Vlaanderen is een zogenaamde nevelstad. In de toekomst zal de open ruimte nog belangrijker worden, en zo multifunctioneel mogelijk moeten worden gebruikt om iedereen aan zijn trekken te laten komen.

Vlaanderen is een lelijke, rommelige regio. Veel huizen en weinig groen. Maar tegenwoordig willen steeds meer mensen van het landschap genieten. Vallen stenen en bomen wel te combineren? Volgens Hans Leinfelder van de afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning van de Universiteit Gent wél. Maar dan zal toch het een en ander moeten veranderen. Een gesprek over de toekomst van het Vlaamse landschap.

Is Vlaanderen hard op weg om één grote stad te worden?

HANS LEINFELDER: Ja, maar geen kernstad zoals Parijs, veeleer een groot verstedelijkt gebied zoals Los Angeles. Veel Amerikaanse steden liggen erg uitgespreid, met hier en daar stukjes open ruimte erin. In Vlaanderen is zo’n verstedelijking eigenlijk een inversie van het oorspronkelijke patroon: vroeger lagen er kleine stadjes in de open ruimte, nu liggen er kleine stukjes open ruimte in het verstedelijkte landschap. Op den duur zal er geen sprake meer zijn van ‘een stad in het land’, maar wel van ‘land in de stad’.

Raakt ons land dan volgebouwd?

LEINFELDER: Zo kun je het wel stellen. Die trend gaat trouwens al tot de middeleeuwen terug. Door de bodem, het water en het reliëf kun je haast overal in Vlaanderen bouwen. Daardoor is er een dicht netwerk van kleine steden ontstaan, terwijl in veel andere landen alleen op de beste plaatsen, ver van elkaar en met dorpen ertussen, grote steden zijn ontstaan.

Vlaanderen is dus gemaakt om volgebouwd te worden?

LEINFELDER: Eigenlijk wel. Bovendien hebben we een delta die vruchtbare landbouwgrond oplevert, zodat voedselvoorziening nooit een probleem is geweest.

‘Nevelstad’ heet zo’n uitgesmeerde stad in de vakliteratuur. Dat klinkt mooier dan het is.

LEINFELDER: Precies. Het verwijst naar de verspreide druppels van nevel. Als je vanop grote hoogte naar Vlaanderen kijkt, zie je net als in de Zwitserse valleien of het Duitse Ruhrgebied een nevel van bewoning. Het begrip nevelstad wordt alleen gebruikt om een situatie te beschrijven. Het is zeker geen concept waar planners naar streven, want het zorgt voor mobiliteitsproblemen, een grotere verspreiding van de milieuhinder en moeilijkheden om voorzieningen te concentreren.

Waar streven planners dan wel naar?

LEINFELDER: Op dit moment richt het stedelijke beleid in Vlaanderen zich terecht vooral op de problemen in de kernstad en in de negentiende-eeuwse gordel met arbeiderswijken, waar weinig groen is en beperkte huisvestingen in woningen met weinig comfort. Wat het buitengebied betreft, wordt het beleid toegespitst op het idyllische platteland, zoals Haspengouw en de polders. Maar over het grootste deel van Vlaanderen, het tussengebied dat al snel 70 procent van de oppervlakte inneemt, wordt niet gesproken.

Hoe zou u dat tussengebied omschrijven?

LEINFELDER: Een goed voorbeeld is de zogenaamde ‘Vlaamse ruit’ tussen Antwerpen, Leuven en Brussel. Dat is geen stad maar ook geen platteland. De open ruimte in zo’n tussengebied kunnen we zien als een publieke ruimte binnen een verstedelijkt gebied. Het is een van de mogelijke toekomstbeelden voor onze regio.

Moeten we de verstedelijking proberen te beperken?

LEINFELDER: Nee, maar we moeten er wel over nadenken hoe we die verstedelijking het best vorm kunnen geven. Vandaag lijkt niemand te weten hoe we met de nevelstad moeten omgaan. In de open ruimte gebeuren allerlei dingen, maar niemand heeft een plan. We zien bijvoorbeeld een boer die zijn maïsveld als labyrint inzaait om toeristen te lokken of softwarebedrijfjes die zich op het platteland vestigen. Meestal heeft het niet veel impact op de omgeving, maar er moet wel eens worden nagedacht over de cumulatie van al die ontwikkelingen. Net zoals er wordt nagedacht over de functie van pleinen in de stad, met hier een speelplein en daar een passage, kan ook de open ruimte in de nevelstad een functie krijgen.

Gaat het dan om een combinatie van recreatie en groen?

LEINFELDER: Mogelijk. Maar het kan ook om een esthetisch concept gaan: een open, visueel toegankelijke ruimte waar je overheen kunt kijken.

Blijft de Vlaamse bevolking de volgende 25 jaar stabiel volgens uw modellen?

LEINFELDER: Daar gaan wij van uit, ja.

Heeft het fenomeen van de nevelstad met de stadsvlucht te maken?

LEINFELDER: Er spelen tal van demografische factoren mee, zoals gezinsverdunning. Heel wat kleine bedrijfjes gaan ook op zoek naar goedkopere gebouwen buiten het stadscentrum. Veel economische activiteit zal op die manier naar het platteland verschuiven.

Zal de bebouwing buiten de steden dan nog toenemen?

LEINFELDER: Zeker niet. Maar de claim op de open ruimte zal intensiever worden, vooral op het vlak van recreatie. Dat merk je nu al – denk maar aan al die bruggepensioneerden die tijdens de week willen gaan fietsen. Op het vlak van de open ruimte is er een groeiend gemeenschapsgevoel, en die gemeenschap wil er een zeg over hebben. Mensen willen hun vrije tijd tegenwoordig optimaal benutten en uit het hectische leven van alledag ontsnappen, op zoek naar rust en ruimte. Omdat we veel welvaart hebben, hechten we meer belang aan immateriële dingen, zoals landschap en natuur.

Uit nostalgie?

LEINFELDER: Dat leeft heel sterk. Mensen zien graag windmolens en knotwilgenrijen. Soms is het zelfs moeilijk om hen ervan te overtuigen dat een uitgestrekte polder ook kwaliteiten heeft. Er is nu een tendens tot sluiting van het landschap, omdat er zoveel subsidies worden uitgedeeld voor kleine landschapselementen en erfbeplantingen van boerderijen. Daardoor krijgen we natuurlijk eenheidsworst. Er moeten echt niet overal heggetjes komen.

Is er in zo’n landschap nog plaats voor de boeren?

LEINFELDER: Het inkomen van de landbouwers komt steeds meer onder druk te staan. Ze zullen de recreanten nodig hebben om dat aan te vullen. Als die een bepaald soort landschap vragen, kan de landbouwer daarop inspelen en er een deel van zijn inkomen uit puren.

Hij verkoopt dan eigenlijk een uitzicht?

LEINFELDER: Ja. In Vlaanderen bestaat vandaag trouwens ook geen recht op doorgang, waardoor je een akkerland altijd zou mogen oversteken als er geen gewas op staat. Wie dat vandaag in Vlaanderen wil promoten, stoot op een muur.

Zal het uitzicht over 25 jaar sterk veranderd zijn voor een toerist die van Limburg naar de kust rijdt?

LEINFELDER: Dat is moeilijk te zeggen. Mensen denken vaak dat mijn voorstel van Vlaanderen een verzameling van parkjes zal maken, een soort Disney World, maar ik denk niet dat het uitzicht veel zal veranderen. Als we de huidige trend gewoon zouden doortrekken, is de kans groot dat we een rommellandschap met weinig kwaliteit krijgen. De Vlaming die over 25 jaar naar de kust rijdt, zal waarschijnlijk tolgeld betalen. Een deel van het geld zou kunnen worden gebruikt voor de financiering van de boeren die een mooi landschap onderhouden langs de snelweg.

Dat tolgeld wordt dus een soort kijkgeld?

LEINFELDER: Ja. Een beetje zoals de Vlaamse overheid vandaag 5 procent van de kostprijs van een eigen gebouw in de kunst in dat gebouw investeert. Op dezelfde manier zou de overheid telkens als ze nieuwe infrastructuurwerken begint, zoals destijds voor de hogesnelheidstrein naar Breda, kunnen overwegen om te investeren in een aantrekkelijk landschap errond in plaats van in een betonnen muur.

Wordt de natuur in uw landschap ingevuld door parkjes?

LEINFELDER: Alleen in de sociale betekenis van een park: recreatief en visueel toegankelijk. Vandaag is de open ruimte meestal nogal ontoegankelijk doordat er geen wegen zijn. Mensen die op de buiten wonen, beseffen te weinig dat ze op een park uitkijken. Ze bouwen de achterkant van hun tuin dicht met kotjes of planten een hoge haag. Op dat vlak moeten we naar een mentaliteitswijziging streven: maak dat ópen. Dan verwijs ik graag naar Central Park in New York: een grote open ruimte met daar een bebouwde rand rond. De mensen uit die rand gebruiken de open ruimte en kijken erop uit. Zij zijn dan ook de beste garantie voor het behoud ervan.

Leuk voor de vele mensen die geen flatgebouwen willen zien.

LEINFELDER: Natuurlijk zullen, kunnen en mogen lang niet alle bebouwde randen rond die open ruimtes flatgebouwen aantrekken, maar we mogen bebouwing ook niet per definitie als een probleem zien. Die bebouwing is er grotendeels al, en daar moeten we mee leren leven. Je kunt in de open ruimtes ook elementen aanbrengen die bezoekers lokken, zoals een kinderboerderij of een zitbank. Zitbanken zouden zelfs in landbouwgebied nuttig kunnen zijn, al was het maar om het contact met de ploegende of oogstende boer weer aan te zwengelen.

De boer als onderdeel van de nostalgie?

LEINFELDER: Nee hoor, ook moderne landbouwers kunnen boeiend zijn. Wie weet vandaag nog hoe de moderne landbouwer werkt? Ik vind dat de overheid en de landbouworganisaties daar te weinig op inzetten. Niet-landbouwers worden op het platteland nog altijd te gemakkelijk als indringers gezien. In plaats van te focussen op kunstmatige afbakeningen van natuurlijke en agrarische structuren, zou de overheid moeten onderzoeken hoe de verschillende bevolkingsgroepen elkaar weer wat beter kunnen leren kennen.

Is er nog plaats voor landbouw in Vlaanderen?

LEINFELDER: Ja, maar dan meer in de zin van ‘bouwen aan het land’ dan van voedsel produceren. De voedselproductie zal een nevenactiviteit worden in het kader van het werken aan het gewenste landschap.

Dat zal de Boerenbond graag horen.

LEINFELDER: Die zwaait altijd met het argument dat een landbouwer op die manier niet genoeg zal verdienen, maar dat komt doordat ze het idee héél eng benadert. De Boerenbond kijkt alleen naar de inkomsten die boeren vandaag hebben, inclusief de subsidies, en niet naar de particuliere middelen die ze zouden kunnen aantrekken. Sommige landbouwers wonen in complexen waarvan een aantal gebouwen leeg staat. Durf verder te denken en zeg: daar kunnen een klein bedrijf of enkele lofts in. Maar dan moet het ruimtelijke beleid dat natuurlijk wel toelaten.

Nu mag er zelfs geen cafeetje in een boerderij.

LEINFELDER: Inderdaad. De stallen blijven voorbehouden voor dieren, zelfs als die er niet meer zijn. Maar de overheid zal die enge politiek niet kunnen volhouden. Ze zal het ruimtelijke beleid en de milieuwetgeving moeten aanpassen.

Is de markt daarvoor niet te klein?

LEINFELDER: Toerisme en horeca vormen maar één aspect. Alle vrije beroepen die, behalve via het internet, geen directe link met hun publiek nodig hebben, kunnen ervan profiteren. Ik denk onder meer aan boekhouders en copywriters.

Wordt het dan niet nóg rommeliger dan het al is?

LEINFELDER: Niet als er kwaliteitseisen aan worden gekoppeld. Men zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: oké, jij mag hier je ding doen op voorwaarde dat je helpt om een groter omliggend gebied te onderhouden. Dan evolueer je naar een soort partnerschap tussen mensen die zoiets willen en landbouwers. Jaarlijks moeten dan afspraken worden gemaakt. Jij betaalt de boer een bepaald bedrag als je je project mag realiseren en hij verbindt zich er bijvoorbeeld toe om geen twee meter hoge maïs voor je raam te planten. Vandaag gebeurt de planning op gewestelijk niveau, terwijl voor de vele open ruimtes in Vlaanderen eigenlijk lokale partnerschappen zouden moeten worden gecreëerd. De gemeentelijke overheid zou daarbij het algemene belang kunnen vertegenwoordigen.

De landbouw wordt dan de facto toch kleinschaliger?

LEINFELDER: Er zijn maar een paar teelten waarin Vlaanderen internationaal nog meespeelt, zoals de sierteelt en voorlopig ook de varkenskweek. Verder is onze landbouw, zeker op termijn, weinig competitief. Een gezinsbedrijf kan proberen te overleven door andere middelen aan te trekken, door te evolueren naar agri-cultuur – mét liggend streepje: cultuur met betrekking tot het land.

Zoals hoevetoerisme?

LEINFELDER: Of het maken van een landschap in samenspraak met de omwonenden. Ten zuiden van Gent komt er een parkbos: 300 hectaren bos in een landschap van 1200 hectaren. Als alle 250.000 Gentenaars elk een euro per jaar in dat landschap investeren, kunnen boeren er heel wat inkomsten uithalen. En de Gentenaars kunnen via het stadsbestuur mee bepalen hoe het gebied vorm moet krijgen.

Hoe dan?

LEINFELDER: Ze kunnen bijvoorbeeld toegankelijkheid vragen, en eisen stellen over het tijdstip van bemesting of de plek waar hoge maïs mag komen. Een andere discussie is of er nog koeien op de wei mogen. Melkveehouders vinden blijkbaar dat hun beesten beter op stal staan, maar de doorsneegebruiker van het platteland wil de koeien buiten zien. In Nederland wordt er al over gesproken om boeren te vergoeden als ze hun koeien buiten laten staan.

En dat is ook beter voor de koeien?

LEINFELDER: Waarschijnlijk, hoewel niet iedereen in landbouwkringen het daarmee eens is.

Is er nog plaats voor pure natuur in dat concept?

LEINFELDER: Het zal toch moeten gaan om natuur die waarde heeft voor de stedeling. Ik denk dat de natuur voor dezelfde uitdaging staat als de landbouw: ze zal toegankelijker moeten worden, ook visueel. Maar de tijd van pure natuur in de vorm van afgesloten reservaten is voorbij. De vereniging Natuurpunt zegt nu trouwens al dat ze geen afgesloten reservaten meer heeft.

Moeten de bossen allemaal opengesteld worden?

LEINFELDER: Ze zullen toegankelijk moeten zijn. In Nederland bestaat het systeem van nieuwe landgoederen waarbij een nieuw woningbouwcomplex van vijf hectaren wordt toegelaten op voorwaarde dat er ook honderd hectaren bos en natuur toegankelijk worden gemaakt.

Wat zeggen de eigenaarssyndicaten van die ideeën?

LEINFELDER: Ze lijken wel in toegankelijkheid te willen investeren, maar ze willen duidelijke afspraken over het respect voor het eigendom en voor het gewas van de landbouwer. Dat wederzijdse respect zal de grootste uitdaging zijn. Ook in de steden worden sommige pleinen nu gewoon geterroriseerd door kleine groepen.

Is er plaats voor plantjes en beestjes in uw publieke natuur?

LEINFELDER: Natuurlijk, maar die storen zich niet te veel aan recreanten. We hebben het uiteraard niet over massa’s mensen, zoals in Bokrijk of de Zoo.

Wat u vraagt, vergt een grote ommezwaai in het beleid.

LEINFELDER: We zitten in een planningsysteem dat veel te functioneel is, met zoveel hectaren voor landbouw en zoveel voor natuur. En dat terwijl je voelt dat er steeds meer nood is aan kwaliteit en diversiteit. Dat is een echte omslagbeweging: we moeten ons losmaken van de oorlogen om oppervlakte en overstappen naar een wervend concept rond een kwalitatief hoogstaande open ruimte. We moeten weg van de zonering in het ruimtelijke beleid en streven naar een meervoudig gebruik van de publieke open ruimte. We moeten, met andere woorden, niet langer per se op voorhand willen vastleggen wat de gewenste functies zijn. Vandaag komt een ruimtelijk plan van bovenaf en zoekt men de weg van de minste weerstand om het gerealiseerd te krijgen. Er zou veel meer van onderuit gewerkt moeten worden, met de mensen die de ruimte ook daadwerkelijk willen gebruiken.

Is er al ruimte voor die ideeën?

LEINFELDER: Helemaal niet. Het zal veel tijd vergen om ze aanvaard te krijgen. De afbakening van aparte gebieden voor natuur en landbouw zal nog wel een jaar of tien lopen.

Het blijft ondertussen een uitzondering om natuur en landbouw te laten samenvloeien?

LEINFELDER: Inderdaad, maar ik hoop dat Natuurpunt en de Boerenbond over 25 jaar gefuseerd zullen zijn tot een soort belangenvereniging van de gebruikers van de open ruimte.

Wablieft?

LEINFELDER: (lachend) Allez, over vijftig jaar misschien. Boeren en natuurverenigingen zullen allebei aanbieders van open ruimte worden. De boekjes van Natuurpunt zijn nu al een soort Vakantiegenoegens met een wandelkalender. Dat is niet slecht, want natuur moet er zijn voor de mens. Er zullen steeds meer reservaten zijn waarin landbouwers het beheer doen en natuurgidsen een recreatieve of educatieve functie invullen. Dat dubbelgebruik zal de norm worden, want Vlaanderen is zo klein en de ruimteclaims zijn groot. Ons gezamenlijke doel moet zijn de open ruimte zo optimaal mogelijk te benutten.

DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content