“In 1989 heb ik Greg LeMond de Tour zien winnen zonder één verboden product te gebruiken.” De ploegdokters Yvan Vanmol (Mapei), Peter T’Seyen (Vlaanderen 2002) en Chris Goossens (Palmans) over doping in de wielersport.

Sinds de zaak Festina zijn wielersport en dopinggebruik onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een greep uit de schandalen van de voorbije maanden. Het boek van ex-Festina-verzorger Willy Voet. De reportage in het Duitse nieuwsmagazine Der Spiegel over systematisch dopinggebruik bij Telekom, door de entourage van ploegleider Walter Godefroot in alle toonaarden ontkend. Het tumult rond de geweigerde bloedcontroles van het Italiaans olympisch comité in de Giro, met finaal de uitsluiting van publiekslieveling Marco Pantani. Het zakje door het Belgisch-Italiaanse team Lampre-Daikin gebruikte injectienaalden, dat een ijverig journalist in de Ronde van Zwitserland opviste. De verdenkingen tegen de ploegleiders van Lampre, Vini Caldirolla en Liquigas, in wie het Italiaanse gerecht drugsdealers ziet.

De wielersport is door en door rot.

Peter T’Seyen (teamarts van Vlaanderen 2000 en van de beloftenploeg ASLK-Eddy Merckx) : De discussie is te gepolariseerd. Een ploeg met een dokter wordt vandaag per definitie gezien als een ploeg die doping gebruikt. Larie natuurlijk. Maar we leven in zo’n sfeer dat iemand die hard rijdt, heel hard werkt of talent heeft, per definitie verdacht wordt.

Chris Goossens (teamarts van Palmans) : We mogen niet elke injectienaald met doping associëren. Uitgeputte en uitgedroogde renners kunnen alleen met een infuus met vloeibare voeding tijdig recupereren voor de volgende rit. En het is echt niet zo dat een renner elke dag aan zo’n ding ligt.

T’Seyen: Natuurlijk moeten we ook niet heiliger dan de paus willen zijn. Renners die amper prijzen rijden, hoor ik soms klagen dat we hen geen spuitje cortisone willen toedienen. En als ik in de krant lees dat 150 profs en amateurs bij dezelfde dokter gaan, besef ik ook wel dat dat niet is omdat die man fantastische trainingsschema’s in elkaar bokst.

Een infuus ziet er wel drastischer uit dan een aspirientje, natuurlijk.

Yvan Vanmol (teamarts van Mapei) : Maar na een grote inspanning, als er deshydratatie en spijsverteringsproblemen zijn, is het een normale medische handeling. Wie de rit wint en goed recupereert, heeft geen infuus nodig.

Wielrenners zijn eigenlijk brave mensen. Ze laten zich uit hun bed halen vòòr een belangrijke wedstrijd. Na de koers gaan ze plassen. Eén keer per maand laten ze zich bijkomend controleren.

T’Seyen: Ik geloof niet dat er één tennisser is die zich vlak voor de finale in Wimbledon uit zijn slaap laat halen.

Trainingscontroles zijn in het zwemmen en de atletiek schering en inslag, maar niet in het wielrennen.

Vanmol: De Internationale Wielerunie (UCI) voorziet ze wel, maar voert ze niet uit. Eigenlijk zijn ze een must voor elke sport die zichzelf respecteert.

Goossens: Dat de UCI dat reglement niet toepast, is voor de renners een schitterend cadeau. Een renner die zich wil doperen, kan dat perfect doen tot enkele weken voor de Tour om dan clean maar perfect geprepareerd aan de start te verschijnen.

Vanmol: De geschorsten van Festina hebben het mooiste geschenk gekregen dat ze zich konden voorstellen. Laurent Dufaux en zijn collega’s hebben zich zes maanden lang ongestoord kunnen voorbereiden op de Tour.

Wielrenners lijken meer dan andere sporters gefixeerd op de intraveneuze inspuiting van medicatie.

T’Seyen: Ik heb nog nooit een jonge prof moeten tonen hoe hij een naald in zijn aders moeten steken. Ze leren het allemaal van elkaar. Dat heb ik in andere sporten nooit gezien.

Vanmol: Het is een verziekte mentaliteit; en veel verziekter in het wielrennen dan in andere sporten. We moeten dat dringend ombuigen.

Goossens. Die houding is historisch gegroeid en er is veel te laat ingegrepen. Eigenlijk hadden federaties en organisaties zich moeten aanpassen toen bleek dat intraveneuze voedingssupplementen nodig waren om een wedstrijd te kunnen uitrijden. Nu zijn er een aantal verboden middelen die ook via die infusen in het lichaam gebracht worden en die niet opspoorbaar zijn.

T’Seyen: Het is jammer dat renners al te vaak aan een infuus gaan liggen wanneer dat helemaal niet nodig is.

Luisteren de renners naar hun ploegdokter?

Vanmol: Bij Mapei wel, omdat renners meestal langere tijd bij ons blijven. Daardoor heb ik een intenser contact. In kleinere teams ligt dat vermoedelijk moeilijker. Daar gaan renners veel makkelijker medische hulp halen buiten de ploeg.

Goossens: Wij zien de renners maar sporadisch. Hoe dan ook kunnen we er de slechte mentaliteit alleen uit krijgen als we niet alleen de ploegartsen maar ook de renners op hun verantwoordelijkheid wijzen. Want een renner die zichzelf iets inspuit, beoefent onwettig de geneeskunde. Wielrenners en hun begeleiders leven met een gevoel van onschendbaarheid: ze hebben jarenlang alles en nog wat kunnen uitspoken zonder daarop aangesproken te worden. De dag dat zij met een knagend geweten in hun bed kruipen, heeft de gezonde wielersport gewonnen.

Zijn de jeugdcategorieën al doordrongen van die rotte mentaliteit?

Goossens: Op het WK in San Marino zag ik de juniores van één land – Italië – het hele pak domineren. Dan weet je dat er iets niet klopt. Idem met de Italiaanse beloften in Lugano. Gelukkig heeft de Italiaanse wielerbond de zaken intern goed aangepakt.

T’Seyen: Maar bij preventieve gezondheidscontroles in de jongste Baby-Giro – de Ronde van Italië voor beloften – kregen negen Toscaanse beloften met een hematocriet van meer dan 50 een startverbod opgelegd. Na vier dagen zaten de gecontroleerde Italiaanse beloften nog altijd boven de 45. Bij de Belgen schommelde dat toen tussen de 38,5 en 41,5. Tja…

Het wielrennen voelt zich gezocht. Denken de wielerdokters daar net zo over?

Vanmol: Als het Franse gerecht vorig jaar tijdens de wereldbeker voetbal met dezelfde ijver naar verboden middelen had gespeurd als drie weken later tijdens de Tour, dan hadden we dezelfde problemen in het internationale voetbal gezien.

Goossens: In de Italiaanse Serie A of de Duitse Bundesliga regent het ook al schandalen. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat epo ook naar het Belgisch voetbal, basketbal en volleybal overgewaaid zou zijn als de bom in de Franse wielerwereld niet gebarsten was. Bij controles van de Vlaamse Gemeenschap plasten in 1995 zes procent van de wielrenners positief – vooral omdat de nevenbonden het gemiddelde optrokken. Maar van de gecontroleerde bodybuilders leverde 58 procent een positief plasje in.

T’Seyen: En als een cyclosportief of een bodybuilder groeihormonen pakt, ligt het probleem niet bij een sportdokter, hoor. Bij wedstrijden voor bodybuilders is er zelden controle. Daar zitten de dealers van illegale doping.

Vanmol: Maar doping in andere sporten wordt nooit zo breed uitgesmeerd. Bij de aanhouding van Frank Vandenbroucke was ook iemand betrokken met connecties in het voetbalmilieu. Bij bloedcontroles in Parma hadden dertien spelers een hematocriet van boven de 50 en haalde één speler zelfs 63. Als het olympisch comité in Italië wil ingrijpen, zeggen de voetbalbobo’s dat het niet kan, omdat de onderzoeken niet wetenschappelijk zijn. De pers steunt hen daarin. Bij wielrenners gaat het er anders toe: in de Ronde van het Baskenland werden zelfs twee Deense journalisten betrapt op de hotelkamers van de renners terwijl ze hun bagage doorzochten. Dat wordt allemaal getolereerd.

T’Seyen: Van voetballers gelooft iedereen nog altijd dat het alleen aan hun fysieke conditie ligt wanneer ze beter worden naarmate het toernooi vordert.

Goossens: Zo kun je alles in twijfel trekken: ook de NBA waar een hormonenkuur frequent voorkomt, of het Amerikaans football dat het gebruik van anabolica propageert.

Het valt op hoe minuscuul het berichtje over een positieve controle bij atletiekcoryfee Dennis Mitchell uitvalt, en hoe het verdrinkt in pagina’s vol van berichten over de Festina-affaire.

Goossens: Blijkbaar is het circus rond het wielrennen toch groter en belangrijker dan dat rond de wereldbeker atletiek.

Vanmol: Het is ook duidelijk een communicatieprobleem. De UCI moet dringend iemand in huis halen met een voldoende wetenschappelijke vorming, die de onwaarheden zoals die de jongste maanden verschenen zijn, kan ontkrachten.

Maar het wielrennen kan toch niet alle schuld afschuiven op “een bepaalde pers”.

Vanmol: Nee, maar als je bedenkt hoeveel schade Frank Vandenbroucke lijdt, alleen omdat het gerecht hem in een onderzoek betrekt, dan is dat toch misdadig. Het heeft hem een paar honderdduizend frank gekost aan startpremies in de criteriums die hij had kunnen rijden.

Goossens: Doping is nochtans geen nieuw fenomeen. Een aantal journalisten zijn blijkbaar grote hypocrieten, want zij lopen ook al jaren in het wereldje rond. Zij hebben toch ook die infusen gezien waarover ze nu zoveel schande spreken?

Vanmol: Ik kan zelfs niet geloven dat Tourorganisator Jean-Marie Leblanc of voorzitter van de Franse wielerbond Daniel Baal niet wisten wat er gebeurde.

Is de beschrijving van Willy Voet adequaat?

Vanmol: Wat Voet en de Franse ex-prof Erwan Mentheour beschrijven, vind je bij ons niet. Maar ik geloof niet dat zij liegen: ze hebben een toestand beschreven zoals ze die kennen van binnen uit. Sinds Bernard Hinault is in Frankrijk alleen Laurant Jalabert er nog in geslaagd over een langere periode goed te presteren. De andere Franse sterren – Pascal Lino, Stéphane Heulot, Eddy Seigneur – werden in geen tijd vallende sterren.

Zeg je nu dat het in Frankrijk erger is dan in de andere landen?

Vanmol: In Frankrijk is het amfetaminegebruik nooit aan banden gelegd. Iedereen stak al die jaren de kop in het zand.

Goossens: Door amfetamines te gebruiken, mengen de Franse renners zich met de categorie van de druggebruikers van het uitgangsleven, waar de dealers een lucratief handeltje hebben. Het sportmilieu is te klein om dat handeltje levend te houden.

T’Seyen: Daarom is het jammer dat de verantwoordelijkheid altijd bij de sportartsen gelegd wordt. Het circuit van de pot belge en de amfetamines is gegroeid uit de fitnesscentra en bij figuren als Bernard Sainz. Niet bij de ploegdokters. Wij zijn de politie-agenten van de ploeg, maar we hebben helemaal geen controle meer over wat er gebeurt.

Goossens: Wanneer er doping gevonden wordt, vliegen de dokters achter de tralies. De mannen die de rotzooi in hun lijf laten spuiten, mogen dat zomaar doen. Als Frank Vandenbroucke zich laat behandelen, heeft hij de verdomde plicht om te weten wat hij zich laat toedienen.

Ook onder Belgische renners vind je amfetaminegebruikers.

Goossens: Ja. Bij de profs, bij de liefhebbers en zelfs bij de jeugd. Die renners maken geen onderscheid meer tussen middelen die mits een goede begeleiding moeten kunnen, en de andere levensbedreigende middelen.

Is dit een pleidooi voor een gedoogbeleid?

Goossens: Zeker niet. Een gedoogbeleid leidt onvermijdelijk tot excessen, omdat je het nooit in de hand kunt houden.

Frankrijk heeft de toepassing van zijn dopingwetgeving fors verstrengd. Is dat de oplossing?

T’Seyen: Eén week voor de Tour weet nog geen enkele ploegdokter wat hij wel of niet mag meenemen. Het kan toch niet zo moeilijk zijn om een lijst te maken die voor alle betrokken landen geldt.

Geert Leinders, de Belgische ploegarts van Rabobank, zal in de Tour niet werken omdat de overheid hem dat onmogelijk maakt.

Vanmol: Elke dokter in de wereld vestigt de aandacht op de mogelijkheden van preventieve geneeskunde, maar wij mogen die principes in de Tour niet toepassen. Tussenkomsten zijn verboden, tenzij in geval van nood. We mogen geen geneesmiddel of therapie voorschrijven tenzij we per departement dat we doorkruisen, 25 formulieren indienen. We mogen bijvoorbeeld wel een renner hechten die bij een valpartij een open wonde heeft opgelopen, maar we mogen hem daarbij niet verdoven.

Goossens: De Tour zal een keuze moeten maken. Zonder een degelijke medische begeleiding komt een ploeg na tien dagen in de huidige Ronde van Frankrijk met tien halfdode coureurs in het hotel.

Vanmol: Als de Société du Tour kiest voor een zuivere wedstrijd, moet ze de ritten inkorten, meer rustdagen inlassen én ook de tijdgrens schrappen. Want wie achteraan krasselt, ziet nog meer af dan de leiders.

Vroeger pleitte u voor een kortere dopinglijst.

Vanmol: Ik heb geprobeerd om er iets aan te veranderen, maar dat is niet gelukt. Dus schik ik me naar de wet. Alles wat op de lijst van het Internationaal Olympisch Compité staat, is verboden.

En wat er niet op staat, is toegelaten?

Goossens: Dat kan je niet zeggen. Veel producten komen op de lijst, juist omdat de labs merken dat ze veel gebruikt worden.

Creatine is zo’n middel.

Goossens: Dat kun je toch nooit op de lijst zetten? Creatine zit in vlees en vis. Ofwel moeten we onze renners elke dag een kilogram vlees doen eten, ofwel dienen we hen drie gram creatine toe. Als voedingssupplement.

Ook groeihormonen worden blijkbaar frequent toegediend.

Vanmol: Het wordt gebruikt in de sport, maar de misbruiken ontstaan niet bij de sportdokters.

Andere namen die circuleren: perfluorocarbon (pfc) en synthetische hemoglobine.

Goossens: Die heb ik nog nooit gezien. PFC schijnt uit het Amerikaans leger te komen en gebruikt te worden om brandwonden te behandelen. Maar het product bleek nog in de onderzoeksfase.

Vanmol: Vorig jaar las ik ergens dat de problemen van Johan Museeuw aan het gebruik van pfc te wijten waren. Ik heb het product nooit gezien, Johan evenmin.

Maar zo’n gerucht valt toch niet zomaar uit de lucht?

Goossens: Iemand zal het ooit wel eens gebruikt hebben. In de experimentele fase, zonder te weten welke risico’s eraan verbonden zijn.

Vanmol: Daarom zou een erecode voor ploegartsen een stap vooruit zijn. Zodat we het aan elkaar kunnen doorvertellen wanneer er zo’n product opduikt, en die renner stante pede kunnen ontslaan.

Bestaat die solidariteit onder de ploegartsen?

Goossens: Neen. In november van vorig jaar zijn we samengekomen om te bespreken hoe we de problemen van het wielrennen konden verhelpen, maar onze Spaanse collega’s wilden niet meewerken. We hebben daar een kans gemist om het blazoen van het wielrennen én van de sportartsen te zuiveren.

T’Seyen: Maar niet alleen dokters, ook de overheden moeten zich in heel Europa inspannen om het probleem in te dijken. De dopingcommissie van de BOIC zegt dat ze de malafide dokters en de dopingleveranciers kennen. Maar het BOIC grijpt toch niet in.

Hoe kan het dopingprobleem in het wielrennen opgelost worden?

Goossens: We moeten in de eerste plaats de renners op hun verantwoordelijkheid wijzen. Als iemand als Frank Vandenbroucke iets in zijn lijf laat spuiten, moet hij weten wat dat is. Als de renner dat beseft, zijn we een hele stap verder.

Vanmol: Als bij Marco Pantani een hematocriet van 52 wordt vastgesteld, krijgt hij twee weken koersverbod en wordt alles vervolgens met de mantel der liefde bedekt. Terecht. Maar waarom wordt zijn dokter dan doorverwezen naar de kamer van inbeschuldigingstelling? We zitten in een dubbelzinnige toestand. Als je als dokter jouw renners niet controleert, ben je strafbaar. Doe je het wel, dan word je ervan verdacht doping te verdoezelen.

Goossens: Een atleet die betrapt wordt op het gebruik van zware prestatiebevorderende middelen, mag levenslang geschorst worden. Wie grote kapitalen verdient, heeft de plicht om te zorgen dat hij niet positief is bij een dopingcontrole. Maar schorsen op basis van vermoedens is belachelijk.

Vanmol: Dan moet je wel voor honderd procent zeker zijn dat de controles waterdicht zijn. Vorig jaar zijn er een hoop renners betrapt op het gebruik van Nandrolone. Tot plots bleek dat Nandrolone niet uitsluitend extern toegediend, maar ook door het lichaam aangemaakt kan worden. Dat maakt het moeilijker om te controleren, natuurlijk.

Goossens: Vijftig metingen bij hetzelfde staal met de meest gesofistikeerde apparatuur leveren vijftig verschillende hematocrietwaarden op, variërend tussen 47 en 53. De gezondheidstest is helemaal niet rechtsgeldig. Geen enkel apparaat kan lichaamseigen epo onderscheiden van extern toegediend epo, en de waarden schommelen, zeker als een toestel werd getransporteerd.

Vanmol: Bovendien werkt iedere federatie met een ander protocol. Volgens de ene wijst een hoog ijzergehalte op epogebruik, een ander begint te beschuldigen als er te weinig ijzer in het bloed is. Over epogebruik in het wielrennen bestaat geen wetenschappelijke literatuur. Logisch, want het besloten sportmilieu waarin het gebruikt werd, had er geen belang bij zijn activiteiten onder het licht te brengen.

T’Seyen: We moeten de sportartsen kwijt die elk gesprek met een renner beginnen met: “Ik maak je twintig procent beter.” Maar ook het parallelle circuit moeten we aanpakken. Ex-prof Benjamin Van Itterbeeck verklaarde in Humo dat hij alles en nog wat gebruikte. Maar is ooit iemand van de dopingcommissie gaan vragen waar hij die spullen haalde? Bij mijn weten niet. Terwijl je op die manier toch de dealersnetwerken kunt blootleggen.

Zolang de controles niet waterdicht zijn, kan er toch nooit een degelijk antidopingbeleid gevoerd worden?

Goossens: Een medisch profiel van de renners zou kunnen helpen. Een prof die al tien jaar in het peloton rondfietst, kan makkelijk bewijzen dat zijn hematocriet niet abnormaal gestegen is als hij de waarden van toen naast die van vandaag legt. Als Pantani zou kunnen aantonen dat hij vijf jaar geleden al tegen de vijftig zat, zou hij zichzelf na de gezondheidscontrole in de Giro kunnen vrijpleiten. Maar de UCI en de federaties dringen niet aan op zo’n medisch profiel, omdat ze altijd het dopingprobleem proberen te minimaliseren.

Vanmol: En wat als de renner iets slikt vóór zijn profiel opgemeten wordt? Ook die methode is niet waterdicht. Misschien moeten we producenten vragen om epo te markeren, waardoor het opspoorbaar wordt. Want op eritropoëtine is het hele dopingdebat vandaag gefocust en het is bij mijn weten ook het enige product dat zulke prestatiebevorderende effecten sorteert.

Goossens: Markeren is een oplossing. De productie aan banden leggen, zou dat ook zijn, maar dat kunnen we niet maken. We kunnen daarentegen wel verhinderen dat sporters, zoals in Spanje, zomaar epo in de apotheek kunnen ophalen.

Heeft het wielrennen na de zaak Festina geen unieke kans gemist om met een schone lei te herbeginnen?

Vanmol: Je kunt niet verwachten dat misbruiken die al járen bezig zijn, van de ene op de andere dag verdwijnen. Tabula rasa maken, kan alleen als iedereen meewerkt. De overheid, de federatie, maar ook de sponsors. Als zij verder kijken dan de winnaar, die zijn shirt goed trekt vlak voor hij over de meet bolt, gaat er voor hen misschien ook een nieuwe wereld open. Er is veel te veel geld tegenaan gegooid.

Mogen we nog hopen op een zuivere wielersport?

Vanmol: In 1989 heb ik Greg LeMond de Tour zien winnen zonder één verboden product. Als het peloton gezuiverd raakt, moet dat weer kunnen. We moeten hopen dat er ook binnen vijf jaar nog sponsors klaarstaan om in het wielrennen te investeren. Want de effecten van de negatieve publiciteit die we nu krijgen, zullen zich dan pas laten gevoelen – als de contracten met de sponsors hernieuwd moeten worden.

Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content