Pas 27 en al gevierd acteur, dichter, schrijver, en binnenkort ook regisseur. Multitalent Ramsey Nasr vindt het helemaal niet zo bijzonder. In wezen doet hij toch altijd hetzelfde, zegt hij, namelijk een verhaal vertellen. En dat mag best grappig zijn.

‘Ik loop op wolkjes – dat klinkt toch niet arrogant? Het kan over een paar recensies al afgelopen zijn. Maar wat me nu overkomt, is niet voor te stellen. In een jaar tijd ben ik volledig geaccepteerd in de Nederlandse literaire wereld. Ik sta met Hugo Claus te praten, met Harry Mulisch, Remco Campert, en dat is allemaal normaal. Maar dat is helemaal niet normaal! Zij zijn de groten, ik heb één gedichtenbundel uitgebracht, en nu ligt Kapitein Zeiksnor in de boekhandel.’

Ramsey Nasr geniet van zijn succes. Pas 27 is hij, maar al acteur, dichter en schrijver, en binnenkort ook regisseur. In 1995 studeerde hij af aan de Herman Teirlinck Studio in Antwerpen. Al met zijn afstudeerproject De doorspeler, een zelfgeschreven monoloog op het snijpunt van toneel en cabaret, gooide Nasr hoge ogen. Hij kon meteen aan de slag bij Ivo Van Hove en (destijds) zijn Zuidelijk Toneel. Vijf jaar was hij vast verbonden aan het Eindhovense gezelschap. Hij speelde er onder meer Shelley, Shakespeare en Camus. Daarnaast trad hij ook op in Nederlandse bioscoopfilms als Mariken en De man met de hond.

Vorig jaar bracht Nasr zijn tweede solovoorstelling, Geen lied, een klaagzang over een verloren liefde geïnspireerd op de mythe van Orpheus. De kritiek was opnieuw meer dan lovend. De prijzen volgden: de Mary Dresselhuysprijs, de Taalunie Toneelschrijfprijs, een nominatie voor de Louis d’Or. De monoloog verscheen ook in druk, samen met gedichten over hetzelfde thema, onder de titel 27 gedichten & Geen lied. De bundel werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Binnenkort schrijft hij een libretto voor een operette, waarvan hij ook de regie zal doen. En daarna gaat hij voor het Antwerpse operagezelschap Transparant Mozarts Il re pastore regisseren.

Multitalent Nasr vindt het combineren van acteren, dichten, schrijven en regisseren heel gewoon. ‘Ik kom net terug uit Florence. Daar was het vanzelfsprekend om tegelijk schilder, beeldhouwer, schrijver en filosoof te zijn. Het ideaal van de uomo universale. Niemand doet daar toch lastig over? Nu is het natuurlijk moeilijker omdat alles veel specialistischer is. Maar je kunt wel een poging ondernemen. De dingen die ik doe, zijn eigenlijk ook allemaal hetzelfde. Het zijn andere disciplines, maar in wezen gaat het er altijd om dat je iets wilt vertellen. En ik denk wel dat dit het is, ik ga niet nog een paar verftubes kopen of proberen noten te lezen. Ik weet waar mijn grenzen liggen.’

TUSSEN TWEE CULTUREN

De aanleiding voor dit gesprek is de publicatie van Nasrs eerste prozaboekje, Kapitein Zeiksnor en de Twee Culturen. Hij schreef het in opdracht van zijn uitgeverij, Thomas Rap, in het raam van de Nederlandse Boekenweek vorige maand. Het thema van de Boekenweek was dit jaar ‘Schrijven tussen twee culturen’. Nasr heeft een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader. Maar de twee culturen waarover hij in Kapitein Zeiksnor vertelt, hebben weinig of niets te maken met het feit dat hij half allochtoon is.

Zeiksnor, het enige personage in het boek, is een 140 jaar oud heertje van stand, dat niet langer wenst aan te zien hoe de wereld haar fatsoen verloren heeft. Op zijn verjaardag trekt hij Amsterdam in, op een kruistocht om de mensen weer mores te leren. Hij neemt het onder meer op tegen voorbijgangers die niet groeten, dakwerkers met hun werkbroek half op de bilnaad, relnichten in leder, een neonazi die zijn hond op het trottoir laat poepen en een voluptueuze maar zuinig geklede jongedame. Maar natuurlijk wordt hij door de 21ste-eeuwse Amsterdammers belachelijk gemaakt, uitgescholden, in elkaar geslagen – de rondborstige jongedame weet hem zelf zo toe te takelen dat hij een (hilarische) bijnadoodervaring heeft.

Nasrs tweede wereld is, althans in dit boekje, de negentiende eeuw. ‘Ik ben een nostalgicus van beroep’, zegt hij, om dat onmiddellijk zelf weer te relativeren. De lezer mag vooral niet denken aan het cliché van de romanticus die de verwarming uitdraait en bij kaarslicht gaat zitten schrijven. ‘Maar ik ben gefascineerd door het verleden, niet alleen door de negentiende eeuw. Door alles waar ik niet bij ben geweest, alles wat ik gemist heb. Ik wil weten hoe mensen geleefd hebben, hoe ze dachten. Wat een ontzettende schok het moet geweest zijn te ontdekken dat de aarde niet in het middelpunt van het heelal staat. Of hoe ingrijpend de evolutieleer van Darwin moet zijn geweest. Een teletijdmachine, dat zou echt wel mijn grote droom zijn.’

De negentiende eeuw van Kapitein Zeiksnor is een tijdperk waarin fatsoen nog een edel begrip is. ‘ Pudeur! Deftigheid! Hoffelijkheid!‘, roept de kapitein de wereld toe aan het begin van zijn kruistocht. Een tijdperk ook waarin de etiquette alle sociaal verkeer bepaalde. Nasr: ‘De normen en waarden van Zeiksnor hebben ook weinig met democratie te maken of met de gedachte dat iedereen gelijk is. Hij kan ook aan iemands uiterlijk zien of hij wel of niet deugt: een hoog voorhoofd wijst op adellijkheid, een lage haarinplant op een misdadige natuur. De negentiende eeuw was ook het tijdperk van de vooroordelen. Maar mijn boek gaat over een botsing van twee werelden, die allebei hun mooie kanten én hun gebreken hebben. Het is geen keuze tussen goed en kwaad.’

Tot een jaar geleden had Nasr helemaal niets met etiquette, verzekert hij. En terugverlangen naar de verstikkende gedragsregels van weleer doet hij zeker niet. ‘Maar is het geen teken des tijds dat mensen etiquette zo’n ouderwets begrip vinden?’, vraagt hij. Zelf is hij erg graag beleefd. ‘Ik hou van regels. Vervolgens vind ik het fantastisch om ze te overtreden, hoor. Maar ik hou van een gebondenheid. Als ik door een rood licht loop, moet dat een bewuste daad zijn. Normen en waarden zijn trouwens weer hip aan het worden. Denk maar aan schrijvers zoals de Amerikaan Dave Eggers, die zich stevig tegen het cynisme verzetten. Het is niet meer vies om idealen te hebben. Wat mijzelf aangaat, ik hecht zeer veel belang aan respect. Als je iets doet, moet je je altijd afvragen of je andere mensen er niet mee kwetst. En als dat zo is, of het dan nog de moeite loont. In die zin noem ik het geweld van de Israëli’s tegen de Palestijnen een extreme vorm van gebrek aan etiquette.’

GEWOON EEN NEDERLANDER

Hij is in Rotterdam geboren en heeft, tot hij in Antwerpen kwam studeren, altijd in Nederland gewoond. Zijn vader sprak met zijn drie zonen aanvankelijk weinig over zijn afkomst en cultuur. Nasr voelt zich het grootste deel van zijn tijd dan ook gewoon een Nederlander. ‘Ik ben opgevoed met alle Nederlandse schrijvers, met alle Nederlandse fluttelevisiepresentatoren. Hans Kazan zit in mij, en Boutens. Dat gaat er niet meer uit. Ik heb niet het gevoel dat ik ontheemd ben of zo, dat ik mijn plaats niet kan vinden tussen twee culturen’, zegt hij. ‘Maar natuurlijk bepaalt het “Palestijn zijn” mijn wezen. Als ik met een Palestijn praat, voel ik mij Palestijn. En als ik over de Palestijnen spreek, is dat heel persoonlijk. Ik heb het dan over mijn familie.’

Enkele jaren geleden bezocht Nasr samen met zijn vader die familie op de Westelijke Jordaanoever en in de Jordaanse hoofdstad Amman. De reis heeft een zeer diepe indruk gemaakt. ‘Het heeft me doen inzien dat ik in een ontzettende luxesituatie zit. Ik woon leuk, ik heb een leven waaraan ik niks zou willen veranderen, het gaat goed met mijn carrière, het gaat goed met geld, ik heb een heel fijne familie. Maar dat is niet essentieel. Mijn luxe bestaat erin dat ik gewoon leef, en dat mensen respect hebben voor het feit dat ik leef.’

Jazeker, hij kan begrip opbrengen voor het feit dat de joden een land willen waar ze kunnen leven zonder te worden vervolgd. ‘Maar ik kan niet accepteren dat de Israëli’s van de Palestijnen de nieuwe joden hebben gemaakt. Wij in het Westen kunnen ons niet voorstellen wat het betekent dat anderen per decreet hebben bepaald dat je niet bestaat. Dat je land wordt afgepakt, je paspoort wordt afgepakt, dat ieder ogenblik iemand je huis kan komen opeisen. Het lijkt kafkaiaans, maar het is wat daar sinds 1948 aan de hand is. In Palestina heb ik ingezien dat ik dankbaar moet zijn.’

‘Ben ik niet te serieus geweest?’, vraagt Nasr zich op het einde van het gesprek af. Dat hij door iedereen zo ernstig genomen wordt, en in Nederland als een nieuwe intellectueel wordt gelanceerd, vindt hij natuurlijk erg strelend. ‘Maar soms denk ik weleens, dat ben ik niet alleen. Ik maak ook graag mopjes. Ik ben heel extreem. Ik probeer ontzettend hoogdravend te zijn, maar ik ben ook heel flauw.’

Daarom vindt hij ook dat Kapitein Zeiksnor meer over hem zegt dan zijn dichtbundel. ‘Dat kan raar klinken. Maar het laat een breder spectrum zien van wie ik ben. Ik hoop dat het de flauwheid heeft van poep-en-pieshumor waarmee ik in het café succes probeer te oogsten, maar dat het duidelijk ook meer is dan een grap: dat in de beste momenten hoogdravendheid en humor elkaar én relativeren én versterken. Ik vind het enig om Kapitein Zeiksnor een gigantisch betoog te laten houden dat-ie de wereld gaat verbeteren, en hem op het einde van zijn toespraak van de trap te laten donderen en een windje te doen laten. Cicero die scheetjes staat te laten terwijl hij de redevoering tegen Catilina houdt, dat is voor mij het summum. Dat balt alles samen.’

Ramsey Nasr, ‘Kapitein Zeiksnor en de Twee Culturen’, Thomas Rap, 125 p., 456 fr. (11,30 euro)

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content