?De geschiedenis zal mijn moordenaars veroordelen.? Exact veertig jaar geleden maakten de sovjettroepen een einde aan de opstand in Hongarije. Een terugblik.

BOEDAPEST, 4 NOVEMBER 1956. ?De manier waarop ik wakker schrok, was even onstuimig als de gedachten die me bij het inslapen door het hoofd hadden gespookt. Mannen en vrouwen hingen op hun ellebogen geleund uit het raam, waarbij de meeste mannen zich niet beperkten tot toekijken, maar de gebeurtenissen deskundig becommentarieerden. Ja, dat geluid kwam uit de loop van een T54-tank. Even later zette iedereen de radio aan om te horen wat decennia later in elk krantenartikel zou worden geciteerd : Russische troepen naderen Boedapest met de kennelijke bedoeling om de wettige Hongaarse regering omver te werpen. Onze troepen bieden daartegen verzet. Toen ik beneden op straat gekomen naar links keek, zag ik een colonne tanks die zich over de boulevard voortbewoog. De gepantserde kolossen reden in een eindeloze rij van oost naar west.?

Zo ziet professor Dragoman uit György Konrads jongste roman ?De stenen klok? de sovjetsoldaten binnenrukken in Boedapest. Zo zal het in werkelijkheid ook wel zijn gebeurd. Vooral op de stadsring van Boedapest ging het er ruig aan toe. Wie op de sovjetlegerbegraafplaats van Kerepesi temetü een kijkje gaat nemen, ziet dat er na de nachtelijke intocht nog een week doden vielen onder de militairen die de Hongaarse opstand neersloegen. Er speelden zich afschuwelijke taferelen af. Hongaarse meisjes die twee weken eerder nog braaf op de schoolbanken hadden gezeten, gooiden molotovcocktails in de Russische tanks waarin de soldaten levend verbrandden en verschrompelden tot hun verkoolde lijken zo klein waren als kinderlichaampjes. De sovjetsoldaten waren ook niet mals. Ze schoten op alles wat bewoog. En wie ’s nachts zijn licht liet branden in de slaapkamer, kreeg meteen een kogel of een projectiel van een zwaarder kaliber door het venster geknald.

De twee broederlanden vochten in het centrum van de stad een echte oorlog uit. Vanuit hun hoofdkwartieren bleven de opstandelingen de Russen bestoken. Een groep had zich verschanst in het pand van het partijorgaan Szabad Nap aan het Blaha Luzja-plein, waar zich een van de grootste drukkerijen van Hongarije bevond. Een andere eenheid rond de gebroeders Pongratz opereerde vanuit de Corvin-passage, de plek waar zich de beroemde bioscoop met dezelfde naam bevindt. En op het Moricz Zsigmond-plein vochten universiteitsstudenten zij aan zij met de officieren van de Hongaarse luchtmacht. De strijd was ongelijk. Na enkele dagen van verbeten verzet moesten de opstandelingen, die tegen de sovjettanks en de bommen niet opgewassen waren, zich gewonnen geven.

DE ONTVOERING.

In 1956 was Stalin drie jaar dood. Al in februari 1956 had sovjetpartijleider Nikita Chroesjtsjov op het twintigste partijcongres in Moskou zijn voorganger als een massamoordenaar verketterd. De partijleiders in de satellietstaten, die zich inmiddels ook in het organiseren van showprocessen hadden bekwaamd, vreesden terecht dat het ogenblik was aangebroken waarop ze uit hun machtsposities zouden tuimelen en misschien zelfs verantwoording zouden moeten afleggen voor de willekeur waarmee ze dood en terreur hadden gezaaid.

Hongarije was in 1949 een volksdemocratie geworden. De banken en de zware industrie waren al eerder genationaliseerd, maar nu vielen alle bedrijven, ook de kleinhandel, aan de staat. Het hele maatschappelijke leven werd ondergeschikt gemaakt aan de gecentraliseerde staatsmacht die op haar beurt haar instructies uit Moskou kreeg.

In hetzelfde jaar was de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken, Laszlo Rajk, het eerste slachtoffer geworden van een geweldige zuiveringsgolf, waarbij beproefde communisten door hun collega’s werden afgemaakt. Rajk werd geëxecuteerd op bevel van de paranoïde Hongaarse dictator Matyas Rakosi, de communistische partijleider die door Stalin zijn ?beste leerling? werd genoemd. Het lijk van de gefolterde Rajk, die van Titoisme en spionage was beschuldigd, werd op een geheime plek begraven. Twintig kilometer van de hoofdstad werd het lijk in een bos langs de rijksweg die naar Balaton leidt, in een put gedumpt.

Drie jaar later, op 6 oktober 1956, werd Rajk gerehabiliteerd. Zijn lichaam werd opgegraven en plechtig ter aarde besteld op de Boedapester Kerepesi-begraafplaats aan de Imre Mezü-straat. Aan de rand van het graf stonden ook de vertegenwoordigers van de macht die verantwoordelijk waren voor zijn dood. De machthebbers waren bang dat de plechtigheid in een volksopstand zou ontaarden. Hun vrees was terecht. Twee weken later was het zover.

Rakosi had niet aan het graf van Rajk gestaan. Al sinds Stalins dood was zijn machtspositie aanzienlijk verzwakt. Maar de koers die Chroesjtsjov in Moskou uitstippelde ten aanzien van de Oost-Europese satellietstaten in het algemeen en Hongarije in het bijzonder, was ronduit grillig. In de periode 1953-’56 werd Rakosi eerst op een zijpad gezet, later weer tot de machtigste man van het land benoemd, en ten slotte helemaal uit zijn functie ontheven. In juli 1956 ontvoerden de Russen hem naar Moskou. In zijn monumentale roman uit 1980, ?De medeplichtige?, beschreef György Konrad die groteske ontvoering van ?R.? schitterend. De Sovjetunie wordt voorgesteld als de moederfirma, Hongarije als een filiaal : ?De staf van de moederfirma stelde vast dat de leider van een van de dochterondernemingen te veel gemoord, te veel verspild had. Hoewel hij een man was die hun vertrouwen genoot, moest hij van zijn functies ontheven worden. Op het Russische militaire vliegveld van de hoofdstad wierp de kleine, ronde R. zich op de grond en klampte zich met beide handen aan het gras vast, dit was zijn land, hij zou nooit van hier weggaan. Twee officieren van de NKVD (voorganger van de KGB, nvdr.) grepen hem onder zijn armen en duwden de huilende moordenaar het vliegtuig in. Jaren later mocht hij er terugkeren, in zijn doodskist.?

VERZOENER.

Op 23 oktober barstte de Hongaarse opstand in alle hevigheid los. ’s Avonds vielen voor het gebouw van de staatsradio de eerste doden, toen leden van de Hongaarse veiligheidsdienst het vuur openden op de demonstranten die op diezelfde radio door partijleider Ernü Gerü uitschot waren genoemd. De stalinist Gerü, opvolger van Rakosi, verzocht de militaire attaché van de sovjetambassade om de in Hongarije gelegerde sovjettroepen tegen de opstandelingen in te zetten. Op het eigen leger durfden de Hongaarse communisten al geen staat meer maken. In die tijd was Joeri Andropov, die later in Moskou chef van de KGB en van 1982 tot 1984 zelfs secretaris-generaal van de communistische partij zou worden, sovjetambassadeur in Boedapest. Moskou stemde in met Gerü’s verzoek. Maar toen de sovjettroepen op 25 oktober voor de eerste keer met hun tanks door de straten van de Hongaarse hoofdstad rolden, moesten ze zware verliezen incasseren. Ze beschikten alleen maar over verouderde stadsplannen en ze mochten niet schieten. Ze vormden een gemakkelijke prooi voor de opstandelingen. Zeshonderd Russische soldaten kwamen op een paar dagen tijd om het leven.

Imre Nagy, die sedert het begin van de opstand premier was, bood zich op 28 oktober aan bij de sovjetambassade. De Russen kenden de Hongaarse premier. Nagy werkte van 1933 tot het einde van de oorlog in Moskou in ballingschap. Daar zou hij, volgens Moskou, onder de schuilnaam Volodja voor de geheime dienst hand- en spandiensten hebben verleend. Maar na de oorlog werd Nagy de grote tegenspeler van de stalinisten rond Rakosi, die er toch in slaagde hem twee jaar uit de partij te zetten. In het begin van de opstand, die aanvankelijk vooral tussen de Boedapester bevolking en de AVO, de gehate geheime politie, werd gevoerd, werd Imre Nagy naar voren geschoven als de verzoener die de lont uit het kruitvat moest halen. Nagy, inmiddels een bescheiden professor die door het Hongaarse volk wegens zijn integriteit werd gewaardeerd, was de enige man die in de ogen van Moskou het oproer kon bedaren.

Toen de premier twee uur later de sovjetambassade verliet, leek het er inderdaad op dat hij het pleit gewonnen had. In zijn onderhandelingen met sovjet-vice-premier Anastas Mikojan, een Armeniër die oprecht naar een billijke oplossing zocht voor het conflict, sleepte Nagy een indrukwekkend pakket uit de onderhandelingen. Er volgde een wapenstilstand die onmiddellijk inging. Er zou onderhandeld worden over de terugtrekking van de sovjettroepen uit Hongarije. De geheime politie zou ontbonden worden en de oude stalinistische garde rond Andras Hegedüs en Gerü zou definitief worden ontmanteld. Nog dezelfde avond werden Hegedüs en Gerü met hun gezinnen van de militaire luchthaven in Tükül naar Moskou overgevlogen.

PIEKERAAR.

In een historisch werk dat de historici Janos Rainer en Vjatsjeslav Sereda recent in Boedapest publiceerden, wordt het beeld opgeroepen van een Chroesjtsjov die in het Kremlin door twijfels wordt verteerd ten aanzien van de Hongaarse kwestie. Velen in zijn directe omgeving waren scherpe tegenstanders van het onderhandelingsresultaat dat Nagy en Mikojan bedongen hadden. Maar Chroesjtsjov was er die dag van overtuigd dat er geen alternatief was voor de hervormers die zich rond Nagy hadden geschaard. Des te bevreemdender was het dat de sovjetpartijleider nog dezelfde avond zijn mening herzag. In de niet-gedateerde gespreksprotocollen staat te lezen dat de dogmatici zozeer op Chroesjtsjov inpraatten, dat hij op zijn stappen terugkwam.

Nauwelijks waren Hegedüs en Gerü in Moskou geland, of zij werden op het Kremlin ontvangen. Daar kregen ze te horen dat ze in de kortste keren weer naar Boedapest zouden worden gestuurd om er orde op zaken te stellen. Maar de volgende dag was Chroesjtsjov weer van gedachte veranderd. Die ochtend had hij een belangrijke Chinese delegatie ontmoet. De Chinese topdiplomaten, die de eerste tekenen van hun kritische opstelling tegenover Moskou begonnen te vertonen, deden een fundamenteel voorstel : Moskou moest de Oost-Europese staten binnen het kader van het Warschaupact economische onafhankelijkheid geven. De sovjetleider was het daarmee eens en vond dat Hongarije dezelfde status mocht krijgen als Finland. Hegedüs en Gerü schrokken zich rot toen een zekere Leonid Brezjnev hen kwam meedelen dat Moskou niet van zins was militair tussenbeide te komen in Hongarije. Maar op 31 oktober was de eeuwige piekeraar Chroesjtsjov nog maar eens omgeslagen. Het blijft nog altijd gissen naar de diepere reden van zijn beslissing, die dit keer definitief zou zijn. Het is haast zeker dat de controle over Hongarije uiteindelijk een prestigekwestie voor Moskou was geworden.

Op 31 oktober 1956 bombardeerden Britten en Fransen de Egyptische hoofdstad Caïro omdat president Gamal Abd Al Nasser het Suezkanaal had genationaliseerd. Dit keer sprak Chroesjtsjov tot het presidium duidelijke taal : ?Als we ons uit Hongarije zouden terugtrekken, dan zou dit de imperialisten aanmoedigen. Ze zouden dat als onze zwakheid uitleggen. Behalve Egypte zouden we hen ook Hongarije nog schenken. We hebben geen andere keuze.? Aldus Chroesjtsjov, die er zelfs mee dreigde Parijs en Londen met raketten te bestoken. Naar verluidt was Mikojan, die de volgende dag uit Boedapest naar Moskou was teruggekeerd, totaal onthutst over de wending die de zaak genomen had. Op dat ogenblik bezocht Chroesjtsjov al de hoofdsteden van de satellietstaten om ze over de komende interventie te informeren. Ook Tito werd geraadpleegd en de Joegoslavische maarschalk zou zelfs een belangrijke stem in het kapittel hebben gehad. Tito wou immers dat partijsecretaris Janos Kadar de nieuwe Hongaarse leider zou worden. Daar stemde Chroesjtsjov mee in.

MACBETH.

Kadar is de Macbeth van de naoorlogse Hongaarse politiek. In de nacht van 2 op 3 november verdween de partijsecretaris, die zich tijdens de opstand aan de zijde van de hervormers had geschaard, op geheimzinnige wijze uit het woelige Boedapest. Korte tijd later dook hij via een onbekende zender weer op met de boodschap dat hij samen met Ferenc Münnich, nog een minister uit het Nagy-kabinet, in Szolnok een tegenregering had gevormd. Die tegenregering had zich tot de sovjetautoriteiten gericht met het verzoek ?onze natie te helpen de sinistere reactionaire krachten te vernietigen en de rust en de orde in het land te herstellen.? Kadars verraad zou zich voltrokken hebben in Moskou én op de sovjetambassade in Boedapest. Daar gooide de overloper het op een akkoordje met de Russen. Nadat de Hongaarse opstand was neergeslagen, werd Kadar in zijn functie van secretaris-generaal geïnstalleerd. Nagy’s pluralistisch bewind, dat ook de terugtrekking uit het Warschaupact in zijn programma had opgenomen, had amper enkele dagen geduurd.

Toen de sovjettanks op 4 november 1956 voor de tweede keer in twee weken tijd de Hongaarse hoofdstad binnenrukten, had Imre Nagy zijn toevlucht gezocht in de Joegoslavische ambassade. Met een drogreden werden hij en de zijnen naar buiten gelokt, gearresteerd en overgebracht naar Roemenië. Inmiddels was in Hongarije de repressie al volop aan de gang. Het duurde tot 6 januari 1957 voor de toestand was ?genormaliseerd.? Toen verspreidde Kadar het volgende communiqué : ?Imre Nagy en de zijnen hebben door verraad de weg geopend voor een fascistische contrarevolutie in Hongarije.? Die leugen zou meer dan dertig jaar standhouden, dat wil zeggen de duur van Kadars bewind.

Midden januari 1957 werden zowat tweeduizend personen in Boedapest gearresteerd. Beroemde schrijvers, arbeidersleiders en gerespecteerde figuren uit de communistische oppositie werden opgepakt. Tussen 20 december 1956 en 13 december 1961 werden minstens 210 mensen die aan de volksopstand hadden deelgenomen, ter dood gebracht. In het holst van de nacht werden hun lijken op de percelen 233, 235, 298 en 301 van een afgelegen begraafplaats gedumpt. Geen enkel teken mocht eraan herinneren dat die doden ooit levend waren geweest. Toen we het in 1988 bezochten, was perceel 301 een verwilderde lap grond met vele oneffenheden en woekerend gras, een stuk braak land waar niemand een begraafplaats zou hebben vermoed. Op dat perceel zouden in 1958 ook de stoffelijke resten van Imre Nagy en zijn vrienden belanden. Ze werden in een anoniem graf gekieperd, op een plek waar ook de kadavers van de dode dieren uit de zoo in de grond werden gestopt.

SCHIJNPROCES.

Imre Nagy en enkele andere leiders van de revolutie waren in 1958 uit Roemenië overgebracht naar Boedapest, waar ze tijdens een schijnproces ter dood werden veroordeeld. In een belendende kamer werd het proces door Janos Kadar gevolgd. Nagy’s laatste woorden hebben zijn verrader waarschijnlijk voor de rest van zijn leven achtervolgd : ?Tweemaal heb ik geprobeerd de eer van het woord socialisme in de Donauvallei te redden : in 1953 en 1956. De eerste keer werd ik tegengewerkt door Matyas Rakosi, de tweede keer door heel de strijdmacht van de Sovjetunie. In dit proces, dat doortrokken is van hartstochten en haatgevoelens, moet ik mijn leven geven voor mijn ideeën. Dat doe ik graag. Na wat u ermee gedaan hebt, is het niets meer waard. Ik ben ervan overtuigd dat de geschiedenis mijn moordenaars zal veroordelen. Er is maar één ding dat me zou tegenstaan : dat ik gerehabiliteerd zou worden door diegenen die me gedood hebben.?

Zo nam Imre Nagy op 14 juni 1958 afscheid van zijn rechters. Twee dagen later, op 16 juni 1958, werden hijzelf, zijn minister van Defensie Pal Maleter en de journalist Miklos Gimes op de binnenplaats van de centrale gevangenis in Boedapest opgehangen.

Ook Janos Kadar was van de partij toen Nagy de strop om zijn nek geschoven kreeg. Sandor Kopacsi, die zich als politiecommissaris in 1956 bij de opstandelingen had gevoegd, roept in zijn memoires (?In naam van de werkende klasse?) het beeld op van de executie : ?Volgens de tamtam van de gevangenen dwongen de Russen Kadar aanwezig te zijn bij de executie. In gezelschap van twee hoge officieren van het bezettingsleger hield hij zich wankelend staande bij de ingang van de binnenplaats. Als de berichten juist zijn, beleefde hij voor de tweede keer van zijn leven het afschuwelijke moment dat een onschuldige vriend stierf ; in 1949 had Rakosi hem gedwongen de ophanging van Rajk bij te wonen, aan wie Kadar persoonlijk beloofd had zijn leven te redden en die hem, voordat hij stierf, in het gezicht had geschreeuwd : Janos, je hebt me bedrogen.?

Dag op dag 31 jaar na de executie werden Imre Nagy en zijn vrienden op 16 juni 1989 plechtig herbegraven op kerkhofperceel 301, dat er nu netjes bijligt. Tienduizenden Hongaren woonden de plechtigheid bij op het Heldenplein. Niet ten onrechte schreef Timoty Garton Ash in ?De vruchten van de tegenspoed? dat deze plechtigheid veeleer de opstanding van Nagy en de begrafenis van Kadar betekende.

In werkelijkheid stierf Kadar drie weken later, op dezelfde dag dat het Hongaarse hooggerechtshof de volledige, wettelijke rehabilitatie van Imre Nagy bekendmaakte. Kadar werd begraven op de begraafplaats Kerepesi, in een ?pantheon van de arbeidersbeweging.? Vlakbij liggen de lichamen van de communisten die zijn gevallen in de strijd tegen de opstand van 1956.

Piet de Moor

Boedapest, 24 oktober 1956 : geestdrift in Boedapest.

Imre Nagy : Ik moet mijn leven geven voor mijn ideeën en ik doe dat graag.

Janos Kadar. Janos, je hebt me bedrogen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content