Hoe zou Egon Kisch, peetvader van de literaire reportage, aankijken tegen het jonge geweld van oorlogsverslaggevers, zoals Anthony Loyd? Een pleidooi voor ‘logische fantasie’ in plaats van mentaal benji-springen.

Razende reporter! Het Duitse koosnaampje dat Egon Kisch (1885- 1948) zichzelf gaf in de jaren twintig, loog er niet om. Met zijn baanbrekende undercoverreportages vlak na de Eerste Wereldoorlog en met zijn nerveuze vertellingen over de meest uiteenlopende culturele iconen maakte Kisch school in de internationale journalistiek en literatuur van die dagen. Hij vond in zijn eentje de nieuwe, vertellende journalistiek uit die Tom Wolfe in de jaren zestig met meer poeha zou lanceren.

Hij gaf met zijn scherpe observaties à la Hemingway opnieuw smaak aan het afgekloven realisme van de negentiende-eeuwse romantraditie. In De vliegende reporter brachten Geert van Istendael en Mark Schaevers een uitgebreide selectie uit het oeuvre van deze ‘razende’ Kisch. Ondertussen zijn er jonge honden genoeg die in de voetsporen van meesters als Kisch en Wolfe hoog opgeven over hun echter dan echt-beleefde verhalen.

Anthony Loyd (°1966) is de jongste loot aan de boom van literair-journalistieke geweldenaars. Hoe groot is de afstand tussen het origineel en de vele eigentijdse epigonen die met al hun ‘straffe’ verhalen vooral zichzelf in het zonnetje zetten?

De vertaling van een hele rist reportages die Kisch in de eerste helft van de twintigste eeuw maakte, biedt een waardig ijkpunt om de hemelbestormers van vandaag eventjes te monsteren. Een dergelijke lakmoesproef valt, in het geval van Kisch en Loyd, niet zomaar uit de lucht. De bloemlezing van Kisch begint immers met een staaltje oorlogsverslaggeving uit de Groote Oorlog. Kisch was net geen dertig toen hij een soort van oorlogsjournaal maakte terwijl hij aan de zijde van makkers-soldaten aan het Servische front voor de Duits-Oostenrijkse zaak streed. Loyd is nog een twintiger als hij in 1993, tachtig jaar na Kisch, naar Sarajevo trekt om er verlost te geraken uit zijn dodelijke verveling. Onder het mom van oorlogsfotograaf komt hij terecht in de Servisch-Bosnische burgeroorlog. Hij vindt er heel wat stof voor zijn kicks, zo blijkt. Mijn voorbije oorlog, ik mis hem zo is een provocerend relaas van Loyds verslaving aan extreme ervaringen.

GRATUIT GEWELD

Kisch was als Praags-joodse bon-vivant ook van geen kleintje vervaard. Maar de subjectieve invalshoek waarmee hij zijn proza kleur geeft, blijft functioneel. Kisch beschrijft minutieus hoe hij aan het front een rivier oversteekt ondanks heel wat overmacht en hoe hij daarna opnieuw rechtsomkeer moet maken. De absurde smaak van het oorlogsgeweld krijgt de lezer bij Kisch mondjesmaat toegediend. Met een soort van literaire handicam zwaait Kisch het registrerende oog van zijn journalistieke verbeelding naar alle kanten. Het resultaat is allesbehalve heroïsch maar wel zeer menselijk: ‘Voortdurend snerpten er kogels langs en sloegen in onze heuveltjes in, waarbij de aarde ons zo venijnig in het gezicht spoot dat we het idee hadden al geraakt te zijn.’ Wanneer Kisch voor een projectiel dekking moet zoeken, denkt hij aan de repen chocola die iemand uit zijn ransel heeft gestolen.

Loyd is te geobsedeerd door zijn hang naar mentaal benji-springen. Hij heeft nauwelijks tijd om gedoseerd te kijken naar hetgeen hem allemaal voor de voeten loopt. In sneltreinvaart dropt hij de lezer in zijn apocalypse now, kwestie van hem onmiddellijk deelachtig te maken aan de smaak van het kwaad.

Loyd versnijdt scènes van gratuit geweld met zijn persoonlijke biecht over drugsverslaving. Zo worden Sarajevo en Bosnië op den duur het slagveld van Loyds hoogst persoonlijke, hallucinatorische verdwazing. Maar Loyd is geen Coppola die door zijn excessieve esthetiek de kijker meekrijgt. En Loyd is al helemaal geen Kisch die door een nuchtere mengeling van subjectieve invallen en objectiverende observaties de vinger legt op de dubbelzinnige realiteit van bepaalde situaties.

In een artikel uit 1918 ontwikkelde Kisch een interessant concept voor zijn heel eigen variant van nieuwe journalistiek. Hij vond dat niemand ooit de waarheid uitputtend kon beschrijven. Daarom moest de ideale reporter beschikken over logische fantasie. Het is de verbeeldingskracht van de journalist die de ontbrekende schakels tussen bepaalde feiten smeedt. Maar die missing links dienen door de journalist ‘logisch’ te worden aangebracht. Hij mag zich dus niet zomaar op sleeptouw laten nemen door de vlucht van zijn gedachten: ‘Het ideaal is dan dat de waarschijnlijkheidskromme die de reporter trekt, samenvalt met de werkelijke verbindingslijn die alle fasen van het voorval met elkaar verbindt.’

CHEMISCHE REACTIE

Zo logisch-wiskundig Kisch zijn ethos van reportagemaker inkleedt, zo irrationeel-trendy verkondigt Loyd zíjn credo: ‘Er hing tijdens die oorlog een uiterst heavy sfeertje in de lucht dat ik graag rationeel had willen verklaren: twilight-zones waarin je niets kon met je vijf zintuigen, maar waarin een zesde zintuig het met raketkracht overnam.’ Natuurlijk dat Kisch het niet altijd zo nauw nam met zijn zelf verkondigde logische fantasie. Meer dan eens verviel hij in een vorm van mythomanie en na zijn communistische bekering in de jaren twintig koos hij in sommige reportages al te nadrukkelijk de kant van vadertje Stalin.

Het is veelzeggend hoe Kisch in een onderonsje met de hem zeer sympathieke Chaplin terugkomt op de overtuiging van Chaplin dat authentieke kunst een eenheid nastreeft tussen het esthetische en ethische doel. De meest baanbrekende reportages van Kisch, ook voor jonge journalisten en schrijvers van nu, zijn diegene waarin een ethos van verontwaardiging meedeint onder de uitgepuurde stijl van het beschrevene. Kisch’ tournee door de Waalse Borinage in de jaren dertig is zo een pareltje van journalistieke en literaire bevlogenheid. In een no nonsense-stijl rapporteert Kisch over de talloze mijnrampen in deze streek. Zonder enige stijlbreuk weeft hij er de lotgevallen van grote kunstenaars, als Vincent van Gogh, Constantin Meunier en Paul Verlaine doorheen. Terwijl hij naar de miserie van de Borinage kijkt, schieten Kisch beelden te binnen van Breughel en vervolgens van de jonge evangelist Van Gogh. Hij breekt uit in een voor zijn doen bijna hymnische beschrijving van de latere schilder Van Gogh die in zijn kunst wegvluchtte voor de grauwe realiteit van de Borinage: ‘Een vlucht van het steenkoolstof naar het stuifmeel. Een vlucht uit de benauwde mijnwerkerswoningen naar de weidse korenvelden. Een vlucht van de bergen van sintels naar de vlakten van goud.’ Kisch vindt in de Borinage ruimschoots voeding voor zijn logische fantasie: ‘Met dezelfde kracht waarmee de Borinage Van Gogh verstootte, hieldt het Meunier vast.’ Dergelijke samenballende constructies tonen Kisch op zijn best. Binnen de lijnen van één compact geformuleerde volzin weet hij de chemische reactie tussen de banaliteit van de zwarte Borinage en het lichtende genie van deze volbloedkunstenaars zonder overdrijven neer te zetten. En de ethische pointe van zijn mededogen voor de volksmens in al dit ‘kapitalistisch’ geweld wordt onvrijwillig zichtbaar wanneer Kisch het ware gelaat van de Borinage terloops ontmaskert: ‘Mijngasontploffingen, mijnbranden, de pest en alle kwaadaardige krachten van de natuur bij elkaar hebben niet zo’n vernietigend vermogen als de mens. Die zou zelfs in staat zijn om de kwaadaardige krachten van de natuur het hoofd te bieden, maar de dividenden staan dat niet toe.’ Goede reporters en schrijvers balanceren op een slap koord.

Zij moeten scoren, voor publiek en uitgever, maar ze mogen hun scherpzinnigheid niet verliezen en de focus van hun vertelling opofferen aan privé-schimmen. Loyd vertelt over zijn eigen oorlogje. Het echte oorlogsconflict verzinkt er bij in het niet. Kisch daarentegen diept vanuit zijn logische fantasie associaties op die de beschreven werkelijkheid in een des te feller, schrijnender daglicht plaatsen. Nu nog zorgen dat ze bij uitgeverij Atlas hun boeken in de toekomst met betere lijm inplakken. Want na mijn exemplaar van Alex Garland ( Het strand), eveneens een apollinisch verteller van grote klasse, ligt nu ook deze modeluitgave reeds uit elkaar. Kisch verdient beter.

Egon Erwin Kisch, ‘De vliegende reporter’, Atlas, Amsterdam-Antwerpen, 378 blz., 12OO fr.

Anthony Loyd, ‘Mijn voorbije oorlog, ik mis hem zo’, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 320 blz., 900 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content