India is de nieuwste ster aan het firmament van de economische hemel. Het financiële hart van dat India is Bombay, een stad die nog een ander hart in zich bergt: Dharavi, de grootste sloppenwijk van Azië.

Het is een schaduwwereld. Het is als een scène uit een gruwelijke sciencefictionfilm. Alsof de wereld vergaan is in een apocalyps, die de aardkorst heeft opengebroken waaruit opeens honderdduizenden mensen uit allerlei krochten van de wereld komen. Alsof miljoenen tot dan onzichtbare mensen op de aarde zijn neergestreken. Overal voelt men het zweet van zijn medemens. Het is een leven waar men dicht op elkaars huid zit. Overal de stank van uitwerpselen. Overal beelden van poepende mensen achter schamele hutten. Beelden van mensen tussen afval en verval. Leven in het slijk.

Boven in de lucht is het lawaai te horen van vliegtuigen die opstijgen en dalen. Tussen de luchthaven en het commerciële centrum van Bombay, tussen twee grote spoorweglijnen, ligt de thuishaven van een miljoen armen op aarde: Dharavi. Een plek van 1,75 vierkante kilometer langs de Mahim-rivier. Het is een plek die aan de vraagstelling van Thomas van Aquino doet denken: ‘Hoeveel engelen passen er op een speldenknop?’ Het is een plek die ‘de grootste sloppenwijk van Azië’ wordt genoemd. Ze heeft de vorm van een hart.

Maar de wereld is niet vergaan en de mensen die er wonen zijn mensen van vlees en bloed, die uit het arme achterland van India naar de plek getrokken zijn die het financiële hart van India wordt genoemd: Bombay. Sommigen wonen er al enkele generaties lang.

Een straat is in Dharavi een pad van veertig centimeter breed. Mensen kunnen er niet naast elkaar lopen. Iedereen loopt er letterlijk en figuurlijk in de rij. Een huis is in Dharavi een krot, met daarbovenop nog eens een krot. De enige plek waar men kan ademhalen is de snelweg die langs de sloppenwijk loopt. Duizenden lopen dagelijks naar die snelweg. Ze steken er hun arm door de open raampjes van de auto’s die op weg zijn naar de luchthaven om te bedelen. Sommigen hopen geld te krijgen omdat ze geboren zijn met een lichamelijke afwijking, anderen doen het op één been. Moshin Ravindrah, een jongen van dertien, staat wat hoger in aanzien. Hij loopt de auto’s en de taxi’s langs met een exemplaar van het Business Harvard Magazine. ‘De toekomst van het globalisme’ staat op de cover. Hij verkoopt het magazine voor tweehonderd roepies. In zijn andere hand houdt hij de nieuwste editie van het vrouwenblad Elle, met astrologische berekeningen over wat de toekomst in 2006 voor de moderne vrouw brengen zal. ‘Wil je mijn moeder ontmoeten?’ vraagt hij plompverloren.

Geeta, zijn moeder, zit bij de rivier op haar hurken de sari’s te wassen. Afval waait in haar gezicht. Ze loopt met het natte wasgoed over de grote waterpijpleiding, waarover een massa mensen naar hun werk in het nabijgelegen Bandra lopen. Dan weer langs de smalle paadjes van Dharavi, glijdend langs de honderdduizenden mannen en vrouwen die er elkaar verdringen. Ze toont haar huis. Eerst op een ladder klimmen die tegen een schamele krot van plastic zeilen staat om op de eerste verdieping van een nog schameler krot te komen. Drie vierkante meter voor zes personen. Ze warmt op een klein gasvuurtje water voor thee. Ze vertelt een verhaal. Hoe ze uit het arme boerendorp van haar vader en moeder in de staat Bihar met haar nicht naar de rijke stad Bombay kwam. Ze kon lezen noch schrijven. Ze kon even aan de slag als garnalenpelster. Ze smokkelde een tijdlang rijst. Tot ze zwanger werd. Toen trouwde ze met de man die van haar en het kind zou houden en die als hulpje van de schoenlapper aan de kost kwam. De man had een krot en leerde een stiel.

‘Hier in Dharavi wonen ook rijkere mensen dan wij’, zegt ze, ‘en mensen hebben altijd hulp nodig.’ Het is voor haar een dorp als een ander. Ze heeft vijf kinderen gekregen. Ze wist te overleven door haar snelle handen en haar kennis over de nuttige dingen die ze uit het vuilnis kan halen. ‘Armoede maakt mensen niet slecht. Het maakt hen praktisch.’ Dus haalt ze iedere dag het beste uit de vuilniszakken bij de grote hotels van de stad. ‘Ik krijg de beste plekken aangewezen door de eigenaar van onze woonst hier in Dharavi’, zegt ze. Wat ze uit de vuilniszakken haalt, kan ze verkopen aan de ‘recyclagebedrijfjes’ van de krottenwijk. Geeta maakte er in 1992 en 1993 de enorme volksrellen mee tussen moslims en hindoes.

Ze droomde ervan het ooit beter te krijgen. Ze leefde met de blik op een toekomst waarin het allemaal zou gebeuren. Denkend aan later. En haar man maar schoenen lappen. Tot enkele maanden geleden de hevige regens de Mahim-rivier deden overstromen en een groot deel van de krottenwijk blank zette. 26 Juli 2005, ze zal de dag nooit vergeten. 26 juli 2005 was de dag waarop haar man verdronk in het water van de rivier waarin ze nog dagelijks haar kleren wast. Hij had de jongste zoon op zijn schouders naar de bovenverdieping van een krot gedragen. Hij was door het water, dat tot zijn middel reikte, op zoek gegaan naar zijn jongste dochter van vijf. Ze had hem niet om hulp horen schreeuwen. Met haar man waren naar schatting nog zo’n duizend andere mensen verdronken. De kinderen had ze enkele dagen later allemaal weer samen. ‘Mijn man hield van mij’, zegt ze. Dat is een teken van haar verdriet. En het leven gaat voort, ook voor haar, want ze is maar een stuk van iedereen. ‘Ik ben blij dat geen van mijn kinderen malaria heeft opgelopen na de overstroming’, zegt ze. Ze is blij voor de essentiële dingen die blijven. Maar met de jaren en de maanden is haar verbeeldingskracht afgenomen.

Als de avond valt, is haar blik op een beloftevolle toekomst vervangen door een blik op het kleine televisiescherm in de krot. Ze kijkt naar de Indiase versie van Idool. Samen met haar zonen van acht en tien jaar die in de pottenbakkersbedrijfjes werken, kijkt ze naar andere kinderen die van zichzelf verwachten dat ze ooit in de veelbelovende Bollywood-filmindustrie terecht zullen komen. Dromen en hopen doet ze niet meer. Overleven is al moeilijk genoeg. De astrologische berekeningen voor 2006 van de Elle waarmee haar oudste zoon langs auto’s leurt, zijn niet voor haar bestemd. Ze is nochtans een moderne vrouw. Ze leeft in de eenentwintigste eeuw en is amper veertig. Maar ze heeft rouwranden onder haar nagels door het vuilnis waarvan ze leeft.

Dharavi is een stad als een ander. Ook als het donker valt. Overal zijn er handeltjes opgezet met eetwaren. Overal zijn er schoenmakers en kleermakers en waterdragers. Er zijn kleine bedrijfjes die plastic producten maken, kaarsen, voedingsproducten. Hier wordt dag en nacht geborduurd voor exclusieve kledingmerken, en er is een grote recyclage-industrie. De krotten worden betaald aan een van de slum kings, die zich eigenaar wanen van het hele gebied en voor wie iedereen bang is. Een collega van Geeta’s man, een van de schoenmakers van de krottenwijk, stelt de king voor. Het is een magere man met een scheel oog. Hij zegt niet veel. Hij zegt: ‘Ik ben als een burgmeester die een stad bestuurt. Ik hou niet van chaos.’

Hij zegt dat hij de slum ‘via via’ van water en elektriciteit voorziet. ‘Er zijn zoveel wegen.’ De dingen die de burgers in Dharavi nodig hebben, zoals water en elektriciteit, worden verkocht aan woekerprijzen. Een kubieke meter zuiver water kost in Dharavi 1,12 dollar, in de chiquere wijk bij Warden Road kost dezelfde hoeveelheid water maar 0,03 dollar.

Als de elektriciteit in de slum uitvalt, wat heel vaak gebeurt in de buurt – honderden keren hoor je er de weeklacht van mensen die zeggen: ‘We hebben de intelligentste softwarespecialisten maar ook het slechtst onderhouden elektriciteitsnetwerk’ – blijven de mannen in het speelhol van Dharavi bij kaarslicht verder dobbelen. Ze gokken om veel geld. Geeta zegt dat ze vijfhonderd roepies per maand betaalt om in haar krot te mogen blijven wonen. Vijfhonderd roepies voor een lange tunnel die een doodlopende straat blijkt.

Toen Robert McNamara voorzitter was van de Wereldbank bracht ook hij een bezoek aan Dharavi, de grootste slum van Azië. Bij het zien van al die armoede in de krottenwijk brak de man. Hij realiseerde zich welk titatenwerk op hem lag te wachten. Wachten is misschien wel het meest correcte woord als het om Dharavi gaat. Dharavi bestaat al sinds de negentiende eeuw en ontstond als een van de grootste vissersgemeenschappen van de stad rond de kreek bij de Arabische Zee. De kreek droogde op en op het vrijgekomen land vestigden zich steeds meer burgers. Veel inwoners zijn moslims afkomstig van Tamil Nadu, die zich ooit schoolden in de leerindustrie. Kleermakers van Uttar Pradhesh begonnen er hun naaiateliers. Dharavi werd een litteken van de stad, een teken van meer dan honderd jaar armoede. En toch bruist het van de economische activiteit. Hier worden lederwaren en traditionele kledij gemaakt die voor de kledingzaken in India en in het Westen bedoeld zijn. Er zijn kleine bedrijfjes waar stenen potten worden gebakken. Er zijn schooltjes opgericht en sommige kinderen slagen erin om uit de vicieuze cirkel te raken. Dharavi is een schets van het grote probleem dat Bombay teistert: een enorme toestroom van mensen uit de arme gebieden en ontstellend hoge prijzen op de huismarkt. De helft van de naar schatting 17 à 25 miljoen (officieel 15 miljoen) inwoners van Bombay leven in de ongeveer tweeduizend sloppenwijken van de stad.

De schrijver Suketu Mehta, die in Bombay en New York opgroeide, citeert in zijn schitterende, pas vertaalde boek Bombay, mateloze stad de functionaris G.R. Khainar die verantwoordelijk is voor het opzoeken en neerhalen van illegale nederzettingen in de stad. Khainar zegt dat de illegale sloppenwijken vaak zijn ‘opgetrokken met medeweten van gemeenteambtenaren of de politie’. Wanneer hij eenmaal een sloppenkolonie heeft afgebroken, wordt die vaak meteen met het slechtste materiaal herbouwd op dezelfde plek. ‘Sloppenkolonies raak je niet echt kwijt. Ze komen meteen terug.’ Op een dag wilde hij een voetpad in Mahim vrijmaken door de hutten weg te nemen. ‘We verwijderden de hutten twee of drie keer per dag. En steeds kwamen ze na een paar uur weer terug. De mensen renden weg over het spoor en kwamen terug nadat we vertrokken waren.’

Sommige delen van het centrum van Bombay hebben een dichtheid van 386.000 mensen per vierkante kilometer. Dat is het grootste aantal mensen dat op één plek is samengeperst ter wereld. Tweederde van de stadsbewoners leeft op een hoop in maar 5 procent van het totale gebied. Ze leven er onbeschermd, afhankelijk van slum kings en de goodwill of onwil van de overheid. Terwijl de welgestelden of onder huurbescherming levende burgers de overige 95 procent innemen.

Wat Bombay zo overbevolkt heeft gemaakt, is de verarming van het platteland. ‘Bombay is de toekomst van de stedelijke beschaving op deze planeet. God sta ons bij’, schrijft Suketa Mehta. Het is de grootste, snelste en rijkste stad van India. De meeste mensen die er wonen maken een groot deel uit van de 27 miljoen slaven die deze wereld nog telt.

Ook buiten de sloppenwijken wordt iedereen die door Bombay loopt met de prangende armoede geconfronteerd. Bombay, waarvan de uiterst rechtste partij Shiv Sena in 1995 eiste dat het zijn Engelse naam zou afleggen en resoluut zou kiezen voor Mumbai, zoals het altijd in het plaatselijke Gujarati of het Marathi genoemd werd, zit vol duistere kanten.

Bombay, het financiële hart van India, spreidt de hiërarchie van de armoede op alle gebieden tentoon. Het is alsof het decadente Oude Rome zich in plaats en tijd heeft verplaatst naar hier, naar nu. In uitgeleefde en vervallen villa’s uit de Victoriaanse tijd zitten mensen op kapotte bureaustoelen de wacht te houden tegen inbrekers. Honderdduizenden armen leven er in barakken op de stoepen. De middenklasse woont in onbetaalbare, kleine appartementen en stelt de armen tewerk als dienstbode, als meid, als manusje-van-alles. Om in de stad te overleven, moet de middenklasse hard werken en het is zoals Geeta zei: ‘Iedereen heeft hulp nodig.’

’s Avonds ziet men hoe de rijken grote tenten laten optrekken langs het strand of op het cricketveld om er huwelijken en andere belangrijke banden te vieren. Tijdelijke piramides van de wereldse macht worden door honderden magere Indiërs op stellingen van bamboestokken in een mum van tijd opgetrokken en weer afgebroken. Langs de stoepbarakken lopen witte paarden die gouden koetsen voorttrekken.

In iedere straat van de stad lopen bedelende kinderbendes rond, die de taal van het overleven kennen.

I’m so hungry.’

Ich habe grosse Hunger.’

‘Komt u uit België? J’ai faim.’

Ze vragen niet om geld. ‘Dat wordt afgepakt door de grote jongens.’ Ze vragen om rijst en melk te kopen in een kleine barak bij steeds dezelfde kruidenier die duizend roepies vraagt voor een zak rijst die normaal maar vijftig roepies kost.

Kleine Oliver Twists anno 2006.

‘Waar hebben jullie al die talen geleerd?’

‘Op straat.’

Kinderen die niet naar school gaan en dat ook nooit zullen doen. Kinderen die eropuit trekken voor enkele volwassenen en hun bedelgeld binnenbrengen. Kinderen die ervan dromen ooit net als Oliver Twist een goedhartige, rijke, hedendaagse versie van de aristocraat mister Brownlow te ontmoeten die hen herbergt in het land van de rijken.

Een bedelend meisje van acht vraagt bij het imposante Taj Mahal-hotel. ‘Kan u mij adopteren?’

Om de hoek, in de bioscoop, speelt de film Harry Potter en de halfbloedprins.

Waar is dat India dat zich als in een sprookje heeft ontpopt tot een rijzende ster aan het economische firmament? Waar is dat economische wonder? Het valt met moeite te bespeuren, hoewel The Indian Times kopt dat het aantal Indische miljardairs op een jaar tijd is verdubbeld. De krantenkoppen hadden het de voorbije twee maanden ook over de enorme politieke corruptie en over de schandalen.

De Belgische minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD) zag zich in november nog genoodzaakt om zijn geplande bezoek aan India, en onder meer Bombay, af te zeggen nadat zijn Indiase collega Natwar Singh genoemd werd in het schandaal rond het hulpprogramma van de Verenigde Naties voor Irak, Oil For Food.

‘De politieke partijen komen steeds meer onder druk te staan van de globalisering en enten zich vooral op economische onderwerpen’, zei Jeanne Devos, de Belgische mensenrechtenactiviste die al veertig jaar in India actief is en in Bombay werkt voor de rechten van huisslaven. ‘Het heeft catastrofale gevolgen voor het oplossen van de armoede en de uitbuiting.’

‘Een reus op lemen voeten’, zo noemt econoom Pranab Bardhan de hele hype rond India als grote speler op het vlak van de wereldeconomie. Pranab Bardhan is hoogleraar Economie aan de universiteit van Berkeley en voorzitter van de Mac Arthur-organisatie, die het effect van ongelijkheid op de economie bestudeert. Een maand geleden publiceerde hij een artikel in het tijdschrift van Centrum voor de Studies over Globalisering van de universiteit van Yale. ‘De media en vooral de financiële pers steken de loftrompet over de opkomst van China en India in de internationale economie. Deze twee landen, samen goed voor ongeveer tweevijfde van de wereldbevolking, hebben hun inkomsten de laatste twintig jaar zien stijgen. Journalisten verwezen in sprekende metaforen naar hun economische hervormingen en schilderen China en India af als reuzen die uit hun socialistische slaap wakker zijn geschud. Er werden schitterende rapporten de wereld ingestuurd vanuit Beijing en Bangalore over de competitie van deze twee nieuwe whiz kids in een geglobaliseerd speelveld. Anderen waarschuwden voor de implicaties van de drie miljard nieuwe kapitalisten die de volgende fase van de globalisering zouden inluiden. Er bestaat geen twijfel over de vele mogelijkheden van deze twee economieën in de eeuw die nu voor ons ligt, maar ernstige structurele en institutionele problemen zullen hen de volgende jaren doen wankelen. De hype over de Indische economie is voorbarig. Zowel China als India zijn nog altijd desperaat arme landen.’

Maar van de 2,3 miljard mensen in die twee landen verdient er volgens de Wereldbank ongeveer 1,5 miljard minder dan 2 dollar per dag.

Ook de Belgische politicoloog Patrick De Vos, van wie onlangs het boek Grenzeloos India, de achterkant van de globalisering, verscheen, waarschuwt voor de hype. ‘Het grootste gevaar voor India is de bevolkingsexplosie. Verwacht wordt dat het inwonersaantal tegen 2050 van 1,1 tot 1,5 miljard zal stijgen. Vraag is of het dan houdbaar blijft dat slechts 15 procent van de bevolking voordeel haalt uit de economische groei. Nu al leeft 70 procent van de Indiërs van minder dan 2 dollar per dag.’

Wat met de hordes Indiase software-ingenieurs, callcenteroperatoren en programmeurs die de officiële jobs in rijke landen zouden uithollen? Ook die angst noemt Berkeley-econoom Pranab Bardhan voorbarig: ‘In totaal werken in India minder dan een miljoen mensen in IT-jobs. Ondanks al die briljante studenten en professionals is India de grootste leverancier van ongeletterde mensen ter wereld. Het is een Herculesopdracht voor de komende jaren om die mensen uit de armoede te halen.’

Ook op politiek en sociaal gebied blijft hij het land wantrouwen. ‘Politieke en sociale hervormingen blijven uit. In de meeste delen van India bestaat er geen netwerk dat de armen een basis voor sociale veiligheid biedt. Hoe groter de ongelijkheid op het vlak van onderwijs, hoe moeilijker het zal zijn om de schokken in de industriële arbeidsmarkt op te vangen. We mogen onze redelijkheid en zin voor proportie nooit verliezen in verband met de opkomst van China en India. Als het Westen zijn economie aan die zogenaamd nieuwe realiteit aanpast, mag het vooral de enorme economische kloof in die landen niet negeren.’

Eind december raakte het nieuws bekend dat een bedrijf als Hewlett-Packard goedkope informatici uit India aanwerft terwijl het 140 Belgische medewerkers op straat heeft gezet. Patrick De Vos wijst op nog een kloof: ‘De IT-bedrijven uit het Indische Bangalore liggen in speciale zones waar geen belastingen geheven worden. In de stad zelf is er geen geld voor nieuwe wegen en valt de elektriciteit drie tot vier keer per dag helemaal uit. De bedrijven hebben wel hun eigen voorzieningen, maar worden steeds nadrukkelijker eilandjes van welvaart in een derdewereldstad.’ Iedereen die uit Bombay wegvliegt, over de krottenwijk Dharavi, scherend over het leven van Geeta, over dat mateloze Bombay terug naar een geordende wereld, beseft dat alles uit eilandjes van welvaart bestaat.

ANNA LUYTEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content