‘De race van mijn leven’

Wim Eyckmans: 'Voor IndyCar heb je stalen zenuwen nodig.'

Maar één Vlaming reed ooit de mythische Indy 500: Wim Eyckmans, die in 1999 aan de start stond. En toch kennen in eigen land weinigen zijn verhaal.

‘Ik kom uit de kartingwereld’, vertelt de ondertussen vierenveertigjarige racefreak uit Herentals. ‘In de Opel Lotus-klasse en de formule 3000 had ik mooie resultaten neergezet. De logische volgende stap was de formule 1, maar financieel kon ik dat onmogelijk bolwerken.’

‘Ik had overdonderende beelden gezien van hoe ze in Amerika op ovals reden. “Dat is pas écht racen”, dacht ik. Bovendien had ik gehoord dat het relatief betaalbaar was. Zonder welomlijnd plan heb ik het vliegtuig genomen, met de droom het te maken in de States.’

Eyckmans versierde een zitje bij een Canadese renstal en reed drie races in de Indy Light, de tweede IndyCar-klasse. Hij werd één keer twaalfde en twee keer negentiende. ‘Eind ’98 heb ik alles op alles gezet en ben alle IndyCar-teams afgelopen. Natuurlijk wilden ze liever een Amerikaan die veel geld meebracht dan een onbekende Belg zonder budget.’ Maar plots stonden de sterren goed: de Amerikaanse tak van de Belgische textielgroep Beaulieu was Eyckmans’ verhaal genegen en besloot hem te steunen. Er kwam een deal van, met Team Cheever. En zo kreeg Wim Eyckmans uit Herentals een kans in de grootste motorrace ter wereld. ‘Het was een jongensdroom die uitkwam.’

In Amerika was dat groot nieuws. Eyckmans’ nieuwe teambaas, Eddie Cheever, had het jaar voordien de Indy 500 gewonnen met het naar hem vernoemde team. ‘De druk was hoog om dat kunststukje over te doen, maar ik heb me niet laten intimideren’, herinnert de coureur zich. ‘Het was tenslotte mijn eerste kennismaking met de sport.’

Dat hij zich überhaupt wist te kwalificeren voor de race, was al een stunt. ‘Op Indianapolis rijd je vier kwalificatierondes. Je gemiddelde rondetijd bepaalt je startpositie. Ik wist: één onoplettend moment en het is over – in de kwalificaties vielen elf deelnemers af. Ik was al trots dat ik dat als rookie overleefde: ik startte op de voorlaatste rij.’

‘Voor IndyCar heb je stalen zenuwen nodig, meer dan voor de F1. Je rijdt midden in een zwerm van voortrazende bolides. In iedere bocht vraag je je af: “Zal ik het halen of wordt het een crash?” De ruwe snelheid lag me, maar aan winnen dacht ik niet. Winnen kún je als beginneling niet. Zelfs Fernando Alonso zal daar niet in slagen.’

In ronde 113 sprong de distributieriem van Eyckmans’ auto. Einde avontuur. Achttien jaar later echoot de spijt nog altijd na. ‘Het was de race van mijn leven. Ik lag vijftiende. Met onze pitstopstrategie zou ik makkelijk in de top tien geëindigd zijn. Wie weet hoe mijn carrière er dan uitgezien zou hebben? Maar goed, het heeft niet mogen zijn.’

In 2000 probeerde Eyckmans zijn Amerikaanse droom nieuw leven in te blazen. Tevergeefs. ‘Eddie Cheever had nieuwe sponsors gevonden en haakte af. Ik vond een ander team, maar dat bleek niet zo professioneel. Ik had geen vertrouwen in de auto en trok me terug.’ Een wijze beslissing: dat jaar zou een rijder van die renstal zwaar crashen op Indianapolis.

Vandaag runt Wim Eyckmans een professioneel kartingteam en begeleidt hij bijna voltijds zijn negenjarige zoon Ean, een ontluikend toptalent. ‘Hem ooit de Indy 500 zien rijden: hoe geweldig zou dat niet zijn?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content