DE SPEER VAN DE NATIE

NELSON MANDELA zwoer de geweldloosheid af tijdens de bloedigste jaren van het apartheidsregime. © REUTERS

Het is een van de iconische beelden van de hele twintigste eeuw: Nelson Mandela die op 11 februari 1990 de gevangenis verlaat. Maar waarom werd deze Nobelprijswinnaar van de Vrede ooit veroordeeld tot een levenslange hechtenis? Waarom moest hij die op het beruchte Robbeneiland uitzitten? Waarom wordt hij tot vandaag nog af en toe als ’terrorist’ gebrandmerkt?

20 APRIL 1963. Het is muisstil in het gebouw van het hooggerechtshof in Pretoria als in de beklaagdenbank Nelson Mandela opstaat en het woord neemt. Vier uur later pas zal hij zijn toespraak beëindigen met de beroemde woorden: ‘It is an ideal for which I am prepared to die.’

Aan de speech was meegeschreven door Nadine Gordimer, de latere Nobelprijswinnares voor Literatuur. Zij vond overigens dat Mandela die dag maar een aarzelende en saaie spreker was. En Mandela’s advocaten waren evenmin overtuigd. Was het geen uitnodiging voor de rechters om de doodsstraf uit te spreken?

Mandela zette zijn zin door. Vier uur lang legde hij uit waarom het African National Congres (ANC) besloten had om zich niet meer te beperken tot de niet-gewelddadige acties waartoe zijn grote voorbeeld Mahatma Gandhi altijd had opgeroepen. Waarom het ANC beslist had ook clandestiene acties te voeren en voorbereidingen te treffen voor de gewapende strijd. In zijn betoog ging Nelson Mandela de heikele punten niet uit de weg. In die jaren was dat bijvoorbeeld de beschuldiging van samenwerking tussen het ANC en de Communistische Partij. Mandela vergeleek hun samenwerking met het bondgenootschap van Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie om nazi-Duitsland te verslaan. Zuid-Afrika was een flinke ge- allieerde bondgenoot geweest. Elf- duizend Zuid-Afrikaanse militairen hadden de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. Zichzelf horen vergelijken met de nazi’s was voor veel blanke Zuid-Afrikanen adding insult to injury.

Nelson Mandela’s toespraak was ook duidelijk geïnspireerd op een andere beroemde speech: ‘La Historia me absolvera’ (‘De geschiedenis zal me vrijspreken’) van Fidel Castro. Castro had in Cuba terechtgestaan voor een mislukte gewapende aanval op de Moncada-kazerne, waarbij in 1953 tientallen doden vielen. Net als Mandela later deed, legde Castro zijn rechters uit waarom het soms nodig is om over te gaan tot de gewapende strijd. In de vroege jaren zestig was communist Castro aartsvijand nummer één van het verzamelde Vrije Westen.

Na zijn toespraak keek Nelson Mandela rechter De Wet recht in de ogen. Achter in de zaal, bij het zwarte gedeelte van het publiek, werd hoorbaar gezucht. Nelson Mandela was een van de beklaagden op het zogenaamde ‘Rivonia-proces’ dat apartheidsland Zuid-Afrika organiseerde tegen de leiding van de best georganiseerde antiapartheidsbeweging: het ANC.

Baasschap van blanken

De geschiedenis van de apartheid is lang en complex. In het Nederlands is het beste werk nog altijd het tweedelige opus magnum van Steven Debroey, Naar de bronnen van de apartheid en Onder de vloek van de apartheid, meer dan duizend pagina’s intrigerende lectuur. Debroeys relaas toont duidelijk dat de apartheid waartegen Mandela en zijn medestanders zich verzetten, eigenlijk een relatief recent begrip was. Het begon eigenlijk pas echt nadat in 1948 de Nationale Partij en de Afrikaner Partij de verkiezingen wonnen. Zij wilden, in de woorden van Debroey, ‘het baasschap van de blanken tot in de lengte van dagen bestendigen’. Huidskleur werd het belangrijkste criterium ‘des onderscheids’: indien de Europeaan zijn kleurgevoel verliest, zal hij geen blanke kunnen blijven.

Vandaar ook dat de Zuid-Afrikaanse regering in vrij hoog tempo een stelsel van discriminerende wetten uitvaardigde. Hoewel geslachtelijke gemeenschap tussen blanken en Afrikanen al sinds 1927 strafbaar was, ging dat het nieuwe regime niet ver genoeg: alle seks tussen blanken en niet-blanken (dus ook Aziaten, kleurlingen…) moest worden verboden. Zoals de minister van Justitie liet optekenen: ‘Ons is daarvan oortuig dat onwettige gemeenskap die hoofbron van rassevermenging is.’ En dus werd in 1949 de ‘wet op het verbod van gemengde huwelijken’ uitgevaardigd, gevolgd door de ‘Ontuchtwet’ van 1950.

Maar om die wetten te kunnen toepassen, moest de overheid natuurlijk kunnen vaststellen tot welk ras men behoorde. Vandaar dat er in datzelfde jaar nog de ‘Bevolkingsregistratiewet’ kwam, waardoor elke inwoner een officieel ‘ras’ kreeg toegewezen. Daarbij werd vooral de gekleurde bevolking zo veel mogelijk opgedeeld, en moesten de blanken (Afrikaners, Engelsen, Portugezen, Fransen…) vooral één groep blijven. Wie niet akkoord ging met zijn indeling, kon daartegen beroep aantekenen. Dat kostte tien pond. Wie dat beroep verloor, was zijn geld kwijt. Voor vaak straatarme kleurlingen en zwarten was lijdzaam aanvaarden de enige optie. Voor wat rijkere zwarten trouwens ook.

In 1953 kwam de kroon op het werk: het Zuid-Afrikaanse parlement keurde de ‘wet op aanwysing van aparte geriewe’ goed. Het was de meest hatelijke wet van allemaal, de basis voor de totale scheiding van blanken en niet-blanken in het dagelijks leven. Blanken en niet-blanken werden van elkaar gescheiden in cafés, in hotels en restaurants, in bussen en taxi’s, in parken, postkantoren en ziekenhuizen, zelfs in liften. Overal. Naast ‘pas op voor de hond’ kwam er ‘Slegs vir blankes’. Alleen voor blanken.

Dat stelsel van discriminerende wetten was nog maar de zogenaamde ‘kleine apartheid’. Daarnaast werkte de Nasionale Party nog aan een echt fundamentele vorm van segregatie: de gebieden die aan de zwarten werden toegewezen, zouden op termijn onafhankelijke landen worden. Dat waren de zogenaamde Bantoestans of thuislanden voor ‘Bantoes’: Ciskei, Transkei, Venda en Bophuthatswana – ze werden internationaal nooit erkend. Omdat alle zwarten verplicht inwoner waren van dergelijk land, zouden er ook geen zwarten meer overblijven met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Heel Zuid-Afrika werd dan ‘wit’. Dat project heette ‘grote apartheid’.

Goddeloos communisme

En ook de politieke oppositie werd monddood gemaakt. De Koude Oorlog woedde, Zuid-Afrika was een strategisch belangrijke bondgenoot van de Verenigde Staten: voor de zwaar calvinistische Nasionale Party was het goddeloze communisme al langer vijand nummer één. Vandaar dat in Zuid-Afrika in 1950 een ‘wet op de onder- drukking van het communisme’ werd aangenomen. En dat communisme werd gedefinieerd als: ‘Elke doctrine die erop gericht is politieke, sociale of economische verandering teweeg te brengen door onlusten of ongeregeldheden’. Voor de architecten van de apartheid was iedereen die tegen hun ra- ciaal concept inging, eigenlijk een communist. ‘In die kommunisme verfoei ons veral gelykstelling. Die kommunisme word vandaag openlik onder kleurlinge gepredik en daar word aan hulle verkondig: ‘Jullie is die gelykes van die blankes.’ Dat was opruiend, en onwettig.

Zo komen ook alle kopstukken van het African National Congress (ANC) in het vizier van het Zuid-Afrikaanse gerecht, de politietroepen en de veiligheids- en inlichtingendiensten. Het ANC bestond al van lang voor de Tweede Wereldoorlog en was de voornaamste massaorganisatie voor zwarte en gekleurde emancipatie, en engageerde zich ook in de sociale strijd. Vandaar dat het dikwijls schouder aan schouder stond met de communisten. Dat leidde tot verdere criminalisering van het ANC en zijn leiders.

Maar het leidde ook tot zware spanningen binnen het ANC. Voorzitter Albert Luthuli, een voormalige Zoeloe-chef die door de regering uit zijn ambt was gezet, had voortdurend spreekverbod en kreeg huisarrest. Toch bleef Luthuli, net zoals zijn tijdgenoot Martin Luther King, zweren bij geweldloos verzet als enige legitieme remedie tegen raciale discriminatie. In 1960 werd Luthuli voor zijn waardig protest de Nobelprijs voor de Vrede toe- gekend. Onder zware internationale druk moest premier Hendrik Verwoerd zijn reisverbod opheffen, zodat de ANC-voorzitter de Nobelprijs zelf in ontvangst kon nemen in Oslo.

Toch waren toen de dagen van het geweldloos protest geteld. In datzelfde jaar 1960 werd er in Sharpeville betoogd tegen de nieuwe ‘pasjesweten’ (met die gehate ‘pasjes’ kon de overheid de mobiliteit van niet-blanken stevig aan banden leggen). De politie schoot met scherp. Er vielen 69 doden. Voor veel ANC’ers was de maat vol. Nelson Mandela was al langer overtuigd dat er tegen de brutaliteit van het apartheidsregime ‘geen alternatief was dan geweld en gewapende weerstand’. Uiteindelijk kon hij de oude Luthuli ervan overtuigen dat de repressie tegen zwarten en kleurlingen te hevig was, te onrechtvaardig, en dat het ANC dat geweld maar beter zelf zou kanaliseren, om erger bloedvergieten te voorkomen.

Gewapende vleugel

In 1961 richtte Nelson Mandela mee de gewapende vleugel van het ANCop: Umkhonto we Sizwe, ‘speer van de natie’. De andere stichters waren Walter Sisulu en de blanke communist Joe Slovo. De communisten stelden Umkhonto we Sizwe een ‘hoofdkwartier’ ter beschikking in Rivonia, een voor-stad van Johannesburg. In die veredelde hut schreven ze aan de statuten van de nieuwe organisatie. Vorige week pas, meteen na Mandela’s dood, maakte de South African Communist Party bekend dat Nelson Mandela destijds inderdaad een van hun leden was.

Verkleed als chauffeur trok Mandela het land rond om de guerrilla te organiseren en illegale trainingskampen op te zetten. De ‘speer van de natie’ leverde zijn visitekaartje af door op 16 december 1961, op ‘Geloftedag’ (een belangrijk feest van de Boeren) in één keer 57 bommen te laten ontploffen. Op nieuwjaarsdag volgde een nieuwe golf.

De politie zat Mandela op de hielen, maar hij kon ontkomen. Zijn bijnaam werd ’the Black Pimpernel’, naar de beroemde achttiende-eeuwse ‘Scarlet Pimpernel’. Maar romantiek duurt niet lang in zo’n bittere strijd en in augustus 1962 werd Mandela gearresteerd. Er bestaan talrijke samenzweringstheorieën over wie en waarom hij verraden zou zijn – natuurlijk doet de CIA mee in veel van die intriges – maar Mandela zelf hield het liever bij zijn eigen onvoorzichtigheid en overmoed. In oktober verscheen hij voor de rechtbank. Hij maakte van zijn proces een politieke show, en werd tot vijf jaar gevangenis veroordeeld.

Terwijl hij in de cel zat, kwam de Zuid-Afrikaanse politie op bezoek in het hoofdkwartier in Rivonia. Ze vond er belastende documenten, waarop ook de naam van Nelson Mandela voorkwam. Samen met een aantal andere ANC’ers en communisten die verdacht werden van betrokkenheid bij de gewapende strijd, wachtte hem ditmaal een proces voor het Hooggerechtshof in Pretoria. De beschuldiging was hoogverraad. Daarop stond de doodstraf.

De beschuldigden hadden een verschillende etnische afkomst. Niet minder dan zes onder hen – Dennis Goldberg, Lionel Bernstein, James Kantor, Harold Wolpe Bob Hepple en Arthur Goldreich – waren ‘witte’ Joden. Er waren twee Indiërs bij, Ahmed Kathadra en Billy Nair. Nelson Mandela, Govan Mbeki, Elias Motsoaledi en Raymond Mhalaba waren zwarte Xhosa’s. Walter Sisulu had een blanke vader en een Xhosa moeder.

Arthur Goldreich en Harold Wolpe werden nooit gestraft: zij kochten een cipier om en vluchtten nog tijdens het proces. Goldreich had bij de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog van 1948 nog gevochten bij de Palmach, de elite-eenheid van de paramilitaire Haganah, de nucleus van het latere Israëlische leger. Verkleed als priester nam deze Joodse commando niet alleen Wolpe op sleeptouw, maar ook twee verantwoordelijken van het Natal Indian Congress (geaffilieerd met het ANC) die hij in de gevangenis had leren kennen. Die twee werden daar gemarteld: het zijn de eerste gekende voorbeelden van gevangenen die tijdens het apartheidsregime folteringen te verduren kregen. Via Swaziland en Botswana konden ze allen ontkomen.

Als Jood van Litouwse origine kon openbaar aanklager Percy Yutar moeilijk van ‘racisme’ beschuldigd worden. Hij was de eerste Jood in die functie, en had aanvankelijk moeite om in Kaapstad te werken wegens het daar heersende antisemitisme. Toch werd Yutar een onverbiddellijke tegenstander van de antiapartheidsbeweging. De oude rechter De Wet (1899-1980) was een telg uit een gevestigde boerenfamilie. Zijn vader, Nicolaas Jacobus De Wet, was gouverneur-generaal geweest (te vergelijken met een eerste minister), zijn moeder Ella Scheepers zette tijdens de Boerenoorlogen de ‘definitieve’ versie van het populaire volksliedje ‘Sarie Marais’ op muziek.

Lionel Bernstein en James Kantor werden vrijgesproken. Vooral het geval van Kantor was wraakroepend. Hij was een bekend advocaat en geducht mensenrechtenactivist, en ook op het Rivonia-tribunaal trad hij aanvankelijk op als advocaat van de verdediging. Maar Harold Wolpe was zijn cliënt. Toen die ontsnapte, liet zijn advocaat Kantor arresteren. Op de koop toe werd hij geconfronteerd met dezelfde zware aanklachten als Nelson Mandela. Hij werd vrijgesproken, maar zijn gevangenschap had hem psychisch gekraakt. Na zijn vrijspraak maakte Kantor dat hij het land uitkwam. Hij werkte voortaan in Londen, waar hij in 1974 aan een hartinfarct bezweek.

Meer dan een half jaar lang, van 26 november 1963 tot 12 juni 1964, probeerde openbaar aanklager Yutar zijn beschuldiging hard te maken tegen de beklaagden: dat zij allemaal een samenzwering tegen de Zuid-Afrikaanse staat hadden beraamd en bezig waren een guerrilla te ontketenen. Dat ze streden tegen een in se onrechtvaardig systeem van apartheid was voor hem geen argument: hij wilde de doodstraf voltrokken zien. Rechter Quartus De Wet ging er niet op in. Hij oordeelde: levenslang.

De veroordeelden werden afgevoerd naar de geïsoleerde, zwaarbewaakte gevangenis van Robbeneiland. De eerste die vrijkwam, was Dennis Goldberg, in 1985. Hij had er 22 jaar opsluiting op zitten. In 1988 volgde Govan Mbeki. Nog een jaar later alle anderen, behalve Nelson Mandela. Die kwam pas in februari 1990 vrij, na 27 jaar gevangenschap.

Church Street Bombing

Intussen had het apartheidsregime zijn bloedige onderdrukking voortgezet, en had ook het verzet daartegen talloze mensenlevens gekost. De beruchtste aanslag was de ‘Church Street Bombing’ van 20 mei 1983, een actie van Umkhonto we Sizwe. Hoewel de bommen bedoeld waren tegen het hoofdkwartier van de Zuid-Afrikaanse luchtmacht, vielen negentien doden en meer dan tweehonderd gewonden, vooral burgerslachtoffers. Tijdens de hoorzittingen van de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie, bleek dat ANC-leider Oliver Tambo in 1979 zelf de oprichting van dergelijke commando’s had goedgekeurd. De ‘Church Street Bombing’ verliep onder persoonlijk toezicht van Mandela’s vriend Joe Slovo. Slovo reageerde zo op een raid van het Zuid-Afrikaans leger in Lesotho, waarbij meer dan vijftig ANC-leden en burgers waren gedood. En Slovo was evenmin vergeten dat in 1982 ANC-activiste Ruth First in de Mozambikaanse hoofdstad Maputo was gedood door een bombrief van datzelfde Zuid-Afrikaanse leger. Ruth First was Joe Slovo’s echtgenote.

Hoe had Nelson Mandela het tijdens zijn beroemde toespraak gezegd? ‘Het was onrealistisch en onverstandig voor Afrikaanse leiders om vrede en geweldloosheid te blijven prediken in een tijd waarin de regering elke vredevolle vraag met geweld beantwoordt.’ Toen diezelfde Mandela 27 jaar later vrijkwam, was de apartheid zo goed als verdwenen. En dus was ook de gewapende strijd niet langer noodzakelijk. Nelson Mandela had dat al tijdens zijn opsluiting ingezien. Hij zette vanaf dag één in zijn nieuwe leven in op verzoening, en op respect. En de kans is inderdaad vrij groot dat de geschiedenis Nelson Mandela zal vrijpleiten.

DOOR WALTER PAULI

Verkleed als chauffeur trok Mandela het land rond om de guerrilla te organiseren.

Toen Mandela vrijkwam, was de apartheid zo goed als verdwenen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content