Pierre Marchal, de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, is de hoogste magistraat van het land. En dit is zijn allereerste interview.

In 1790 richtten de Fransen hun Tribunal de Cassation op. België volgde dat Franse voorbeeld in 1832. Het Hof van Cassatie werd van meet af aan de bevoegdheid ontzegd om zich over de feitelijke toedracht van de zaken uit te spreken. Het hof mag slechts nagaan of alle substantiële rechtsvormen nageleefd werden en of de aangevochten beslissing wettelijk is. Een van de uitzonderingen op deze grondwetsregel betrof de beoordeling van strafbare feiten waarbij een minister betrokken is. Precies deze uitzondering bracht het Hof van Cassatie tijdens de voorbije jaren in het nieuws. In 1996 al confronteerde de Uniop/Inusop-affaire het hof met de muffe meanders van de partijfinanciering. De Agusta/Dassault-zaak en enkele Luikse dossiers hebben de verhouding tussen ’s lands opperste gerechtshof en de politieke klasse niet verbeterd.

Sinds december 1997 leidt eerste voorzitter Pierre Marchal het Hof van Cassatie. Marchal begon zijn loopbaan in 1963 als substituut-procureur des konings in Doornik. In 1970 werd hij daar arbeidsauditeur en eind 1978 advocaat-generaal bij het Hof van Beroep in Bergen. De parketmagistraat stapte begin 1982 over naar de zetel, zoals dat heet, om raadsheer in het Hof van Cassatie te worden. Over vijf jaar – in 2003 – bereikt de eerste voorzitter de pensioengerechtigde leeftijd. Voor het Hof van Cassatie ligt die op zeventig jaar.

De rooms-rode regering die – samen met de liberalen en de Volksunie – op 23 mei het Octopus-akkoord afsloot, wil voortaan alle topfuncties in de magistratuur voor slechts zeven jaar toewijzen. Begin van dit jaar vertrouwde de wetgever de bevoegdheid van het Hof van Cassatie om ministers te berechten al toe aan de Hoven van Beroep. Het Agusta/Dassault-proces is dus een van de laatste in zijn soort dat Cassatie behandelt.

Pierre Marchal: Ik ben daar zeker niet ongelukkig mee. Toch stel ik mij vragen bij de ratio legis. Toen de bevoegdheid om ministers te berechten in 1832 aan het Hof van Cassatie werd toevertrouwd, was het wel degelijk omdat de grondwetgever ervan uitging dat de raadsheren van Cassatie niks meer te verwachten hebben van de politiek en dus in alle onafhankelijkheid kunnen oordelen.

Daarom is Cassatie nog geen ivoren toren. Ik zit al jaren de sociale kamer voor en neem de helft van de zittingen voor mijn rekening. Welnu, mag ik erop wijzen dat de rechtspraak in sociale zaken sedert de oprichting van de arbeidsgerechten, in 1970, mee is gemaakt door enkele toonaangevende advocaten-generaal bij Cassatie, en door de interpretatie die het hof aan de wet geeft. Als het kan, zijn wij zelfs creatief.

Heeft het Hof van Cassatie naar aanleiding van het zogeheten spaghetti-arrest van 14 oktober 1996 de kans niet gemist om zijn rol toe te lichten?

Marchal: Wij waren zeer verrast door de heftige reacties van het publiek. Ik dacht – en dat was wellicht naïef van mij – dat de bevolking onpartijdige rechters wil. Het arrest is zeer uitvoerig gemotiveerd en verwijst naar een aantal basisbeginselen van de rechtstaat, zoals de onpartijdigheid van de rechter. Die mag zelfs geen schijn van partijdigheid laten blijken. Of het dan om een bord spaghetti of om een ton kaviaar gaat, dat maakt geen verschil. De reactie van het publiek toont trouwens aan dat het optreden van rechter Jean-Marc Connerotte als partijdig werd ervaren. Mochten de mensen niet aangevoeld hebben dat hij sympathie had voor de slachtoffers, dan waren zij voor hem niet op straat gekomen.

Was dit de dijkbreuk die Cassatie overspoelde en waardoor de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie en dus externe controle op de benoemingen en de werking van de magistratuur politiek haalbaar werd?

Marchal: Dat arrest heeft ons bij velen antipathiek gemaakt, maar heeft volgens mij niks van doen met de voorgestelde oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie. Die beperkt niet alleen de grondwettelijke prerogatieven van het Hof van Cassatie en van de Hoven van Beroep, maar raakt ook aan het evenwicht tussen de drie staatsmachten. Aan het Hof van Cassatie werd immers de bevoegdheid gegeven om de professionele hoedanigheden van de kandidaten voor het hof en de Hoven van Beroep te evalueren. Om echter nepotisme of corporatisme te vermijden, werd het de betrokken politieke assemblees toegestaan hun kandidaat-raadsheren voor het hof en de hoven voor te dragen. Zo wil het artikel 151 van de grondwet.

Daarbij komt nog dat de hoven hun eerste voorzitters, ondervoorzitters en leden zelf kiezen. Wat eveneens wijst op de grondwettelijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten overstaan van de regering en het parlement.

Sommigen, onder wie SP-Kamerlid Renaat Landuyt, merken niet zonder sarcasme op dat er na de voorgestelde wijziging van artikel 151 geen sprake meer zal zijn van de rechterlijke macht als één van de drie staatsmachten.

Marchal: De oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie tast zeker de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aan. Nu kiest het Hof van Cassatie zelf zijn eerste voorzitter en komt het tussen bij de benoeming van raadsheren in Cassatie. Dit recht zouden wij moeten afstaan aan de Hoge Raad. Anderzijds wordt de macht van de minister tegelijk beknot en uitgebreid omdat hij, tegen de Hoge Raad in, nieuwe voordrachten kan uitlokken en zo meer. Momenteel kan dit nog niet.

Nu willen de voorstanders van de Hoge Raad toch ook de partijpolitieke tussenkomsten bij benoemingen in de magistratuur beperken?

Marchal: Zo lijkt het, maar de minister zal nog altijd een door de Hoge Raad voorgestelde kandidaat kunnen weigeren. Dat zal misschien moeilijk zijn, maar vergeet niet dat de Hoge Raad samengesteld zal zijn uit 22 magistraten en 22 niet-magistraten. Deze laatsten worden door de Senaat aangeduid met een tweederde meerderheid. Wellicht is dat om te vermijden dat de regeringsmeerderheid uitsluitend haar kandidaten zou opdringen. Bij de samenstelling van het Wervingscollege, dat sinds 1991 instaat voor de examens en de toegang tot de magistratuur, hebben de politieke partijen toch ook de zitjes onder elkaar verdeeld. En zo zal het ook verlopen bij de samenstelling van de Nederlandstalige en Franstalige Benoemings- en Aanwijzingscommissies (BAC), als afdelingen van de Hoge Raad voor de Justitie. Daarin zullen zelfs gewezen parlementairen kunnen zetelen. De Hoge Raad zal dus niet zo apolitiek zijn als de initiatiefnemers graag doen geloven.

Het zal hoe dan ook moeilijker worden om tot in de hoven te intrigeren en zo bepaalde kandidaten, desnoods door afgesproken stemgedrag, te laten benoemen.

Marchal: Inderdaad, maar dit sluit geen politieke tussenkomsten bij de Hoge Raad voor de Justitie uit. Hoe het er in de Hoven van Beroep toegaat, kan ik niet zeggen. Op Cassatie zijn dergelijke tussenkomsten sowieso uitgesloten. Wij houden helemaal geen rekening met de partijpolitieke kleur van de kandidaten, die onze rangen kunnen versterken. Dagelijks lezen wij arresten van die kandidaten en zo weten wij beter dan wie ook wat zij professioneel en menselijk waard zijn.

De manier waarop raadsheren, kamervoorzitters en eerste voorzitters in de hoven worden benoemd, staat nu toch niet garant voor kwaliteit? Zeker als daarbij naar anciënniteit wordt gekeken.

Marchal: Anciënniteit staat garant voor ervaring. Er zijn zeker vergissingen gebeurd, zowel bij bepaalde voordrachten als bij de verkiezing van sommige eerste voorzitters. Dit is evenwel geen reden om het systeem overboord te gooien. Er werden ook vergissingen gemaakt bij de rechtstreekse benoeming door de regering van korpschefs van parketten en arbeidshoven.

Kan u verbeteringen aanbrengen en tegelijk het huidige systeem behouden?

Marchal: Om politieke tussenkomsten te weren, kunnen de provincieraden, de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Kamer en de Senaat beter aan hun rol verzaken. Het zou al volstaan mochten de politieke partijen zoals in Nederland plechtig beloven om voortaan niet meer tussen te komen. De politisering waar de politiek nu van af wil, heeft zij – en niet de magistratuur – al die jaren zelf in de hand gewerkt. Het is wel vreemd dat de magistratuur nu de rekening betaalt voor de misbruiken van de politiek. Al zijn die fel verminderd dankzij de wet van 18 juli 1991 ter objectivering van benoemingen en bevorderingen in de magistratuur. Daardoor komt op de rechtbanken van eerste aanleg al een nieuwe generatie van magistraten, waaruit de hoven ongetwijfeld de geschikte kandidaten voor hogere rechtscolleges kunnen selecteren.

Dit klinkt corporatistisch.

Marchal: Om dat verwijt af te wenden, zou de keuze van de kandidaten en hun voordracht door de hoven, kunnen worden vergezeld door voordrachten van de Hoge Raad, aangezien men die toch koste wat het kost wil oprichten. De Hoge Raad zou zo de plaats innemen van de provincieraden en andere betrokken assemblees.

Maar zelfs als de Hoge Raad er komt, mogen de hoven nog…

Marchal: …adviezen geven. Die zijn echter niet bindend en niet te vergelijken met de huidige voordrachten. Daarbij worden twee magistraten voorgedragen en mag er geen andere benoemd worden. Ik aanvaard dat ons huidig systeem elders niet bestaat, maar zij die het willen veranderen, moeten weten dat het buitenland ons om die institutionele onafhankelijkheid van de hoven benijdt. In feite willen de Octopus-partners terug naar de tijd van Jozef II. Ook hij schafte de voordrachten af. Dit werd toen aangeklaagd in de lijst van grieven, les cahiers de doléances, die leidden tot de Brabantse Omwenteling van 1789.

In naam van dezelfde externe controle wordt nu ook voorgesteld de korpschefs, zijnde alle eerste voorzitters, de voorzitters van de rechtbanken alsook de ondervoorzitters, de kamervoorzitters en afdelingsvoorzitters, slechts voor een beperkte periode te benoemen.

Marchal: Dat is ronduit ongrondwettelijk. Het volstaat de artikelen 151 en 152 samen te lezen om te zien dat artikel 152, waarbij “de rechters voor het leven worden benoemd”, ook de ondervoorzitters, de voorzitters en de eerste voorzitters betreft. Dit grondwetsartikel is echter niet voor herziening vatbaar. Zoals trouwens ook de Raad van State in zijn vlijmscherpe kritiek op de wijziging van artikel 151 stipuleert, zijn de Octopus-ontwerpen “om drie redenen ongrondwettig: ten eerste houdt het ontwerp in dat de basisregels voor de organisatie van de rechterlijke macht aan de grondwet worden onttrokken, ten tweede wordt in het ontwerp een onderscheid gemaakt tussen ambt en mandaat, tussen benoeming en aanwijzing en tot slot voorziet het ontwerp in een vaste evaluatie van de magistraten, ongeacht of zij al dan niet een mandaat bekleden.”

In Nederland heeft de commissie- Leemhuis, genoemd naar de commissaris van de koningin in de provincie Zuid-Holland, mevrouw Leemhuis-Stout, gedurende zes maanden onderzocht of tijdelijke mandaten in de magistratuur mogelijk zijn. In haar rapport van januari 1998 besluit de commissie dat zij “ten aanzien van de functie van president geen voorstander is van de invoering van een tijdelijke benoemingstermijn. De rechtsprekende en bestuurlijke taken van de president zijn hiervoor te sterk verweven. De president heeft een sterke binding met het rechtsprekende werk en de in het gerecht werkzame rechters en is dan ook geen voltijds bestuurder.”

Kamervoorzitters zijn in eerste instantie rechters en geen managers. Een kamervoorzitter zit zijn kamer voor, leidt het beraad van de leden van zijn kamer, leest hun ontwerparresten en neemt deel aan de uitspraak. Een kamervoorzitter is dus ten volle een rechter en is luidens artikel 152 van de grondwet voor het leven benoemd. Aan een kamervoorzitter kan dus niet zomaar een tijdelijk mandaat worden gegeven, zoals de Octopus-voorstellen poneren. Hier zijn ze dus zo ongrondwettelijk als maar kan.

Een eerste voorzitter of een kamervoorzitter moeten nog andere dan juridische kwaliteiten hebben.

Marchal: Daarom worden de eerste voorzitters van de Hoven van Beroep sinds midden vorig jaar bijgestaan door coördinatoren. Die kunnen gerust tijdelijk aangesteld worden omdat hun taak als manager volledig losstaat van hun taak als rechter.

Onderzoeksrechters, beslagrechters en jeugdrechters zijn toch ook maar voor een bepaalde termijn aangesteld.

Marchal: Dat is iets heel anders. Een eerste voorzitter of een voorzitter die ontslag neemt, neemt geen ontslag als eerste voorzitter of als voorzitter, maar als rechter in de grondwettelijke betekenis van het woord. Mocht de stelling van de Octopus-partners juist zijn, dan kan ik ontslag nemen en word ik zonder meer opnieuw raadsheer in het Hof van Cassatie. Dit is echter niet zo.

Door het onderscheid te maken tussen het ambt van rechter en de toewijzing van een tijdelijk mandaat als chef moet zoiets toch kunnen.

Marchal: Beide functies kunnen niet zomaar gescheiden worden. Tijdelijke mandaten zullen onvermijdelijk voor voortdurende onrust en rivaliteit zorgen binnen de hoven en de rechtbanken. De onmiddellijke toepassing van het systeem op de korpschefs, die nu in functie zijn, zal tot gevolg hebben dat een aantal hoven en rechtbanken om de zeven jaar allemaal tegelijk zonder korpschef vallen, met alle gevolgen van dien. Een aantal onder hen zal – gezien de niet-hernieuwbaarheid van het mandaat in hetzelfde gerecht – niet noodzakelijk even goed functioneren in een ander ambtsgebied. Wat dan weer een verlies betekent.

Ook de voorgestelde overgangsmaatregelen verdienen een aandachtige lectuur. Want zodra artikel 151 van de grondwet gewijzigd wordt, worden magistraten, die benoemd zijn voor het leven, aangewezen voor een mandaat van zeven jaar. Maar worden zij meteen opnieuw als rechter of raadsheer benoemd in de rechtbank of het hof waar zij tijdelijk als korpschef aangesteld worden. Dit betekent dat zij in feite eerst als rechter of raadsheer afgezet en dan opnieuw benoemd worden. Zo handelt de grondwetgever nog maar eens tegen het ongewijzigde artikel 152 van de grondwet.

Maar wat doet u dan met wie slecht functioneert? Hoe moet die gesanctioneerd worden?

Marchal: Ik denk niet dat men dit kan sanctioneren. Dat kan wel verholpen worden door hen bijvoorbeeld te laten bijstaan door een soort raad van bestuur, samengesteld uit leden van het hof of de rechtbank.

Daarmee zijn de betrokkenen nog niet geëvalueerd.

Marchal: De evaluatie van de rechter, zoals in het Octopus-voorstel voorzien, staat haaks op zijn individuele onafhankelijkheid. Hoe kan een rechter geëvalueerd worden als daarbij geen rekening wordt gehouden met zijn vonnissen of arresten? En als daar echt geen rekening mee gehouden wordt, zoals de Octopus-partners beweren, dan kan een goed rechter dus een slecht evaluatiecijfer krijgen of omgekeerd. Bovendien zullen de evaluatiecriteria door de koning, versta door de minister van Justitie en zijn administratie, uitgestippeld worden en niet door de rechterlijke macht.

De uitvoerende macht moet zich toch ook verantwoorden ten overstaan van de wetgevende macht en die op haar beurt tegenover de kiezer?

Marchal: Inderdaad. Maar er is geen staatsmacht die al aan zoveel externe controle onderworpen is als de rechterlijke macht. De terechtzittingen zijn publiek. De vonnissen en arresten zijn gemotiveerd. Er is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. En in het Belgisch parlement worden over de werking van het gerecht continu vragen gesteld of onderzoekscommissies opgericht. Zonder de rol van de pers te vergeten.

Toch kan de interne controle beter. Op voorstel van het Hof van Cassatie wordt nu sinds eind vorig jaar gewerkt aan de oprichting van visitatiecommissies. Die moeten nagaan of de rechtbanken naar behoren functioneren.

Marchal: Vergeet niet dat volgens artikel 140 van het Gerechtelijk Wetboek het openbaar ministerie de werking van de hoven en rechtbanken moet nagaan. Artikel 399 expliciteert die opdracht zelfs. Doen de parketten of parketten-generaal dat niet naar behoren, dan kan de minister van Justitie hen daartoe aanzetten. Maar blijkbaar heeft de politiek ook geen vertrouwen meer in het Openbaar Ministerie.

Toenmalig justitieminister Stefaan De Clerck onthaalde de oprichting van visitatiecommissies al met enthousiasme. Sindsdien wordt deze vorm van interne controle met testvisitaties in Brugge en Namen geijkt. Eind deze maand vergaderen de eerste voorzitters en de procureurs-generaal om te zien hoe wij dat systeem algemeen gaan toepassen. Een team van topmagistraten en externe consultants zal dan de rechtbanken geregeld bevragen en doorlichten. In feite is dit de concretisering van artikel 398 van het Gerechtelijk Wetboek. Dat stelt duidelijk dat hogere rechtscolleges de lagere moeten controleren. De tijdsgeest gebiedt ons nu die controle systematisch uit te voeren. En daarover zal aan de minister van Justitie en aan het parlement verslag uitgebracht worden.

De Octopus-partners willen ook de parketten-generaal zo hervormen dat zij de inhoudelijke controle op de dossiers van de parketten verliezen. Anderzijds moeten die parketten-generaal de parketten wel aan een strakkere beleidscontrole onderwerpen. Hoe staat u daar tegenover?

Marchal: De rechterlijke macht wordt aan alle kanten tegelijk aangevallen. En wij kunnen evenmin toelaten dat de politiek het gerecht via een twijfelachtige herstructurering van de parketten en de parketten-generaal aan banden probeert te leggen. De parketten-generaal en parketten bepalen immers in grote mate de werking van de hoven en rechtbanken. De zaken die hen niet voorgelegd worden, kunnen zij niet behandelen. En als de magistraten van de parketten en van parketten-generaal tot ambtenaren gefunctionaliseerd worden, zal de uitvoerende macht, zeg maar de regering van het ogenblik, in niet geringe mate bepalen welke zaken de rechters nog te behandelen krijgen. Rechters van wie de regering en haar Octopus-partners dan toch zo graag zeggen dat zij onafhankelijk blijven. Bovendien beschikken ook de leden van het Openbaar Ministerie over een beoordelingsbevoegdheid, die hen – evenzeer als de rechters – rechtstreeks door de grondwet en de wet, maar niet door een minister, wordt toegekend. Tot nog toe was het Openbaar Ministerie nergens zo onafhankelijk als bij ons. Ook dit wordt ons in het buitenland benijd. In zoverre dat in Frankrijk nu geprobeerd wordt het Openbaar Ministerie te bevrijden van zijn partijpolitiek juk. De Belgische wetgever gaat duidelijk overhaast te werk. En ik denk niet dat de burgers meer vertrouwen zullen krijgen in het Openbaar Ministerie en het gerecht in het algemeen, als dit ondergeschikt wordt aan de wisselvalligheden van de politiek.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content