieme steunpilaar van de bedevaarten geweest. Eind jaren 1960 werd ze door het comité als te links, wereldvreemd en weinig Vlaamsgezind beschouwd.

Ondertussen gedoogde het Comité in en rond de weide de intimidaties en de pure gewelddadigheden van het extreemrechtse VMO (Vlaamse Militanten Orde). Onder het mom van een ‘Europa van de volkeren’ nodigde De Ghein eind jaren 1970 allerlei bedenkelijke Europese groepen naar Diksmuide uit. Ook in het IJzerbedevaartcomité liep het serieus mis. Van de toenmalige IJzerbedevaartvoorzitter Seppe Coene kreeg De Ghein te veel vrij spel. Beiden kenden elkaar allerhande financiële voordelen toe. Voor het onderhoud en de vernieuwing van de in 1965 afgewerkte en 84 meter hoge IJzertoren werden geen prijsoffertes uitgeschreven. De werkingsuitgaven swingden de pan uit, terwijl de inkomsten daalden, want menig jongere haakte in de jaren 1980 af. Secretaris De Ghein boorde nieuwe inkomsten aan bij radicale nationalisten en katholieke integristen. Die loodste hij als dank in het bestuur van het IJzerbedevaartcomité. Daaronder bevonden zich figuren als Clem De Ridder en Michiel Debackere. Voor hen betekende de gods-vredegedachte niet meer dan steunbetuigingen aan het Zuid-Afrikaans apartheidsregime en het tolereren van uiterst rechts. In tijden van Koude Oorlog interpreteerden ze het pacifisme als een knieval voor de Sovjets. Voor minder dan een onafhankelijk Vlaanderen engageerden ze zich niet. Die groeiende groep radicalen zette Michiel Debackere in als opvolger van Seppe Coene. Toch won de progressieve Paul Daels in 1980 de voorzittersverkiezing van Debackere. Met twee stemmen op overschot. De nieuwe voorzitter zat tussen hamer en aambeeld.

PIONNEN VAN HET BLOK

Daels junior erfde een en ander van vader Frans Daels, zoals het lidmaatschap van het VNV tot 1944. Daarvoor zat hij twee jaar in de gevangenis. Na zijn rechtenstudies doorliep Paul Daels zowat alle belangrijke Vlaamse verenigingen. De Mechelse notaris werd een even overtuigd Vlaams-nationalist als democraat. Ook het pluralisme zat hem ingebakken, Daels legde vlotjes contacten met meerdere partijen. Dat lag in het verlengde van zijn ambitie om van de bedevaart een politieke hoogmis te maken. Ze moest opnieuw een manifestatie worden waarmee politici rekening hielden, een statement voor alle flaminganten, zoals 1 mei dat was voor de socialisten en Rerum Novarum voor de christelijke arbeidersbeweging. Daels junior hield wijdlopige toespraken, verdedigde daarin het confederale model, brak een lans voor het internationalisme en het pacifisme en schonk zelfs aandacht aan de problemen van de ‘vierde wereld’. Die uitgesproken politieke en maatschappelijk betrokken redes klonken aardig, maar weinig bezielend. Ze maakten hem ook zeer kwetsbaar. In de boezem van het Comité namen de pionnen van het in 1978 opgerichte Vlaams Blok elk woord onder de loep om Daels te kunnen afslachten en de macht over te nemen. De kritiek zwol aan toen Daels de staatshervorming van 1988 met de CVP van Wilfried Martens en de VU van Hugo Schiltz doorpraatte. Bovendien wou Daels een dialoog met de jongeren over de richting die het almaar autonomer Vlaanderen hoorde uit te gaan. Daarvoor was het veel te laat. Herman Lauwers, in die jaren verbondscommissaris van de scouts: ‘Daels bleek geketend door de politieke tegenstellingen in het Comité. Zijn bewegingsruimte was te klein.’

In 1989 nam Lionel Vandenberghe de fakkel van de overleden Paul Daels over. Voor de communautaire scherpslijpers was de psycholoog uit Zoersel een vogel voor de kat. Hij stond voortdurend onder druk van radicalen die hem het uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid opdrongen. Bovendien wilden ze het comité een autoritaire en weinig ruimdenkende richting zien uitslaan. Dat lag niet in het verlengde van Vandenberghes visie. Hij kon zich dat ook niet veroorloven. Want het IJzerbedevaartcomité klopte voor bijkomende subsidies bij alle Vlaamse overheden aan. Die waren nodig om de door water ingesijpelde en door meeuwen bevolkte IJzertoren te herstellen. De politici van de Vlaamse democratische partijen waren alleen bereid de nodige middelen te verlenen indien het Comité zijn visie en doelstellingen aanpaste. De progressieve groep rond Vandenberghe zag daar geen graten in. In 1991 riep het IJzerbedevaartcomité het domein in Diksmuide tot cultureel patrimonium uit. Middels een statutenwijziging werden de oorspronkelijke termen van het IJzertestament hertaald in de modernere bewoordingen ‘vrede’, ‘vrijheid’ en ‘verdraagzaamheid’. In haar opdrachtverklaring schreef het Comité: ‘We willen respect voor alle andersdenkenden, andere volkeren en culturen.’

DE STRIJD OM DE TOREN

De radicale groep in het Comité greep elke gelegenheid te baat om voorzitter Vandenberghe in verlegenheid te brengen. Dag na dag werd hij afgeschilderd als het knechtje van de VU en dus als een ‘lauwe Vlaming’. Dat verwijt symboliseerde de frustratie van mensen als Lieven Van Gerven en Michiel Debackere die droomden van de stoel van de IJzerbedevaartvoorzitter. De jonge turken rond Vandenberghe wilden de samenwerking met de radicalen opblazen. In augustus 1994 maakten Rob Eykens, Herman D’Espailler en Paul De Belder dat in een gepeperd opiniestuk in De Standaard duidelijk. Een half jaar later werd Debackere ‘door een speling van het lot’ uit het IJzerbedevaartcomité gebonjourd. Een vijftiental medestanders volgde hem. In het lab van de eminente Gentse professor werd in januari 1995 de Groep van Gent opgericht. Die ging kort nadien over in het IJzerbedevaardersforum. De drukgroep eiste van het Comité ‘radicalisering, depolitisering en inspraak’. Met de wens tot inspraak werd een gevoelige snaar geraakt. Want dankzij de actie ‘Van Puin tot Toren’ had het Comité 30 miljoen frank bij de bedevaarders ingezameld. De misnoegden onder hen wilden in ruil daarvoor hun mening kwijt. In het Forum van Jan Jambon en Peter De Roover vonden ze een uitlaatklep. Tijdens de bedevaart van 1995 vatte circa 3000 man post op de ‘rechteroever’ van de weide. Het protest uitte zich in fluitconcerten zonder de gevreesde rellen. Daaruit putten Jambon en De Roover de hoop een vergelijk met het IJzerbedevaartcomité te vinden.

Daartoe werd de gewezen hoofdredacteur van De Standaard Manu Ruys ingeschakeld. Hij kende het milieu door en door en genoot er vertrouwen en ontzag. Ruys bracht de middengroepen in beide kampen rond de tafel, maar kreeg de hardleerse elementen niet over de streep. Toen was het hek van de dam. De Roover en Jambon namen tijdig afstand van het rapaille dat van dan af voor politieke doeleinden door het Vlaams Blok werd misbruikt. In de ochtend van 25 augustus 1995 bezetten de partij en haar mantelorganisaties de strategische plaatsen op de bedevaartweide. Met de walkietalkie in de hand benoemde Senator Wim Verreycken zich tot organisator van een zorgvuldig voorbereide raid. De spectaculaire beelden stonden ’s avonds onherroepelijk op het netvlies gebrand. De strijd om de toren deed de geesten in de Vlaamse beweging scheiden. In de salons daarvan speelde het Vlaams Belang heel wat krediet kwijt. Daartegenover dwong het IJzerbedevaartcomité in brede kringen respect af. In 2000 sprak historicus Frans-Jos Verdoodt een ‘historisch pardon’ uit voor de fouten die tijdens WO II werden gemaakt. Met het museum in de toren en het festival Ten Vrede bereikt het comité jaarlijks om en bij de honderdduizend mensen van alle leeftijden en strekkingen. En de extremen? Die organiseren sinds 2003 een eigen bedevaart, de IJzerwake, in Steenstrate. Daar eren ze onversaagd de meest notoire collaborateurs.

DOOR ERIC VAN DE CASTEELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content