Begin 2002 zetten wij onze munten en biljetten om, van frank in euro. De gigantische operatie zit vol logistieke valkuilen en vraagtekens. Zeker voor eigenaars van zwart of grijs geld.

Elke Belg heeft thuis gemiddeld 100 muntstukken in een spaarpot zitten. Alles samen maakt dat 1 miljard stukken. Tel daarbij 250 miljoen munten in portemonnees. Naast die berg van 1,25 miljard geldstukken in gezinnen circuleren er nog eens 1,45 miljard in de handel, de bankwereld of bij waardetransporteurs. Overigens: van 1,1 miljard muntjes weet niemand waar ze uithangen. Verloren in het zand van het Noordzeestrand, in buitenlands bezit of door een spleet in het terras gevallen.

Dan zijn er de biljetten: zo’n 330 miljoen stuks. Gelukkig pot de Belg vooral briefjes van 10.000 frank op. Dat maakt de berg overzichtelijker; thuis en in bankkluizen van privé-personen slingeren er slechts een kleine 40 miljoen coupures rond. De rest zit opnieuw in het handelsverkeer en bij financiële instellingen. Als wij allemaal samen dat geld gaan inwisselen, zorgt het volume bankjes dus niet voor zo’n groot probleem. De munten wel, want daar gaat het om afgerond 13,5 miljoen kilo legering die weer naar de banken moet.

‘Dat zal misschien voor moeilijkheden zorgen’, zegt André Cloux, hoofd van het betalingsverkeer van de Bank Nagelmackers. ‘Ik geloof dat wij er finaal wel zullen uitgeraken, maar hoe vervoer je die enorme massa’s in een relatief korte periode? Gaan wij rijkswacht en leger inschakelen? Nachttransport tijdelijk toelaten? Wat met het verbod om munten én biljetten samen in één voertuig te transporteren? Vergeet ook niet: tegelijkertijd moeten de bergen munten en biljetten in euro naar gezinnen, banken, bedrijven en automaten.’ De grootte van die bergen is intussen bekend: 9 miljoen kilo aan euromunten en 70 miljoen biljetten.

OPERATIE SPAARPOT

Om te vermijden dat wij begin 2002 met onze spaarvarkens uren moeten aanschuiven voor loket 3 van het lokale bankfiliaaltje, is al iets bedacht: de Operatie Spaarpot. Die zou erin bestaan het publiek ervan te overtuigen om de eerste twee maanden van 2002 alle opgepotte muntjes eventjes rustig te laten zitten. Van 1 januari tot einde februari van dat jaar loopt normaal gesproken de zogenaamde periode van dubbele circulatie. Euro en frank leven dan 59 dagen evenwaardig naast mekaar. Of bijna evenwaardig, want wie betaalt met frank, krijgt in principe vooral euro als wisselgeld terug. Einde februari verdwijnt – volgens het huidige scenario – de frank als officieel betaalmiddel. Wie dan nog met munten of biljetten in frank zit, mag die inwisselen bij de banken of de Post (tot einde 2002) of bij de Nationale Bank (munten tot einde 2004, biljetten onbeperkt in tijd).

De twee maanden dreigen verwarrend en hectisch te worden. Europa besliste om een maximale overgangsperiode van zes maanden toe te laten. België kortte de dubbele circulatie dus in tot twee. Op die manier probeert de overheid in se tegengestelde doelstellingen toch te verenigen. Handelaars en bedrijven zien wellicht liever een big bang: op 1 januari de frank door de euro vervangen, van de ene dag op de andere.

In dat scenario dreigden echter zowel logistieke als sociale problemen. Vooral bij senioren zou de drastische omschakeling voor problemen kunnen zorgen. En zes maanden lang met twee munten leven? De kruidenier die een half jaar met twee kassa’s werkt en de buschauffeur die horendol wordt van de twee soorten muntjes waarmee zijn klanten betalen? Nee, dan maar het compromis: twee maanden dubbele circulatie en een voorafgaande gewenningsperiode. Want de eurobevoorrading van financiële instellingen begint al vanaf september 2001 en particulieren kunnen de laatste weken van dat jaar zogenaamde eurominikits ophalen. Voorzien is dat vanaf half december 2001 vijf miljoen sets van elk 29 nieuwe munten – nog eens 800 ton dat de weg opmoet – bij banken ter beschikking liggen.

Tijdens de overgangsperiodes van 59 dagen kan iedereen gezeul met thuis opgepotte muntjes best missen. Vandaar de Operatie Spaarpot. Particulieren zou men vragen om de varkens ofwel de laatste maanden van 2001 ofwel pas vanaf 1 maart 2002 leeg te maken. In het eerste geval – eind 2001 – kan de spaarder de tegenwaarde van zijn centjes dan op een gewone rekening laten boeken of wisselen tegen briefjes. Dat laatste in frank natuurlijk, anders zou de euro vóór E-day (1 januari 2002) op de markt komen. In het tweede geval – vanaf maart 2002 – krijgt de spaarder dan euro’s in ruil voor zijn franken.

ZONDER POTTENKIJKERS

Afgezien van een aantal praktische vragen, breekt meer dan één Belg zich het hoofd over een heel ander probleem: hoe zit dat straks met zijn grijs of zwart geld? Kijkt de fiscus even mee als hij naar het loket stapt om de contanten uit de erfenis van tante Jeanne of de opbrengsten van het weekendklussen in te wisselen? Problemen kunnen zich nauwelijks voordoen met geld op allerhande soorten rekeningen: de banken en financiële instellingen zetten die keurig – en gratis, zo is beloofd – om in euro.

Gratis wordt ook het omwisselen van al die munten en biljetten, tenminste als het gaat om huishoudbedragen. Wat een huishoudbedrag wel mag zijn, gaan de betrokken partijen nog uitmaken. Net zoals zij nog moeten afspreken dat het inruilen in om het even welk bank-, wissel- of postkantoor kan gebeuren, ook al is de betrokkene daar geen klant.

Maar de vraag luidde dus: staat de fiscus morgen op de stoep als je vandaag die zwarte of grijze briefjes uit de spaarpotten of vanonder de matras haalt? Nederlanders denken blijkbaar van wel. Daar is de verontruste burger geld uit de schemerzone al massaal aan het uitgeven, zo meldde onlangs het weekblad Elsevier. ‘Meer en meer briefjes van 1000, 250 en 100 gulden verdwijnen in kassa’s van de betere en luxueusere kledingwinkels.’

Bij ons is daar volgens Kris Peeters, secretaris-generaal van de middenstandsorganisatie NCMV, weinig van te merken. ‘Waar zou je zwart geld kunnen terugvinden? In de goede restaurants, de juwelenzaken, de reissector en voor de betere hobbyuitgaven. De consumptie in deze sectoren stijgt niet opvallend en de manier van betalen verandert evenmin. Ik ga er dus niet vanuit dat de mensen nu al zwart of grijs geld aan het verteren zijn. Al bij al blijft de euro nog altijd zeer ver van hun bed.’

Europa schrijft – via een richtlijn uit 1991 – in elk geval voor dat de burger het recht heeft om bankbiljetten in een van de elf nationale munteenheden onbeperkt om te zetten in euro ‘zonder dat hierbij speciale procedures gelden’. Vormt dit een vrijbrief om zonder pottenkijkers zwart en grijs geld wit te wassen? Neen, want hetzelfde Europa was er als de kippen bij om te specificeren dat bestaande, nationale wetgevingen tegen witwasoperaties natuurlijk ook bij de Grote Wissel van kracht zouden blijven.

In ons land kwam de eerste witwaswetgeving er in 1993. Die voerde de meldingsplicht in. Het betekent onder andere dat er een rood lichtje gaat branden wanneer iemand zich met een bedrag van meer dan 10.000 euro (ruim 400.000 frank) aanbiedt. Zowel de identificatie van de bezitter als de herkomst van het geld moeten dan officieel worden nagegaan (zie kader ‘De wet zegt’).

Jean-Louis Duplat, voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, ziet hier geen problemen opduiken. ‘De bestaande witwaswetgeving is ook voor de euro perfect toepasbaar. Het gaat om de substitutie van elf munten en wij beschikken in ons land over een passend wettelijk arsenaal om die operatie in goede banen te leiden. Ons systeem heeft bewezen dat het goed functioneert, wij kregen bij een peer review van buitenlandse collega’s zelfs een uitstekend rapport. Dus zie ik geen enkele reden om de wetgeving aan te passen.’

SMURFEN, IS DE BOODSCHAP

Merkwaardig in de – tot op vandaag beperkte – communicatie over de praktische gang van zaken, zijn de inspanningen van de overheden om een mogelijke Gutt-dimensie in heel het verhaal weg te gommen. Het heet dat de fameuze Gutt-operatie uit 1944-1945 erop was gericht het geldoverschot – ontstaan door de oorlogseconomie – af te romen. Oude briefjes moesten plaatsmaken voor nieuwe om de Belgische frank opnieuw gezond te maken. Maar ondanks deze vrome bedoelingen kregen bezitters van zwart of verkeerd geld het tijdens die operatie behoorlijk op de heupen. Zij zochten kerken en kloosters op om tenminste een deel van hun dubieuze cash wit te wassen.

Gutt of geen Gutt, op basis van de bestaande witwaswetgeving is vanaf 1 januari 2002 iedereen verdacht die zich met meer dan 400.000 frank aanbiedt. Om hoeveel mensen het zal gaan? Daar heeft iedereen het raden naar. Sterker nog: niemand weet in feite echt hoeveel zwart geld er in omloop is. De schattingen lopen uiteen van 5 tot ruim 20 procent van het bruto binnenlands product. Een groot gedeelte daarvan vegeteert rustig op rekeningen. Daar worden bij de omschakeling zwarte franken als het ware zwarte euro’s.

Voor contant geld kan het zogenaamde smurfen een uitkomst bieden. Het systeem bestaat erin om grote bedragen uit te splitsen in kleinere sommen en die afzonderlijk, bij verschillende instellingen voor omwisseling aan te bieden. ‘Smurfen is niet nieuw’, meent Paul Clement, secretaris-generaal van de Cel voor Financiële Informatieverwerking, het meldpunt voor alle verdachte geldoperaties. ‘Ook bij het omwisselen van de euro kan er worden gesmurfd. Of er dan zoveel meer zwart geld naar boven zal komen, daarover lopen de meningen sterk uiteen.’

Onenigheid bestaat er ook over de opportuniteit om speciaal voor deze mammoetactie de wetgeving – vooral gericht tegen zwart geld uit criminele activiteiten – aan te passen of te verfijnen. Voor Jean-Louis Duplat mag dus alles bij het oude blijven, maar lang niet iedereen denkt daar zo over. Clement laat alle mogelijkheden gewoon open. Evert-Jan Lammers, directeur forensic services van het accountantskantoor KPMG, wijst op de enorme volumes die straks op de banken en financiële instellingen afkomen. Hij vraagt zich af of in die omstandigheden ‘de regels van de meldingsplicht nog wel kunnen worden toegepast. Banken, financiële instellingen, de vastgoedsector en andere bedrijven zullen in elk geval maatregelen moeten nemen om hun controlesystemen aan te passen.’

André Cloux van de bank Nagelmackers heeft andere bedenkingen bij het wettelijke luik. ‘Langs de ene kant kan je zeggen: maak heel strenge wetten. Maar dan bots je onmiddellijk op het verschijnsel kapitaalvlucht, op een mogelijke weerstand bij de burgers en op een administratieve poespas waar je de komende vijftig jaar zoet mee bent. Je mag anderzijds het witwassen niet gaan vergemakkelijken. Persoonlijk denk ik dat wij eens een onderscheid moeten gaan maken tussen twee soorten dubieus geld. Je hebt immers de echt zwarte of smerige opbrengsten uit het drugs- en prostitutiemilieu of van misdaadorganisaties. Maar daarnaast zijn er de bedragen die de loodgieter niet aan de fiscus heeft gemeld en de niet hagelwitte spaarcenten van oudere mensen. Het bezit van die twee soorten zwart geld zouden wij eindelijk eens op een andere manier moeten benaderen, opsporen en bestraffen.’

Ingrid Van Daele Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content