Congo is een land zonder staat en zonder economie. 11.11.11. steunt projecten die mensen helpen te overleven.

Kinshasa op een gewone avond in de week. Het is zes uur en al donker. Auto’s banen zich een weg tussen de kraters in het wegdek. Chauffeurs slingeren doelbewust van de ene naar de andere kant van de straat, op zoek naar een min of meer berijdbaar stuk asfalt. Tegenliggers gunnen ze pas op het allerlaatse moment een blik, nog net voor het te laat is. In Congo wordt veel gebeden.

Autolichten schijnen over de zandstrook naast de weg. Daar ziet het zwart van het volk. Voetgangers lopen in dichte rijen naast en achter elkaar. Op de achtergrond bevinden zich kleine handelspanden met reserveonderdelen voor auto’s, telefooncentrales, kap- en schoonheidssalons, primitieve bars en minuscule kraampjes van nieuwbakken verkopers van brood, fruit, water en maniokmeel.

Tienduizenden mensen zijn in beweging. De kleurrijke kleren van de vrouwen en de ’s morgens verrassend schone witte hemden van de mannen zitten onder het stof. De meeste mensen hebben voor dag en dauw deze weg in de tegenovergestelde richting afgelegd. Van Ndjili en de andere gemeenten onder de aanvliegroute van de luchthaven in Oost-Kinshasa naar het het stadscentrum is het vier uur lopen. In het donker vertrekken ze en in het donker keren ze terug, om na een hazenslaapje opnieuw de lange tocht aan te vatten. Een hele dag zijn deze mensen onderweg om zich in de kernstad even te melden voor een baan die niet meer bestaat en waarvoor ze niet worden betaald, of om elders een Congolese frank bij te verdienen.

Openbaar vervoer bestaat er niet. Mensen springen op de bumpers van traagrijdende vrachtwagens. Ze liften, houden automobilisten tegen met de vraag of ze als tiende passagier in de laadbak mogen. De privé-minibusjes puilen uit. Omdat de overheid de tarieven heeft bevroren, hebben de chauffeurs de ritten fors ingekort. Zo komen ze toch aan hun prijsverhoging.

Bezitters van oudere VW-bestelwagens genieten van een concurrentieel voordeel ten opzichte van eigenaars van andere merken. Aan de dakgoot van de VW-busjes kunnen nog enkele passagiers hangen, de vingers wit van de inspanning. Een middelgrote en vooral gammele schoolbus uit de jaren zestig heeft in de duisternis van de avond nog welgeteld één lampje branden: dat in de passagiersruimte.

Op de bredere stukken weg proberen roekeloze chauffeurs verloren tijd goed te maken. Even verderop moeten ze weer remmen; er is een opstopping bij twee auto’s die tegen elkaar gebotst en uit de richting geslagen zijn. Een man ligt levenloos op de middenberm. Ziekenwagens zijn er niet, de busjes zitten vol en alle chauffeurs hebben haast. Niemand die zich om de man bekommert.

DE KOFFIE LIGT TE ROTTEN

Congo is een land zonder staat en zonder economie. Ambtenaren wachten maandenlang op hun salaris en werken nog amper. Klassieke banen in klassieke bedrijven waren altijd al meer de uitzondering dan de regel, maar zijn nu bijna helemaal verdwenen. De oorlog en de onzekerheid deden de economische bedrijvigheid verder verschrompelen.

Ook de activiteiten van de goed georganiseerde vzw CDI-Bwamanda (Centre de Developpement Integrale) vallen langzaam maar zeker stil. Bwamanda is een voormalige missiepost van de paters kapucijnen in de noordelijke Evenaarsprovincie. In 1969 begonnen Belgische priesters en een arts in die streek met een project van integrale ontwikkeling, later gesteund door de Belgische officiële ontwikkelingssamenwerking en de Europese Unie.

De landbouwers van Bwamanda zouden om te beginnen met maïs, rijst en soja in hun eigen voedsel voorzien. Andere producten (koffie, eieren, kuikens,…) zouden ze in het verre Kinshasa voor een eerlijke prijs op de markt brengen. De integrale aanpak sloeg ook op de uitbouw van een netwerk van gezondheidscentra (vijf ziekenhuizen en tachtig kleinere centra, een eigen opleiding voor verplegend personeel, een soort ziekenfonds met 100.000 leden,..), de oprichting van zes technische scholen en steun aan andere katholieke onderwijsinstellingen, een eigen radiostation en de aanleg en het onderhoud van honderden kilometer nationale en lokale wegen.

Deze integrale aanpak moest het risico op mislukking verkleinen. “We wilden vermijden dat ons hele project bij de minste hapering werd vernield of geplunderd omdat de bevolking er zich niet bij betrokken voelde. We moesten onszelf overbodig maken”, zegt Ngaleko Baranga, de directeur van het project. Tot twee jaar geleden slaagde het CDI in de doelstelling. Het project liep goed.

Maar de oorlog van Kabila tegen Mobutu en vervolgens de rebellie tegen Kabila troffen ook de Evenaarsprovincie. Nu wordt de streek bezet door de troepen van Jean-Pierre Bemba en zijn Congolese bevrijdingsbeweging (MLC). Voor de boeren in de streek is dat een ramp. Hun rijst, maïs en soja blijven liggen en gaan aan het rotten.

Met veel moeite had het CDI in de jaren tachtig de vertwijfelde telers kunnen overtuigen om toch door te gaan met de productie van koffie, ondanks de erbarmelijk lage koffieprijs op de wereldmarkt. Achtduizend boeren kregen sinds 1990 via het circuit van Max Havelaar een eerlijke prijs voor hun koffie en er bleef nog geld over voor sociale projecten. Vorig jaar werd 600 van de 1500 ton die voor het CDI wordt verbouwd als Max Havelaar-koffie op de markt gebracht. Vandaag komt er niets meer uit Bwamanda.

Het CDI is het slachtoffer van twee regimes. In de Evenaarsprovincie overleven de rebellen zoals bezetters dat plegen te doen: door te plunderen en te stelen. Het wagenpark van het CDI werd goeddeels door de militairen ingepikt en de boeren lijden onder de bezetting. Van zijn kant verbiedt Kinshasa het CDI om de producten uit de Evenaarsprovincie in de hoofdstad op de markt te brengen – dat zou namelijk neerkomen op steun aan een gebied dat door rebellen is bezet.

Het verkeer over de rivieren Congo en Ubangui is stilgelegd. Er varen geen boten meer tussen het landbouwgebied in het noorden en Kinshasa – zo’n vaart duurde tien dagen stroomopwaarts en zeven dagen stroomafwaarts. Economisch en sociaal is die blokkade een catastrofe. De aangekondigde schaarste aan geneesmiddelen en medische verzorging in de Evenaarsprovincie bedreigt op termijn de volksgezondheid.

Ook in de hoofdzetel in Kinshasa laat de oorlog zich voelen. Van de 800 werknemers in de vestiging van het CDI aan de Congostroom zijn er nog amper 150 aan de slag. De rest is werkloos. Langzaam doven ook de laatste activiteiten uit. Binnenkort blijven er nog maar een paar mensen over, voor het onderhoud van de machines.

In het noorden van het land wachten nog honderden tonnen koffiebonen op transport naar en verwerking in de hoofdstad. En in Kinshasa liggen in het stapelhuis fietsen, sikkels, hakken, machetes en allerlei gereedschap op transport te wachten. Het immobilisme zal wellicht aanhouden tot de oorlog voorbij is, tot het land weer min of meer eengemaakt is en het verkeer op de Congostroom weer vrije doorgang heeft.

GEEN GELD VOOR DE SCHOOL

Meer dan ooit betekent leven in Congo tegenwoordig overleven dankzij de legendarische plantrekkerij. Zelfs een baan in het onderwijs heeft veel aan prestige verloren en is zeker geen garantie voor een stabiel inkomen. ‘Arme onderwijzer’ werd al onder het regime van maarschalk Mobutu een staande uitdrukking en jonge leraars liggen slecht in de huwelijksmarkt. De onzekerheid van het nieuwe regime bracht daar geen verandering in.

Integendeel. Leerkrachten in het uitgedunde officiële onderwijs wachten maandenlang op de uitbetaling van hun erg karig loon. Hun collega’s in privé-scholen zijn afhankelijk van het schoolgeld dat de ouders willen en eigenlijk vooral kunnen betalen.

Sinds jaren is er in “quartier 13”, een wijk met 30.000 inwoners, geen officiële lagere school meer. Met de steun van het plaatselijke coördinatiecentrum Adecom Mokili-Mwinda werd een privé-school uit de grond gestampt.

Adecom is een goed geöliede koepel van organisaties die de steun geniet van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (11.11.11). Het centrum werkt volgens de principes van de Braziliaanse pedagoog Paulo Freire. Die ziet alfabetisering als hét middel om de politieke bewustwording te stimuleren.

De wijkschool kende een groot succes en werd volgens de principes van Adecom zelfbedruipend, maar lijdt vandaag onder de aanhoudende crisis. Het aantal leerlingen is in twee jaar tijd van 1400 tot nog geen 600 teruggevallen. De ouders kunnen het schoolgeld niet meer ophoesten.

Dat schoolgeld is in onderling overleg tussen de directie en de ouders op 200 Congolese frank per trimester vastgelegd. Ter vergelijking: de coördinator van de school verdient 1200, een leraar 500 Congolese frank per maand. Dat is een veelvoud van het loon dat een leraar in een officiële school opstrijkt. Maar ook die leerkracht overleeft, op zijn Congolees.

Precies de overbevolkte klassen – soms honderd leerlingen in één klas in het staatsonderwijs – doen immers de vraag naar privé-leraars toenemen. De onderwijzer die er om evidente redenen niet in slaagt zijn kinderen voldoende leerstof over te brengen, begint na de lesuren aan zijn schnabbels. Hij spijkert de kennis van de leerlingen bij in vijf of zes gezinnen, van wie de ouders op hun beurt wellicht een veel te laag officieel inkomen hebben, maar die ook nog een paar Congolese franc bijverdienen bij iemand anders die op zijn beurt hier of daar wat extra geld kan versieren.

Het Congolese mirakel bestaat, maar levert tegenwoordig te weinig middelen op om, bijvoorbeeld, iedereen onderwijs te garanderen. In het schoolcomplex van de parochie “Moeder van de armen” in Kimbanseke (Kinshasa) volgen twee categorieën leerlingen les. Een eerste groep jongeren zit netjes met een blauw-wit uniform in stevige schoolbanken in klassieke klassen met vier muren, een bord aan de muur en onder het schijnsel van de elektrische verlichting aan het plafond – althans, als de stroom in de stad niet voor de zoveelste keer is uitgevallen. De ouders van deze kinderen kunnen het schoolgeld nog betalen.

De kinderen in de “echte klassen” kijken wat misprijzend neer op een tweede groep scholieren. Die minder fortuinlijke groep jongeren wordt door werkloze leerkrachten buiten de klaslokalen opgevangen. Deze kinderen zitten niet op banken maar in het zand of op een betonnen plaat. Hun geïmproviseerd schoolbord hangt tegen de muur die het parochiecentrum van de omliggende wijk scheidt. Bovenop de muur schrikken glasscherven mogelijke dieven af.

De 920 leerlingen die hier naar school gaan worden opgevangen in een alfabetiseringsproject waarvoor Adecom de omkadering levert. Op hetzelfde terrein van het parochiecentrum organiseren vrouwen een lees- en schrijfcursus voor analfabete vrouwen en voor wezen en straatkinderen. Precies om te voorkomen dat grote groepen jongeren hetzelfde lot zou wachten, groeide het initiatief om de jongeren buiten de klassen te onderwijzen. Zonder schoolgeld. Moeders en kinderen die honger lijden kunnen hier ook terecht voor een bord stevige pap.

DE CHIQUE MADAMMEN ZIJN WEG

Kinshasa overleeft ook omdat de stad een groot dorp is gebleven, waar de grond altijd een beetje opbrengt. Bewoners kweken op hun klein Afrikaans erf wat groenten, houden een kip of een konijn, installeren een oventje om cake in te bakken. Hier en daar zijn er grotere landbouwgebieden. Een daarvan is een tientallen hectare grote en erg verzorgde moestuin, die vlak voor de dekolonisatie werd aangelegd als tuinbouwexperiment en nu als een coöperatieve vereniging wordt beheerd. Adecom werkte de structuur van de coöperatie mee uit.

In deze groene oase zit de oude, bijna tandenloze boer “papa Mukuwa” op een bankje onder een lommerrijke boom. Hij is blootvoets en draagt alleen een short en een versleten onderhemdje dat de kleur van de grond heeft. Zijn vrouw is al huiswaarts, of beter, naar de avonddienst in de kerk. Het is een weekdag, maar de Congolese kerken zitten dan voller dan de meeste Vlaamse kerken op zondag.

Onder de beschutting van gedroogde bladeren priemen peterselie en selder schuchter boven het zand. Andere Europese groenten zijn dichter bij de oogst: de groene bonen moeten alleen nog wat steviger worden. Deze maand zal het deze tuinbouwer weer even voor de wind gaan. Dan oogst hij het resultaat van zijn noeste arbeid. Elke ochtend vertrekt hij thuis om vijf uur, elke avond blijft hij tot vijf, zes uur tussen zijn planten werken. De verkoop zal voldoende geld opbrengen om te overleven. Maar zo goed als in het verleden wordt het nooit meer.

De oude tuinbouwer herinnert zich nog de jaren dat de supermarkten hier massaal hun inkopen deden en de hoge burgerij planten en snijbloemen insloegen, bij tientallen tegelijk. Die mooie tijd is voorbij. Het was het einde van de jaren tachtig, toen Mobutu met ijzeren hand regeerde en er van de teloorgang van zijn tweede republiek nog geen sprake was. Er woonde toen echt heel duur volk in Kinshasa, dat nu de wijk genomen heeft naar Linkebeek en Sint-Genesius-Rode.

Ook de groentenkweker voelt de dalende koopkracht. De chique madammen sturen hun personeel niet meer naar de moestuin. Er is ook de concurrentie van de nieuwe boeren: de ambtenaren, leraars en andere werklozen die sinds hun jeugd geen voet meer op het land hebben gezet, maar nu de stiel leren. Of hun oogst lukt of niet, maakt de rekening niet van de groentenkweker. De nieuwbakken tuinbouwers hebben hoe dan ook geen geld voor zijn knappe, biologisch gekweekte producten.

Tot afscheid wuift de boer naar Jeanine Nzuzi van Adecom, die vrolijk lachend zijn moestuin verlaat. Nzuzi moet bekennen dat ze de voornaam van de boer met wie ze al zo lang samenwerkt, niet eens kent. Ze kent hem als “papa Mukuwa”. Zoals Mobutu het met de authenticiteitscampagne van de zaïrisering wilde, werden alle christelijke voornamen verdrongen. Onder Kabila kwamen Congo en de voornamen terug. Maar nog niet helemaal overtuigend.

EEN STAD ZONDER STROOM

Elke Congolees heeft het moeilijk. Maar vooral de Congolese vrouwen krijgen het dezer dagen zwaar te verduren. Natuurlijk moeten ook de mannen harder werken. Maar zij nemen nog de tijd voor een wandeling, een glas of een bezoekje hier of daar. De vrouwen komen daar niet toe. Ze werken zich krom om hun familie te laten overleven. Vrouwenorganisaties rekenden uit dat in vergelijking met twee jaar geleden vrouwen drie keer meer inspanningen moeten doen om hetzelfde eten op tafel te brengen.

Slapen is er nog amper bij. Een nachtrust van drie, vier uur is geen uitzondering, ook al omdat de verplaatsingen enorm veel tijd in beslag nemen. “Onze vrouwen lijden”, zegt Jeanine Nzuzi van Adecom. “Maar ze klagen nooit. Ze weten echt niet beter.”

Adecom weigert bij de pakken te blijven zitten. Het leidt jonge meisjes op tot zelfstandige ondernemers. De naai- en knipcursussen en die voor kappers en schoonheidsspecialisten zijn door de crisis uitgedund, maar bieden nog altijd perspectieven. Jonge vrouwen openen met succes een eigen kapsalon.

Het jonge verstelnaaistertje Mami Nzumba is er één van. Zij wordt moederlijk toegesproken. Adecom volgt haar, ook al is ze al 2,5 jaar zelfstandig. Nzumba zou zich beter elders vestigen om zo onder de vleugels van haar ouders uit te komen. In het kleine atelier in het ouderlijke huis durft ze aan haar vrienden en familieleden zelden de echte prijs voor haar werk aan te rekenen, of ze geeft haar klanten ietwat voortvarend krediet. Nzumba investeerde 300 dollar (bijna 12.000 frank) in naaimachines. Ze zou het voorbeeld moeten volgen van de ondernemende kapster Henriëtte. Die vestigde zich in een wat betere buurt en ziet haar salon floreren.

Stilaan groeit er zo een netwerk van vrouwen die zelf een bedrijfje opzetten en tegelijk leerlingen en lesgevers zijn bij Adecom. Het gaat om kleinschalige ondernemingen. Marie-Claire Oye zet dagelijks melkpoeder om in vijftig flessen yoghurt. Cécile Wete moet zeven kinderen, twee kleinkinderen en een broer en een zus onderhouden. Ze droogt en pekelt zeevissen in en voor haar huis. “Mama Jeanne” heeft net geld geleend voor een fraaie en vooral hygiënische betonnen put waarin ze met haar schoondochter drie dagen maniok stampt, voor ze die tot een pasta verwerkt, in een blad wikkelt en als zuivere ” chikwengue” verkoopt.

“Mama Ludovic” brouwt wijn van avocado of banaan en stookt whisky voor één of ander speciale gelegenheid. Ze verkoopt zelfgebakken cakes. In haar tuin smeult houtskool op de grond. In een kookpot met een bodem van zand ligt een met deeg gevulde cakevorm. Bovenop de pot ligt opnieuw houtskool. De Congolese huisvrouw heeft haar eigen primitieve oven, voor als de stroom uitvalt.

Dat gebeurt meer en meer en de gevolgen laten zich niet alleen in haar keuken voelen. Een stad als Kinshasa was het gewoon om stroom te hebben. Maar sinds de rebellen een tijdlang de prestigieuze elektriciteitscentrale van Inga bezetten, zijn de stroomonderbrekingen in Kinshasa dagelijkse kost. Met alle gevolgen vandien, en niet alleen voor de cake van mevrouw Ludovic.

DE SEKTEN ZAAIEN VERDERF

De stroomonderbrekingen hinderen het uitbroeden van de kuikens, waardoor er minder kippen geboren worden en de markt voor tamme konijnen kan groeien. In het avondonderwijs worden de cursisten geregeld naar huis gestuurd als er niet bij kaarslicht kan worden gewerkt. Pasgeboren kinderen sterven omdat de elektrische voeding van de couveuse wegvalt en de noodgroep niet snel genoeg in werking treedt.

Diepvriezers waarvoor huishoudens gedurende lange tijd hun zuur verdiende geld opzij legden, begeven het. De dure inhoud bederft. In het eenvoudige ziekenhuis van Adecom is de afdeling radiologie gesloten, wegens geen stroom. De ziekenzalen zijn leeg, op de kraamafdeling na. En als er al stroom is, betekent die in vele gevallen een gevaar. Er zijn al veel kinderen omgekomen in de Congolese hoofdstad omdat ze tijdens hun spel op een natte en blootliggende stroomkabel trapten.

“De stroompannes tonen aan dat de Congolese vrouwen zich meer met de politiek moeten bemoeien”, zeggen de vrouwen van Adecom. “Als we een maand niet betalen, staat de controleur hier. Maar de maatschappij kan wel geen permanente toevoer van stroom garanderen. Ook daarom moeten wij ons meer tonen.”

Maar niet alle vrouwen zijn daarvan overtuigd. Velen vluchten voor de ellende van alledag. Ze hopen dat de dood of een gevangenisstraf hen zal bevrijden van de dagelijkse sleur. Of ze werpen alle kommer op de Heer.

“De mensen willen vrede en democratie”, zegt Elise Muhimuzi van de vrouwenlobbygroep “Cause Commune“, die ook steun van 11.11.11 ontvangt. “Maar de sekten en allerhande priesters en dominees zaaien verderf. Ze breken het dynamisme van de bevolking. Veel te veel mensen doen de hele dag niets anders dan bidden. Ze zwaaien met de bijbel en bevechten overal de vreselijkste demonen. In plaats van zich met hun dagelijkse gevecht en dus met de politiek bezig te houden, zijn veel Congolese vrouwen het slachtoffer van Amerikaanse sekten die Mobutu in de nadagen van zijn regime op het land losliet. Die halen families uit elkaar, wijzen kinderen als duivels aan, maken de mensen bang. Ze doen veel vrouwen geloven dat God uitgerekend hen zal redden, op voorwaarde natuurlijk dat ze hun eigendom, hun geld en hun juwelen en hun televisie aan de sekte overdragen. Het zijn deze demonen die wij als vrouwen moeten bevechten. In de overtuiging dat alleen een degelijke vorming, alfabetisering en werk ons kunnen redden.”

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content