In “Vaarwel, heldere glans” verhaalt Jorge Semprun zijn jeugd, zonder navelstaarderij of exhibitionisme.

“De ervaring van de dood opschrijven, is een eindeloze opgave”, zei Jorge Semprun in “Schrijven of leven”. Een groot deel van zijn oeuvre vormt hiervan een getuigenis. Afgezien van de werken waarin hij vooral op zijn politieke verleden terugblikt, dienen zijn boeken zich aan als een almaar hernieuwde poging om zijn kampverleden in Buchenwald en de hiermee gepaard gaande doodsbeleving te vatten.

Ook in “Vaarwel, heldere glans” dringt die oerervaring zich weer op. Semprun probeert die herinneringen echter bewust in bedwang te houden omdat ze niet in zijn opzet passen: hij wil zijn adolescentie evoceren en hierop “werpt de beleving van Buchenwald geen schaduw”. Zijn puberteitsjaren worden getekend door de vlucht van het gezin Semprun voor de oprukkende fascistische troepen. Als zijn vader, zaakgelastigde van de Spaanse republiek in Den Haag, even voor de val van Madrid beslist niet meer naar Spanje terug te keren, begint een ballingschap die Semprun des te meer ontreddert omdat hij de warmte van het nest moet missen. Zijn moeder had hij al verloren toen hij negen was, nu raakt ook de rest van het gezin verbrokkeld. Samen met zijn oudere broer belandt hij in het internaat van een bekend Parijs lyceum.

Uit die tijd dateren twee feiten die zijn beklemming als banneling nog opschroeven en voor zijn verdere leven van doorslaggevend belang zijn geweest. Eerst is er de val van Madrid die alle hoop van de jonge Semprun de kop indrukt. Door de installatie van het Franco-regime, waartegen hij zich na 1945 als lid van de communistische partij zal blijven verzetten, wordt zijn ballingschap tot aan de dood van de caudillo verlengd. En dan is er de xenofobe opmerking van een bakkersvrouw die tegen hem uitvaart omdat hij “een rode Spanjaard” is en op de koop toe gebrekkig Frans spreekt. Om niet meer als vreemdeling te worden gebrandmerkt, besluit hij het Frans “als een autochtoon te leren beheersen”. Bij deze onderneming spelen de werken van onder meer Baudelaire en Rimbaud een grote rol. Maar vooral Gide erkent hij als zijn leermeester.

SPRONGEN IN DE TIJD

In de heldere taal van diens “Paludes” vindt hij “een nieuw vaderland” dat in het universele is verankerd en niets te maken heeft met welke bloed-en-bodemgruwel dan ook. Dit boek opent voor hem de weg naar het literaire genot. Ook in andere omstandigheden weet hij de ontreddering van zijn ballingschap om te buigen. Met Baudelaires gedichten en een Baedeker op zak wandelt hij Parijs af.

Van verbanningsoord wordt de stad een onuitputtelijke bron van zintuiglijke genoegens en onverwachte ontdekkingen, zeker als hij de hoerenbuurt verkent, want net in die periode ontwaakt zijn seksualiteit en wil hij de wereld van de vrouwelijkheid ontraadselen.

In de zoektocht naar zijn adolescentie maakt Semprun gretig gebruik van het gewone arsenaal van de autobiograaf. Met oude foto’s, brieven, documenten en bezoeken aan belangrijke plaatsen uit zijn verleden wil hij zijn geheugen opfrissen. Hoe dieper hij graaft, “hoe meer het ooit beleefde zich verrijkt en gevarieerder wordt, alsof het geheugen (…) niet uitgeput raakt, maar integendeel ontluikt”. Die herinneringen moeten worden geordend, wil het verhaal dat elke autobiografie is, niet in de grillige paden van de vrije associaties blijven steken. Semprun kiest voor een losse thematische structuur. Aan elk van de hierboven vermelde thema’s wijdt hij een hoofdstuk, zonder die evenwel strak af te bakenen: tussen de verschillende delen zijn talrijke motieven geweven. Bovendien onderbreekt hij de loop van het verhaal met tal van sprongen in de tijd, waarin hij zowel zijn prille jeugd, zijn communistische jaren als het heden ter sprake brengt.

Deze vertelwijze weerspiegelt “de manier waarop hij zich fysiek, mentaal in de tijd bevindt”. Daarnaast laat ze hem ook toe de voorbije ervaringen tegenover elkaar en tegenover het heden af te wegen. Er komen dan zinvolle verbanden naar boven die soms tot verrassende inzichten leiden. Zo begrijpt hij nu voor het eerst dat de snerende woorden in de bakkerij een beslissende rol hebben gespeeld in zijn keuze van het Frans als literair expressiemiddel.

De zelfanalyse verglijdt in “Vaarwel, heldere glans” nooit tot navelstaarderij of exhibitionisme. “Niemand, hoop ik, is zo naïef of pervers om te denken, dat iedere persoonlijke waarheid gezegd zou moeten worden”, schrijft Semprun. Natuurlijk beslist elke autobiograaf eigengereid wat hij aan zijn lezers wil prijsgeven. Semprun is echter niet bang om zijn misstappen te erkennen, of het nu om jeugdige kruimeldiefstallen gaat of om zijn geloof in het communisme. Zoals in zijn vroegere werk drukt hij opnieuw zijn ontgoocheling uit over een regime dat gaandeweg niet minder totalitair bleek dan het nazisme en voor evenveel ellende zorgde.

HIJ TAST DE TAAL AF

Zijn toenmalige engagement wil hij evenwel niet verloochenen. Het was geen puur theoretisch spel met begrippen, maar een middel om zich tegen de verdrukking te verzetten. Zoals “elke keuze voor een onvolmaakte zaak” ging het met risico’s en opofferingen gepaard, maar “het verleende zijn bestaan een duistere en fonkelende samenhang” en vrijwaarde hem voor een leven “dat uit duizend-en-een kleine persoonlijke ongeluks- en geluksgevoelens” zou hebben bestaan.

Semprun was niet alleen een bevlogen militant, maar ook en nog altijd een intellectueel. Door de talrijke filosofische en literaire bedenkingen waarmee hij zijn tekst lardeert, overstijgt hij het louter autobiografische en schetst hij een pregnant beeld van de cultuurhistorische context waarin hij zijn adolescentenhonger naar kennis en schoonheid kon stillen.

Niet veel later breekt de Tweede Wereldoorlog uit en komt Semprun in de duisternis van Buchenwald terecht. De “heldere glans” van zijn Parijse periode is voorbij. Als ouder wordende man blikt hij er nostalgisch op terug. Hem staat enkel nog de dood te wachten. Vroeger meende hij die op afstand te kunnen houden door zijn hoofdpersonages, die telkens een van zijn verzetsnamen droegen, gewelddadig te laten sterven. Nu blijven hem geen pseudoniemen of maskers meer over om de dood af te leiden. Hij staat er “alleen en naakt” voor. Dit vooruitzicht verlamt hem echter niet. Zijn intense geest- en levensdrift wordt er evenmin door aangetast, noch zijn passie voor de taal.

Het Spaans, zijn moedertaal, bemint hij om “zijn klanken en schittering” én om zijn poëzie, waarvan hij van kindsbeen af kon genieten als zijn vader gedichten uit eigen werk of van andere Spaanse schrijvers opzegde. Maar “Vaarwel, heldere glans” is vooral een ode aan het Frans. Vol bewondering citeert Semprun passages van zijn geliefkoosde schrijvers. Zijn analyses van hun werk en hun invloed op zijn leven getuigen eveneens van zijn liefde voor zijn adoptietaal. Maar het meest uit dit gevoel zich in zijn stijl: hij tast de taal af, proeft haar woorden en haar klanken, laat die naast elkaar fonkelen of tegen elkaar opbotsen en levert zo een werk af dat zowel inhoudelijk als formeel gewoon briljant is.

Jorge Semprun, “Vaarwel, heldere glans”, Meulenhoff, Amsterdam, 224 blz., 798 fr.

Agnès Van Emelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content