‘De enige mensen die nog een risico nemen in onze maatschappij, worden bij mislukking veroordeeld tot de bedelstaf.’ Waarom een recordaantal faillissementen de kenniseconomie ondermijnt: een blik in de open wonden van de mislukte zelfstandige.

Het was een villa in de Vlaamse Ardennen, met heel veel liefde gebouwd. Maar de eigenaar, een bedrijfsleider die het faillissement niet had kunnen vermijden, zag plots vreemde vogels door de gangen slenteren. Aasgieren met een bankcheque. Terwijl de trots in zijn stem zich met een diep verdriet vermengde, monsterden de ongenode bezoekers de ruime keuken, de overvloedige eik van de woonkamer, de losliggende tegels en ongeïsoleerde kabels op de bovenverdieping, die op pijnlijke wijze onderstreepten hoe plots het geld op was. De eigenaar troonde zijn bezoekers zelfs mee naar de verwilderde tuin, langs de riante boomgaard en de weilanden die op het golvende landschap uitkeken. Het was daar, ergens achteraan in een geïmproviseerd stalletje, dat we zijn dochter hoorden snikken. ‘Vroeger’, zei ze met tranen in de ogen, ‘liep hier mijn paardje’.

Dirk Verschoore kijkt allang niet meer op van een verhaal als dit. In 1997 richtte de sociaal assistent van het OCMW in Ieper de vzw Efrem op. Efrem is een verbastering van Iphraim, de naam van een diaken uit de vierde eeuw na Christus – de vereniging opereert namelijk met de steun van het diakonaat van het bisdom Brugge. De vzw houdt zich bezig met ‘alles tussen intensieve zorgen en stervensbegeleiding voor ondernemers in moeilijkheden en op de rand van het faillissement’. Haar werkterrein is Ieper, of in zijn ruimste zin West-Vlaanderen. Maar ondanks dat kleine areaal horen Verschoore en zijn vrijwilligers gemakkelijk tachtig verscheurende verhalen per jaar.

Niet onlogisch, want volgens het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) stijgt het aantal faillissementen in België onverminderd sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1945 en 2004 nam het aantal bedrijven toe met 14 procent, tot een kleine 800.000. Het aantal faillissementen is over dezelfde periode meer dan verviervoudigd. Enkel einde jaren ’80 en einde jaren ’90 liep het cijfer een beetje terug. De rest van de periode steeg het gestaag, met stevige pieken bij elke economische crisis. Maar zo erg als vandaag was het nooit. 2004 is een absoluut recordjaar wat faillissementen betreft (zie infografiek) 1,07 procent van de bedrijven legde de boeken neer. Daarbij identificeerde de ondernemingsdatabank Graydon de provincie Limburg als de kwetsbaarste regio, en de horeca als de felst getroffen sector.

De handelsrechters vonnisten 1372 faillissementen bij eenmanszaken en 6254 bij vennootschappen. Volgens cijfers van de handelsrechtbanken zit de groei voor 95 procent bij de kleine en middelgrote ondernemingen jonger dan vijf jaar. ‘Het vierde en het vijfde jaar na de oprichting van een bedrijf zijn cruciaal’, bedenkt Jan De Boitselier, hoofd van de onderzoekscel bij Graydon. ‘Daarvóór krijgt een onderneming zelden controle van de administraties van BTW of belastingen, en worden de sociale bijdragen niet op basis van het inkomen berekend. De dag waarop dat wel gebeurt, krijgen veel bedrijfsleiders een klop met de grote hamer. En omdat de oprichter na vier jaar niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor een slecht businessplan, verdwijnt vaak de drang om het bedrijf daarna kunstmatig in leven te houden.’

De meeste bedrijven gaan op de fles doordat klanten hun facturen niet betalen, bedenkt De Boitselier. Maar in een enquête van Graydon die bij handelsrechters en curatoren naar de oorzaken van al die faillissementen peilde, wordt de schuld bijna unaniem in de schoenen van de mislukte ondernemer geschoven: hij had sneller geld moeten eisen van zijn klanten, hij heeft te veel geïnvesteerd met te weinig kapitaal, hij is met de verkeerde klanten in zee gegaan. Veel bedrijven schieten inderdaad flink uit de startblokken, maar ze kunnen niet langer hun vaste kosten betalen vanaf de dag dat ze verlies beginnen te maken. Waardoor ze gaan lenen en de onderneming alleen maar dieper in de schulden duwen. ‘Zulke bedrijven zijn een kanker voor het bedrijfsleven want ze sleuren gezonde bedrijven mee in hun val’, vindt Marcel Verschelden, van de Unie der Rechters in Handelszaken van België (URHB), een vzw die alle handelsrechters verenigt. Meer en betere begeleiding is een noodzaak, vult hij aan. Hij zegt net niet: de rotte appels moeten eruit. Maar dat bedoelt hij wel. De Boitselier knikt begrijpend: ‘Faillissementen snijden de slechte bedrijven weg en ze geven de goede meer bewegingsruimte. Op termijn wordt de hele economie daar beter van.’

Een vriendenlening

Maar de meeste mislukte ondernemers vinden dat de handelsrechters en curatoren gemakkelijk praten hebben. De oprichters van al die kwetsbare jonge ondernemingen, argumenteren ze, zijn meestal kleine zelfstandigen zonder al te veel financiële mogelijkheden. Soms hebben ze een gouden handdruk gekregen in het bedrijf waar ze werkten, soms heeft de economische crisis hen tot aan de deur van het stempellokaal geslingerd. Ze bleven niet bij de pakken zitten, maar investeerden tijd en geld om een eigen zaak te starten. Zo probeerden ze hun in elkaar gestuikte koopkracht weer aan te zwengelen. Hun probleem is dat ze vaak wel vakman zijn, maar geen ondernemer. Ze missen het geld, de armslag, de ervaring. En ze komen terecht in een wereld die hen vijandig gezind is. Niet zelden moeten jonge bedrijven braderen met hun betalingsvoorwaarden: dat is de enige manier om met de gevestigde waarden te concurreren en een streepje marktaandeel te kopen. Daardoor werken jonge bedrijfjes als een magneet op slechte betalers, maar ook op andere bedrijven in moeilijkheden, die de strop almaar steviger aantrekken rond de nek van de prille bedrijfsleider. Het gros van die jonge ondernemers blijkt bovendien zijn klanten uit de naaste omgeving te rekruteren – uit de eigen vriendenkring, zeg maar. ‘Dat maakt het hen stukken lastiger om de zware middelen in te zetten als de facturen onbetaald blijven’, beseft Jan De Boitselier van Graydon. ‘Helaas hebben hun leveranciers doorgaans minder scrupules als de bedrijfsleiders hun facturen niet meer kunnen betalen.’

De dag dat de deurwaarder opdoemt, is het einde begonnen. Maar meestal volgt er nog een lange doodsstrijd. ‘Elke keer opnieuw sta ik er versteld van hoezeer zelfstandigen zich met hun zaak identificeren’, zegt Dirk Verschoore van Efrem. ‘Ook als ze in moeilijkheden raken. Meestal zijn ze er zó mee vergroeid, dat ze stoppen als een persoonlijk falen ervaren. Desnoods blijven ze dag en nacht werken voor het bedrijf waar ze hun leven voor hebben opgeofferd. Met als voornaamste gevolg dat de put almaar dieper wordt.’ Hóé diep, dat is nergens onderzocht. Maar de som van verloren investeringen moet enorm zijn, bij de bijna achtduizend bedrijven en eenmanszaken die jaarlijks de boeken neerleggen. Want een hoop zelfstandigen gaat echt wel ver over de schreef. Hun ondernemingen lijden jarenlang verlies, maar ze blijven er tegen beter weten in hun spaarcenten inpompen. Bovendien staan ze meestal ook nog persoonlijk borg voor alle leningen die hun vennootschap heeft afgesloten. En dan komt er een dag dat niet alleen hun bedrijf, maar ook hun gezin tot over de oren in de schulden zit. Maar een pak ondernemers blijft doorploeteren. ‘Omdat onze maatschappij eist dat bedrijven onmiddellijk en blijvend succesvol zijn’, denkt Johan Lambrecht, directeur van het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO) van de Economische Hogeschool Sint-Aloysius (Ehsal) in Brussel. ‘Maar de grens tussen succes en mislukking is flinterdun, en er rust een gigantisch stigma op mislukkingen.’ Gevolg: ‘We komen de moeilijkheden meestal veel te laat op het spoor om de ondernemingen efficiënt te kunnen helpen’, zegt directeur Philippe Lambrecht van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO).

‘We hebben een mentaliteitsprobleem’, geeft ook Vlaams minister van Economie Fientje Moerman (VLD) toe. ‘We zijn het er allemaal over eens dat ondernemen risico’s inhoudt, maar we dulden geen falen.’ Samen met haar collega van Werk Frank Vandenbroucke (SP.A) kondigde ze deze week maatregelen aan om dat te verhelpen: ondernemen wordt opgenomen in de eindtermen van het middelbaar onderwijs, en de overheid subsidieert media-initiatieven die het ondernemerschap moeten bevorderen. Op Eén, de publiekszender van de openbare omroep, begon vorige woensdag Kinderen van Dewindt te lopen, een soap over een ondernemersfamilie. Een dag eerder vierde VT4 de première van Succes in 100 dagen, een soort Idool voor beginnende zelfstandigen.

Daarnaast pakte minister Moerman de voorbije week ook uit met het Arkimedesproject. Dat maakt 150 miljoen euro vrij aan risicokapitaal – de helft overheidsgeld, de helft obligaties en aandelen met waarborg van het Vlaamse Gewest, plus nog eens 75 miljoen euro seedkapitaal, voor innoverende bedrijven in hun eerste levensjaren. Daarbovenop wordt binnenkort ook de zogenaamde vriendenlening mogelijk: naar het voorbeeld van de Tante Agaath-regeling in Nederland zullen vrienden en familie onder een gunstig fiscaal gesternte in kmo’s en bedrijven kunnen investeren. En tegen medio februari belooft Fientje Moerman een wetsontwerp voor een waarborglening die de Vlaamse regering zou kunnen verstrekken aan bedrijven met acute nood aan vers kapitaal.

Alarmsignalen

Misschien hadden die maatregelen de ondernemer uit de eerste paragraaf wel gered. Toen hij in 1998 zijn droomvilla in de Vlaamse Ardennen liet optrekken, runde hij een bloeiende zaak die zuivelproducten importeerde en verdeelde. Maar toen in 1999 de dioxinecrisis uitbrak, had hij net een stevige voorraad ingekocht. En juist op dat moment kalfden de bestellingen af, de rekeningen bleven onbetaald en zijn klanten legden massaal de boeken neer. In nauwelijks enkele weken tijd was het geld op en kwam het bedrijf in ademnood. Leveranciers met wie de ondernemer al jaren zaken deed, eisten plots boter bij de vis. Zijn vennootschap ging failliet. En de bank eiste de hypotheek op de villa op om de put te delgen. Een overbruggingskrediet had ook de zaakvoerder met de dubbeldekker vol reclame kunnen redden. Hij struinde alle markten van het land af, tot zijn klanten naar aanleiding van diezelfde dioxinecrisis alle contracten opzegden. Het was nochtans een perfecte brug geweest naar zijn nieuwe contract met de overheid, dat zes maanden na de dioxinecrisis begon te lopen.

Maar dat zijn twee atypische gevallen. Om faillissementen te vermijden, moet er aan de preventie en de uitstapregeling gesleuteld worden. Twee bevoegdheden, politiek gezien, van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS).

Dezer dagen wordt Onkelinx’ deur platgelopen. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) en de Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo) komen met voorstellen over een nieuwe wet die het in 1998 ingevoerde gerechtelijk akkoord moet vervangen.

De verzamelde handelsrechters willen dan weer een betere regeling voor hun kamers voor handelsonderzoek, de preventiecellen van de handelsrechtbanken. In het kader van een proefproject dat in 2003 in Dendermonde werd ingeleid, zoeken ze elk jaar de zwakke broertjes onder de 50.000 bedrijven van wie ze een handelsrapport binnen krijgen. Ze proberen te achterhalen welke bedrijven zich op de rand van de afgrond bevinden. Daarvoor beroepen ze zich op een aantal ‘knipperlichten’, zoals gegevens uit de jaarrekening, ratio’s als liquiditeit, nettokasstroom, rendement op eigen vermogen of schuldgraad, eventueel voorbehoud in het revisorenverslag, maar ook dagvaardingen van de sociale zekerheid, vorderingen op bestuurders, schrappingen bij de BTW-administratie, geprotesteerde wissels, laattijdig betaalde facturen, zusterbedrijven die in faillissementen verwikkeld raken of zelfs simpelweg het laattijdig indienen van de jaarrekening – ‘Wie de alarmsignalen minutieus in de gaten houdt, kan 98 van de 100 faillissementen zien aankomen’, zegt Jan De Boitselier, die van voorspelbaarheid een verkoopsargument heeft gemaakt.

Jammer genoeg zijn de armpjes van de handelskamers ontstellend kort. Voor hun gegevens zijn ze volledig afhankelijk van de goodwill van Graydon, dat zijn gegevensbank gratis voor de handelsrechters openzet – wellicht in afwachting van een lucratievere regeling. Overheidsinstellingen als de Nationale Bank van België (NBB), die nochtans over cruciale gegevens beschikt, werken niet met de handelsrechters samen. ‘De meeste wettelijke signalen zijn té beperkt en komen te laat’, zegt Marcel Verschelden van de URHB. ‘En bepaalde overheidsdiensten, zoals de belastingen, weigeren boudweg om met ons samen te werken. Ongestraft trouwens, want wettelijk zijn ze niet verplicht om gegevens met ons uit te wisselen.’ En zelfs als de kamers een probleem detecteren, kunnen ze de bedrijven hoogstens adviseren om iets aan hun belabberde toestand te doen. ‘Maar we hebben wel een stok achter de deur’, verzekert Verschelden. ‘Bedrijven die niet reageren, krijgen in negen van de tien gevallen een dagvaarding in faillissement van de procureur des konings in hun bus.’ Dus, voegt hij er op fluistertoon aan toe: ‘Wellicht hebben ook wij een klein beetje schuld aan het recordaantal faillissementen dat in 2004 werd genoteerd.’

Het probleem is: bedrijven in moeilijkheden zitten in een onhoudbare catch 22. Een onderneming die het moeilijk krijgt, verliest klanten en vindt geen investeerders om uit die vicieuze cirkel te ontsnappen. Maar een échte ontsnappingsroute uit de betalingsmoeilijkheden is er evenmin. Het gerechtelijk akkoord, dat bescherming tegen de schuldeisers zou moeten bieden, blijkt in België meestal niet meer dan een voorbode van het faillissement. Wellicht vroegen daarom amper honderd bedrijven de bescherming tegen hun schuldeisers aan. Driekwart kon ook na het gerechtelijk akkoord het faillissement niet vermijden. ‘De regeling werkt dus onvoldoende’, besluit VBO-directeur Philippe Lambrecht, die een commissie over de materie heeft voorgezeten en een aantal voorstellen aan Laurette Onkelinx heeft overgemaakt. Bedrijven vinden de regeling te duur, handelsrechters vinden ze te log, de BTW-administratie en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stellen zich ergerlijk onwrikbaar op. Maar in tegenstelling tot het geroemde Chapter 11, de Amerikaanse variant die in ruil voor de bescherming tegen schuldeisers bijvoorbeeld ook een kapitaalverhoging eist, vraagt ons gerechtelijk akkoord heel weinig in ruil van de bedrijven in moeilijkheden. ‘In feite wordt de hete patat nogal gemakzuchtig doorgeschoven naar de leveranciers’, zegt De Boitselier laconiek.

Engelbewaarders

We moeten onwillekeurig terugdenken aan een verhaal over een onderaannemer bij bouwwerken die zijn lot iets té nadrukkelijk aan dat van een projectontwikkelaar had gekoppeld. Toen de projectontwikkelaar een gerechtelijk akkoord kreeg en vervolgens de boeken neerlegde, ging ook bij de onderaannemer definitief het licht uit. Maar niet van harte. Tegen beter weten in probeerde de man vergeefs het hoofd boven water te houden. Hij verkocht zijn huis om zijn personeel te kunnen betalen. Spendeerde zijn spaargeld om de leveranciers en de deurwaarders weg te houden. Tot hij ternauwernood ontsnapte aan de vernederende openbare verkoop van zijn woning, zijn auto en zijn meubels. Iemand had hem moeten zeggen: ‘Stop! Nu is het genoeg geweest.’ Maar er zijn niet zoveel engelbewaarders in de economie.

Het Studiecentrum voor Ondernemerschap van de EHSAL legde vorig jaar nog pijnlijk bloot hoe Vlaanderen elke gestructureerde opvang mist voor zelfstandige ondernemers die met een faillissement worden geconfronteerd. Behalve het kleinschalige Efrem vermeldt het onderzoek slechts twee andere initiatieven – regionale begeleidingscellen (REBEC) in de schoot van Unizo. ‘Die hebben verschillende bedrijven van een zekere dood gered’, gelooft Johan Bortier van Unizo’s studiedienst. Maar na het uitdoven van de subsidies zijn de REBEC’s opgedoekt, en hun medewerkers naar zo’n beetje overal uitgezwermd. Behalve Efrem is er dus niets meer, noch bij de overheid, noch bij het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), noch bij Unizo. ‘De overheid en de organisaties voor zelfstandigen hebben disproportioneel veel aandacht voor starters’, meldt Johan Lambrecht, die de Ehsal-studie coördineerde. ‘Ze ronselen zelfstandigen met adviescheques, fiscale vrijstellingen en speciale leningen, maar als het verkeerd afloopt, laten ze hen aan hun lot over.’ Dat is opmerkelijk, vindt hij, want voor een regering die van werkgelegenheid een prioriteit maakt, moeten faillissementen dat óók zijn. De 7983 faillissementen van 2004 kostten immers 18.550 rechtstreekse banen – drieduizend minder overigens dan een jaar geleden. ‘Het is de omgekeerde wereld’, vindt Lambrecht. ‘De enige mensen die nog een risico nemen in onze maatschappij, worden bij mislukking veroordeeld tot de bedelstaf.’

De hoogleraar pleit voor een geïntegreerde begeleiding, van de geboorte tot de sterfdatum van de vennootschap. ‘De politiek moet op álle vlakken van het ondernemen inzetten’, zegt hij. ‘Niet blind en kortzichtig mikken op de instroom van nieuwe bedrijven.’ Over enkele weken stelt hij een nieuwe studie voor, waarin hij de positieve effecten belicht van ondernemingen die zonder kleerscheuren kunnen ophouden te bestaan. Hij verwijst naar de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter (1883-1950), die de term creatieve destructie lanceerde – een begrip dat uitlegt hoe nieuwe bedrijven de minder alerte, oudere ondernemingen uit de markt zouden concurreren. Hij heeft er een nieuwe term van afgeleid: die van de creatieve vervanging: ‘Ook stopzettingen, faillissementen en mislukkingen kunnen een hefboom voor succes zijn. Want als bedrijven verdwijnen, komt er plaats vrij voor andere ondernemingen die meer overlevingskansen hebben. En daar worden we allemaal beter van. Onze kenniseconomie in de allereerste plaats, want die leeft van de innovatie die enkel uit risico’s kan groeien.’

Door Frank Demets

De kwetsbaarste periode is het vierde levensjaar.

Faillissementen kunnen ook een hefboom zijn voor succes.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content