In een oorlog verliest iedereen, behalve wie hoopt op heldenmoed of martelaarschap. Precies zestig jaar geleden begon de Spaanse Burgeroorlog : de helden en martelaars van Guernica en Toledo.

HET is zondagvoormiddag. Lente in Guernica, Baskenland, Noord-Spanje. Het kleine, langgerekte industriestadje ligt onbetekenend verborgen tussen de schrale heuvelruggen in de vallei van de Ibaia, die uitgeeft op een estuarium. Het is er rustig op zondag, bijna doods. Alleen de cafés zijn open, want daar is het dat Spanjaarden hun zondag in gezinsverband doorbrengen. Drukte heerst er wel in het centrum, waar hier en daar een straat met nadarafsluitingen half is afgezet. De cafés hebben er nog meer te doen dan anders, want er gaat een wielerwedstrijd van start. Amateurs, zo te zien, want er lopen te veel bezorgde moeders tussen de piepjonge, schaapachtig grinnikkende renners door. Wielrijders moeten hier flinke kuiten hebben, want er is daar tussen de bergen nauwelijks een stuk vlakke weg te bekennen.

De jongeman van het toeristische informatiebureau het is open, deze zondag, maar de klandizie ontbreekt weet niet meteen een antwoord te verzinnen op de vraag of er nog iets te zien valt dat herinnert aan het bombardement op 26 april 1937. ?Eh, nee,? antwoordt hij enigszins bedremmeld, ?het is allemaal platgebombardeerd.? Het klopt dat de brandbommen van de door nazi-Duitsland uitgestuurde bommenwerpers van het Legion Condor hun doel niet hebben gemist. 71 procent van alle huizen werd die dag totaal vernield en er vielen tenminste tweehonderd doden ; het aantal kon nooit precies worden vastgesteld. Die 26ste april is Guernica Gernika in het Baskisch uitgegroeid tot een symbool, dat van de niets ontziende oorlogsvoering.

Het bombardement betekende een nieuwe stap in de gruwel van de oorlog. Achteraf wanneer het stof optrekt, het leven hervat, de rekeningen worden gemaakt en de historici met de abstracties kunnen uitpakken heette het dat de Spaanse burgeroorlog de generale repetitie was voor de Tweede Wereldoorlog. En de Duitsers kwamen er inderdaad niet alleen de nationalisten van generaal Francisco Franco helpen in hun oorlog tegen de als bolsjevistisch verketterde Spaanse republiek. Dat het nazi-regime er tegelijk zijn deels in het geheim en in strijd met de vredesverdragen van Versailles van 1919 vervaardigde, nieuwe wapentuig ?in reële omstandigheden? kwam testen, staat vast. Vuurproeven, letterlijk. Precies de bommenwerpers van het Condor-legioen en hun tactieken behoorden daartoe. Haar Spaanse ervaring leidde de Luftwaffe tot de ontwikkeling van Heinkels en Messerschmidts, die de hele Tweede Wereldoorlog door in gebruik zouden blijven.

MARKTDAG.

De evolutie van de oorlogsvoering geeft een escalatie te zien, waarin de burgerbevolking verhoudingsgewijs steeds zwaarder werd getroffen. En daarvan was Guernica het schoolvoorbeeld : een wat slaperig stadje werd geheel en al plat gegooid, en dat was ook de bedoeling geweest. Tevoren gebeurden zulke dingen niet. Het is waar dat er wapenateliers waren gevestigd in Guernica, of dat er een rivierbrug lag die men, zo men wou, van strategisch belang kon achten, omdat ze de weg opende naar de grote industriestad Bilbao, een vijftig kilometer verderop, tegen de kust van de Golf van Biskaje aan. Maar Guernica lag ver achter de frontlinies en zowel de wapenfabriekjes als de Rentería-brug bleven bij het bombardement intact.

Hoe dan ook was het daarvoor niet nodig om er heel Guernica bij te vernietigen. En toch was het dat wat gebeurde, met opzet : eerst gooiden de aanvallers brisantbommen uit om alles wat overeind stond, plat te leggen, vervolgens kwam een regen van brandbommen uit de lucht vallen en meteen verschenen zwermen jagers die het volk op de marktplaats het was maandag, marktdag systematisch met mitrailleurvuur bestookten. De aanval duurde bijna drie uur en er kwamen in totaal 29 ton explosieven op Guernica neer.

Over de uiteindelijke bedoeling van de verwoesting van het stadje kon geen twijfel bestaan : vernielen en moorden, terreur uitoefenen op de burgerbevolking, sympathieën doen keren en het verzet breken. Met de grofste middelen en vooral de ontwikkeling van het luchtwapen leverde die middelen aan werd het vijandelijke achterland voortaan een legitiem militair doel, zo wou de nieuwe Duitse militaire doctrine. Het was bijna een maand eerder al eens gebeurd, op 31 maart, toen het eveneens onverdedigde Baskische provinciestadje Durango onverhoeds door het Condor-legioen werd aangevallen de Peruviaanse dichter Cesar Vallejo heeft daar nog een gedicht over geschreven. Daar vielen 127 doden, later stierven nog eens 121 mensen aan hun verwondingen.

Naar verluidt, waren de Duitsers op eigen initiatief opgetreden, tot grote woede van Franco, hoewel zeker generaal Emilio Mola, die de nationalistische opmars in het noorden leidde, van het voornemen op de hoogte was en er wellicht ook mee instemde. In de intense binnen- en buitenlandse propagandaslag om de burgeroorlog, waarbij beide partijen elkaar van de onmenselijkste wreedheden beschuldigden en de meest duivelse intenties in de schoenen schoven, bleef trouwens lang in het ongewisse wie eigenlijk waarvoor verantwoordelijk was.

MOTORFIETS.

Het heette zelfs dat de republikeinen hun ?eigen? Guernica hadden platgegooid om er de nationalisten mee in een kwaad daglicht te stellen. Lang na de oorlog nog wou de Franco-dictatuur niet geweten hebben dat het de antirepublikeinse opstand was die tot de ondergang van Guernica had geleid. Wie het tegendeel beweerde, kon daarvoor worden vervolgd. Al meteen bij de inname van Guernica door de nationalisten, op 29 april, werd de stad vijf dagen lang voor de internationale pers gesloten, niet om militaire redenen, maar om het nieuws achter te kunnen houden. En in een oorlog gebeurt elke dag wel wat, wordt elk feit meteen door een ander weggebombardeerd.

Het was een Belg die (wellicht) als eerste verslag uitbracht over de nieuwste gruwel van de toen bijna een jaar aan de gang zijnde Spaanse burgeroorlog : Mathieu Corman, die later als boekhandelaar een legendarische faam kreeg. Bij de aanval op Guernica had hij al een hele journalistieke erelijst bij elkaar geschreven als oorlogsverslaggever met onversneden republikeinse sympathieën. Zelfs Ernest Hemingway had zijn bewondering uitgesproken voor de bravoure waarmee Corman zijn vak beoefende.

Ten tijde van het bombardement verbleef Corman als correspondent voor de Franse communistische krant Ce Soir die werd geleid door Louis Aragon in Bilbao. Het nieuws van de verwoesting van Guernica bereikte Bilbao laat in de avond van 26 april en dankzij Corman kon Ce Soir het de volgende avond als eerste krant al wereldkundig maken. Corman was de nog smeulende puinen van Guernica met eigen ogen gaan bekijken, stapte toen op zijn motorfiets en reed meteen naar zijn thuisstad Oostende, met medeneming van een paar niet ontplofte bommen, die hij op het lokale politiebureau ging deponeren. Ten bewijze dat het wel degelijk de nazi’s waren geweest die Guernica hadden platgegooid, want daar werd dus aan getwijfeld.

Maar niet Corman heeft van Guernica een tragische cas célèbre gemaakt. Het had zelfs niet veel gescheeld of de gruwel van het bombardement was weggezakt tot een anekdote, een van de zovele bloedige incidenten waar de Spaanse burgeroorlog nu eenmaal geen gebrek aan had. Tot Pablo Picasso zijn ?Guernica? schilderde, een groot, somber en eigenlijk eenvoudig werk, met een kracht, helderheid en expressiviteit zoals weinig plastische kunstwerken ooit is gegeven. Het was precies de woede over de escalatie van de oorlogsvoering, waarbij uiteindelijk niets of niemand meer werd ontzien (?Spanje wordt ondergedompeld in een oceaan van pijn en dood?), die hem tot het maken van het schilderij had aangezet.

HEILIGE EIK.

Vandaag is Guernica helemaal heropgebouwd, deels door republikeinse gevangenen, al van kort na het einde van de Spaanse burgeroorlog in 1939. Natuurlijk is er niets meer van het bombardement te zien, het mocht ook niet van Franco. Maar nu, sinds de generalissimo dood is en Spanje weer een beschaafd land is geworden, kan Guernica zich, met de herinnering aan het drama van 1937, ?een stad van de vrede? noemen. 26 april is een feestdag in die geest. Het Ferial, het centrale parkje, mag nu een klein herdenkingsmonumentje voor de slachtoffers hebben, en aan de stadsrand prijken sinds 1988 twee monumentale beeldhouwwerken, een in koper van Henri Moore, en een in steen van Eduardo Chillida. Echt mooi kunnen ze niet worden genoemd, maar daar is het ook niet echt de plek voor.

Maar de oorlog is in Guernica nog niet gedaan, Franco is nog niet echt dood. Het Baskische nationalisme, één van de gezworen vijanden van het nationalistische Spanje, heeft in het stadje een verzamelplaats gevonden, minder als gevolg van het bombardement, dan wel door zijn traditie. Daar staat immers de Heilige Eik, sinds de middeleeuwen de plek waar de juntas generales werden georganiseerd, de algemene vergaderingen van de provincie Biskaje, een soort parlement. Bij de annexatie van Biskaje bij de Castilliaanse troon kwamen de Spaanse vorsten daar ook trouw zweren aan de fueros, de lokale vrijheden. Een en ander is nu verplaatst naar een neoklassiek gebouwtje, half kapel, half parlementje, naast de boom.

De eik en de Casa de juntas (of liever, in het Baskisch : Gernikako Batzar-Etxea) bleven in 1937 van vernieling gevrijwaard, maar het was toen, bij het einde van de oorlog, wel uit met de Baskische autonomie, en dat zou ruim veertig jaar zo blijven. Tegen de muren van Guernica laait de oorlog nog op. Grote aanplakbrieven roepen de bevolking op de autoriteiten te helpen om gezochte terroristen van de Baskische afscheidingsbeweging Eta bij de lurven te vatten. Maar op affiches daarnaast worden gestorven of gevangen gezette Baskische nationalisten als helden vereerd. (Wat hebben ze gedaan ?) Van officiële tweetalige, Spaans-Baskische opschriften heeft een lokale Flor Grammens met teer de Spaanse (?Castilliaanse?) versie weggeklad. Op andere affiches wordt de recente verkiezingsoverwinning van José-Maria Aznar, nu de nieuwe, centrum-rechtse premier van Spanje, met horreur aangekondigd : de fascisten van de Falange zijn terug ! Het wordt weer ?net als vroeger? ! Daarbij wordt niet gespecificeerd welk ?vroeger? precies wordt bedoeld, maar dat hoeft kennelijk ook niet.

De wielrenners zijn ondertussen al lang uit het oog verdwenen, de nadarafsluitingen opgeruimd. In siesta-tijd valt een slaperige rust over het centrum van Guernica.

DON QUICHOTE.

De oorlog was negen maanden aan de gang toen Guernica zijn tragische symboolwaarde kreeg. De geschiedenis bestaat uit de feiten die wel degelijk zijn gebeurd, niet uit feiten die eventueel zouden kùnnen zijn gebeurd. Maar toch de dingen hadden een ander verloop kunnen krijgen, misschien had Guernica niet noodzakelijk het lot moeten kennen dat het heeft gekend. Hoewel, het ontbrak hoe dan ook niet aan wreedheden tegen de burgerbevolking. In alle geval, generaal Mola was al van in het begin van de oorlog, in de zomer van 1936, in Noord-Spanje met zijn operaties bezig en er kon weinig twijfel over bestaan dat hij Baskenland, dat zich nog opwarmde aan zijn pas verworven autonomie, wel degelijk zou kunnen veroveren en onderwerpen.

Maar Mola besloot zijn eindoffensief op Biskaje te onderbreken om zijn aandacht zuidwaarts, op Madrid te richten. Alleen werd de hoofdstad zo hardnekkig verdedigd ¡no passaran !, ze komen er niet langs dat ze pas in maart 1939 zou vallen. Bovendien moest Mola zijn eerste offensief tegen Madrid onderbreken, omdat de generaal van opperbevelhebber Franco de opdracht kreeg om eerst nog verder zuidwaarts te trekken, naar Toledo, de stad van El Greco en Don Quichote, de vesting met zijn Visigotische oorsprong, die tot in de zestiende eeuw de belangrijkste stad van Spanje was. Daar verkeerden namelijk nationalistische troepen in nood.

Het volledig ommuurde Toledo ligt op een bergtop en aan de oostkant van de omwalling rijst, hoog boven de Taag, het Alcázar uit, een somber en imposant granieten bouwwerk dat boven de kerken en de rode dakpannen van de in wezen nog altijd middeleeuwse, met nauwe straatjes doorkronkelde stad uitsteekt. In 1936 was in het Alcázar een militaire academie gevestigd, die het open binnenplein gebruikte voor oefeningen in paardrijden. De academie was eveneens bij het begin van de staatsgreep van Franco tegen Madrid in opstand gekomen. Na een paar dagen van gevechten verschansten de nationalistische rebellen zich onder leiding van kolonel José Moscardó op 21 juli 1936 in het Alcázar. In totaal herbergde het fort 1197 soldaten, 106 paramilitairen plus 538 vrouwen en kinderen. (Nog altijd is het niet eenvoudig om te weten te komen dat de nationalisten ook een honderdtal ?roden? gegijzeld hielden in het Alcázar, waarvan er niet weinigen werden vermoord.)

Ruim twee maanden lang sleepte de bezetting aan en alle 170 paarden van de academie raakten opgegeten. Die hele zomer lang slaagden de republikeinen er niet in om de rebellen tot overgave te dwingen, vooral omdat ze niet over voldoende zwaar geschut beschikten. Tot de nationalistische troepen van generaal José Enrique Varela op 27 september 1936 de belegeraars van het toen al half in puin geschoten fort wisten te verjagen en Toledo konden innemen. De legende wil dat Moscardó, getooid met een intussen zorgvuldig gekweekte, wilde baard, zijn collega Varela begroette met het wachtwoord ?¡Sin novedad en el Alcázar, mi general !? (?geen nieuws in het Alcázar, mijn generaal?). Een gevleugeld woord erbij. Daarop volgde in de stad een massale moordpartij op al wie ervan werd verdacht met de republikeinen te hebben geheuld. Het beleg zelf kostte de nationalisten 104 mensenlevens.

ROLLS-ROYCE.

Maar nog tijdens de belegering kreeg het Alcázar zijn eigen betekenis, als symbool van de nationalistische beginselvastheid en van de strijd tegen het bolsjevistische kwaad. En van de weeromstuit kwam rond het Alcázar het oorlogstoerisme op gang, van republikeinen en hun sympathisanten die eens een dagje van Madrid naar Toledo kwamen afgezakt om de burcht van dichtbij te bekijken en de belegerden wat verwensingen toe te schreeuwen. Het verhaal gaat dat een paar Britse revolutionairen in Madrid de Rolls-Royce van een conservatieve edelman in beslag namen, zich door een chauffeur naar Toledo lieten brengen en het niet konden laten om daar met een toevallig gevonden geweer ook een beetje op het Alcázar te gaan schieten.

Zoals de mythe van Guernica die van een onverdeelde tragiek is, zo wil de mythe van het Alcázar hulde brengen aan de voorbeeldige moed, het militarisme en het geloof in de goede zaak. Voor het Franco-bewind symboliseerde de belegering, aldus een centraal opgesteld plaket, ?de eenheid en de onafhankelijkheid van het land.? Al in 1940 vervaardigde iemand een schaalmodel van de puinhoop die het Alcázar toen was. In 1945 gaf de caudillo de opdracht om van het fort een permanent gedenkteken te maken. Het ding werd helemaal heropgebouwd en is vandaag een militair museum. Grote collecties wapens staan en liggen er tentoongesteld (onder meer producten van de firma Unceta y Cie. uit Guernica), slagvelden zijn er met tinnen soldaatjes gereconstrueerd, maar het gebouw wil nu vooral zijn eigen geschiedenis navertellen, die van de belegering. De vele, over meerdere verdiepingen verspreide, sombere krochten onder het fort pretenderen nog altijd de situatie van de belegeringstijd te weerspiegelen.

Trekpleister daarin is het met kogelgaten doorzeefde kantoor van generaal Moscardó zelf. Daar speelde zich op 23 juli, kort na de aanvang van de belegering, een drama af. Moscardó kreeg er een telefoontje van een republikeinse legeraanvoerder, die hem meedeelde dat hij zijn zoon gevangen had genomen en dat hij hem zou laten ombrengen indien de generaal zich niet overgaf. Moscardó weigerde. Natuurlijk. De belegeraars voerden hun bedreiging niet uit, maar de jongeman werd een goede maand later toch geëxecuteerd, als represaille voor een nationalistisch luchtbombardement.

Dat bureau is zorgvuldig bewaard gebleven, met Moscardós drama als thema. Via een geluidsinstallatie kan de ultieme conversatie tussen de generaal en zijn belegeraars in anderhalf dozijn talen worden beluisterd, terwijl de tekst daarvan op plaketten tegen de muur van het duistere kantoor is aangebracht. Sympathisanten van de nationalistische zaak konden daar hun bijdrage toe leveren door, wellicht op eigen kosten, dergelijke vertalingen op marmeren of metalen borden te laten graveren. Het sjiekste werd er aangebracht door de voorzitter van de Filippijnse Kamer van Volksvertegenwoordigers in 1955. Maar er is er ook een, ook glimmend ?Met komplimente van de Suid-Afrikaanse Weermag?.

ONFRIS.

Het Alcázar refereerde al snel niet meer aan alleen de Spaanse burgeroorlog. Het groeide in de ideologische tweespalt van de Koude Oorlog uit tot een anticommunistisch monument, hoezeer het ook een grove veralgemening blijft om de wettelijke, democratisch verkozen Spaanse regering van 1936 ?marxistisch? te noemen. Niettemin, het is natuurlijk de symboolwaarde die telt. Een gang op de eerste kelderverdieping, rond het praalgraf waar generaal Moscardó zijn laatste rustplaats heeft gevonden, verstrekt alle verdere details. Alles wat zich sinds de Tweede Wereldoorlog met het anticommunisme wou legitimeren, brengt er zijn in steen gebeitelde boodschap van lof en sympathie aan de bezoeker. En het zijn niet altijd de meest frisse regimes of ideeën die ze vertegenwoordigen.

Present zijn, bijvoorbeeld, de Chileense krijgsmachten uit de onzalige Pinochet-tijd plus nog een reeks legereenheden uit diverse Latijns-Amerikaanse dictaturen. De beruchte Paraguayaanse president Alfredo Stroessner is het enige staatshoofd dat er hoogstpersoonlijk een groet wilde brengen, tussen de oudgedienden van de Division Azul (Spaanse vrijwilligers die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de nazi’s aan het Oostfront vochten) of veteranen van ?het keizerlijke Russische leger in Buenos Aires?. Bijzonder groot prijkt een mededeling vanwege de ?Unie van onafhankelijke intellectuelen van Frankrijk?, die voldoende laat uitschijnen wat ze representeert met een citaat van Robert Brasillach, de meest notoire collaborerende schrijver in het door Duitsland bezette Frankrijk. Zelfs de Franse École Supérieure de Guerre liet in 1973 haar sympathie blijken, net als oudstrijders van Hongarije 1956 en Taiwanese oudgedienden van een slag tegen Chinese communisten. En tot op de dag van vandaag blijven telkens weer nieuwe lichtingen van Spaanse infanteriescholen hun promotie opdragen aan de helden van het Alcázar.

Daarmee is het Alcázar hoog ontstegen aan het evenement waardoor het zijn plaats in de geschiedenis kreeg en werd het een monument van het rechtse staatsnationalisme. Het is een boodschap die ondertussen wat hol en achterhaald is gaan klinken, wat nog altijd niet van Guernica kan worden gezegd. Het zijn vooral jongeren, al dan niet in klasverband, die vandaag in het Alcázar ronddollen. Het terras, waar het heerlijk zonnen is, biedt een adembenemend uitzicht over zowel Toledo als op het omliggende platteland, La Mancha. Stonden er maar wat meer windmolens.

Marc Reynebeau

Het Alcázar in Toledo : militarisme en staatsnationalisme.

Het parlementje van Guernica : Baskische vrijheden.

Grote figuur in een schuilplaats van Henri Moore : eindelijk stad van de vrede.

Het kantoor van Moscardó : Suid-Afrikaanse komplimente.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content