De factor Karel Van Miert, de uitgestelde geboorte van de sociaal-democratie, paarse voorgesprekken, de geest van Zaal F en Dendermonde, en de nederlaag van Louis Tobback. Of hoe Verhofstadt I kon oogsten. Een reconstructie van de informele voorgeschiedenis.

In de vroege jaren negentig bestond er in de SP een informeel clubje dat, weliswaar onuitgesproken, de geest van gewezen partijvoorzitter Karel Van Miert levendig wilde houden. Het was een marginaal gezelschap dat bij Van Mierts opvolger, Frank Vandenbroucke, maar op weinig sympathie kon rekenen. Hij noemde ze smalend “de liberalen van de SP”. Tegen een van hen, Pierre Chevalier, had Louis Tobback al in 1985 eens ronduit gezegd: “Het socialisme waar gij voor staat, daar moet ik niet van hebben.”

Op Chevalier na, die toen al kamerfractieleider en staatssecretaris voor de SP was geweest, zat er in dat “liberale” clubje alleen maar klein grut dat aan de Keizerslaan nauwelijks meespeelde. Zo was er die ene weirdo, een Hasseltse cafébaas die het dankzij Willy Claes tot provincieraadslid en daarna tot bestendig afgevaardigde had geschopt. Robert Stevaert heette die. Zagen dat dat ventje kon over de noodzaak om van de SP een partij van iedereen te maken, niet alleen van de arbeiders maar ook van de zelfstandigen. Een brede volkspartij. Een Sociaal-Democratische Partij, zoals Frank Van Acker de Vlaamse tak van de BSP had willen noemen toen de partij in 1978 werd gefederaliseerd. Van Acker was ook zo’n beetje de peetvader van Van Miert.

Van al die dromerijen kwam weinig terecht. En tot ver na de laatste dag van Van Miert op de Keizerslaan worstelden de kameraden met de tijdgeest. De muur van Berlijn stond er nog en ook toen hij was neergehaald, bleven beton en prikkeldraad nog jarenlang overeind in de geesten op het partijbureau en de congressen. “Want het reële socialisme was dan misschien wel een miskleun geworden, maar in wezen…” Jaja. Op een dag stelde Jef Sleeckx voor om de banden met het “socialisme” in Noord-Korea aan te halen. Internationale solidariteit betekende toen nog iets heel anders dan later, in de teksten van het Sienjaal en het Toekomstcongres. “Zozo, Noord-Korea”, bromde Van Miert, waarna zijn stem een octaaf oversloeg. “De eerste onnozelaar die hier nog één keer het woord socialisme durft te misbruiken, vliegt eruit!”

En er waren nog wel meer oude vormen en gedachten waar hij de strijd mee aanbond. Hij vond dat de ideologie van de partij moest worden herijkt, de banden met de vakbond geherdefinieerd, de relatie tussen overheid en privé-sector, staat en kapitaal herzien. Lelijke woorden allemaal, in het gremium van de Keizerslaan van die dagen. Van Miert was natuurlijk een electoraal kanon, maar in de klassieke linkervleugel keken ze hem vaak met open mond aan. Na meer dan tien jaar voorzitterschap vertrok de man dan ook met een ongemakkelijk gevoel. Hij werd een Fremdkörper, hij zweeg en verbeet zich, ook toen hij hoorde hoe oude kameraden onder elkaar melige grapjes maakten: “Ziet gij nog het verschil tussen Karel en een liberaal?”

Tobback schoof in 1989 Vandenbroucke naar voren als partijvoorzitter. Dat was een noodgreep, want Van Mierts koffers voor Europa waren al gepakt. Al op 10 mei 1988, toen de portefeuilles moesten worden verdeeld voor de laatste regering- Martens – de eerste voor de socialisten sinds ze er in 1981 uitgebonjourd waren -, had Van Miert op een vergadering zijn overstap bekendgemaakt en meteen Freddy Willockx voorgesteld als opvolger. Maar Willockx bedankte. Hij wilde in de regering en in het najaar wou hij de burgemeesterssjerp van Sint-Niklaas bemachtigen. Tobback stelde zichzelf dan maar voor. Maar ook hij was nodig in de regering en dus werd er nog even getemporiseerd met dat voorzitterschap.

Toen er geen uitstel meer mogelijk was, opperde Tobback het idee om een “buitenstaander” aan het hoofd van de partij te zetten. Dat werd dan Vandenbroucke, die niet eens was uitgenodigd voor die vergadering van 10 mei. De SP heeft een traditie in dat soort operaties. Als de nood hoog is en alle mogelijke kandidaten voor het voorzitterschap in een regering zitten, zoekt de partij naar “nieuwe” namen, die weliswaar een jarenlange staat van dienst hebben op kabinetten of studiediensten, maar die vaak zelfs voor de militant volslagen onbekend zijn. Ook Van Miert zelf kwam in 1977 voor menige kameraad uit het niets. En de afgelopen week werd er in socialistische kringen opnieuw naar zo’n oplossing gezocht.

In de jaren na zijn vertrek keek Van Miert knarsetandend toe. Hij zag hoe zijn partij er maar niet in slaagde het zwartwitdenken over arbeid en kapitaal, staat en privé af te zweren. Hoe staatsmonopolies op zich belangrijker bleven voor de socialisten dan de vraag of de consument daar beter van werd. ” Guy Verhofstadt noemde die consument dan de burger.” In alle stilte begreep Van Miert perfect de woede van Verhofstadt over het vastgeroeste Belgische bestel en was hij het eens met de kern van zijn betoog tegen de zuilen, maar hij gruwde van de beeldenstormerij en het al te theoretische denken van de Gentse liberaal. In die zin zag Van Miert ook in dat Verhofstadt tussen 1991 en 1995 de socialisten elke dag een nieuw excuus gaf om aan hun oude, beproefde stellingen vast te houden. Het zijn de jaren waarin SP’er Guy Moens zijn ondertussen lang vergeten boekje ” De anti-Verhofstadt” schrijft, als antwoord op Verhofstadts Burgermanifesten.

Vandenbroucke werkte in de SP wel aan vernieuwing, maar hij had zijn handen te vol met de vormelijke kanten van de zaak. De baronieën kreeg hij niet onder de duim, de partijfinanciering was een obscuur kluwen, Van Mierts eega Carla Galle werkte hem tegen. Het was een tijd van gegrijns en gefluister in de wandelgangen van de Keizerslaan. De tijd ook van een kluis met “vergeten” miljoenen. Men verwijt Vandenbroucke wel eens dat hij geen gevoel voor humor heeft, maar het partij-apparaat stelde zijn zenuwen dan ook jarenlang danig op de proef. Om over de toekomst van het socialisme na de val van de Muur na te denken, had hij niet veel tijd.

Veel verder dan de vaststelling in 1993 dat er behoefte was aan een “mobiliserend maatschappijproject” kwam hij niet. Verhofstadt dwong hem in de contramine en bovendien waren vanaf 1992 ook de voorstanders van paars in de SP tot andere gedachten gekomen. In 1991 was het paarse experiment geaborteerd en daar treurden de socialistische wegbereiders in 1992 al niet meer om. Want het was crisis, er moest worden gesaneerd, en dan hebben socialisten en christen-democraten elkaar nodig als brothers in crime. Zoals bleek toen het Globaal Plan het licht zag.

Ergens in Europa doet Van Miert in die dagen verwoede maar tevergeefse pogingen om Pierre Chevalier tot geduld aan te zetten. Maar te laat. Chevalier stapt over naar de VLD. Gefnuikte ambities en zijn karakteriële onverzoenbaarheid met de stoïcijnse Vandenbroucke maken het voor de Bruggeling zelf makkelijker om conclusies te trekken uit zijn ideologische onvrede met de SP.

MURPHY SLOEG TOE

Vandenbroucke had een hartsgrondige hekel aan Verhofstadt, maar anders dan bij Louis Tobback was dat in de eerste jaren van zijn voorzitterschap niet zozeer ideologisch bepaald. Pas in december 1991 liep alles mis wat maar mislopen kon. Voor de verkiezingen, en dus amper na één jaar oranje-rood, had Vandenbroucke Willockx als verkenner naar de liberalen gestuurd. En Verhofstadt gaf ook zijn kapitein Patrick Dewael, Willockx’ collega-kamerfractieleider, het fiat om te onderhandelen over paars. De gesprekken verliepen uitstekend.

Het evenwicht van het nooit geboren paarse akkoord bestond hierin dat de PVV de SP ruimte wilde geven om een sociaal beleid te voeren, en dat de SP de PVV enkele privatiseringen zou gunnen. Want anders dan Van Miert in die dagen vanuit Europa misschien vermoedde, beseften heel wat kopstukken van de partij, waaronder Willockx, toen al dat de overheid gedwongen zou zijn om zich gedeeltelijk terug te trekken uit de publieke markt.

Maar kort na 24 november sloeg Murphy toe. Het begon met een tikfout van een secretaresse bij de PVV. Ze moest voor Verhofstadt een lijstje maken met de verkiezingsuitslagen. De voorzitter had daar zelf geen tijd voor, erop gebrand als hij was om diegenen die hem in 1988 uit de regering hadden gebonjourd op hoger bevel van ACV-voorzitter Jef Houthuys, een neus te zetten. De secretaresse vergiste zich en bij zijn eerste contacten met socialisten bleek dat de paarse meerderheid aan Vlaamse kant krapper was dan Verhofstadt had gedacht. Het verklaart wellicht waarom Verhofstadt, Dewael en Rik Daems tot maandagavond 14 juni 1999 hoogstpersoonlijk alle uitslagen hebben gespeld, geteld en nageteld vooraleer ze ook maar één woord over mogelijke coalities zeiden.

Maar er was méér dat de Vlaamse socialisten niet zinde. Ze kregen het gevoel dat Verhofstadt alles al met Guy Spitaels (PS) bedisseld had voor hij met hen kwam praten. En dat ging zeker niet alleen over de staatshervorming, maar ook over economische opties én het premierschap. Vooral dat laatste deed voor de SP de deur dicht. De Vlaamse socialisten gingen ervan uit dat Willy Claes premier zou worden en dat Verhofstadt daar niet tegen was. Tot de socialisten een hint kregen van Van Miert, die hem op zijn beurt was ingefluisterd door Willy De Clercq in Straatsburg: Verhofstadt reed wel degelijk voor zichzelf.

Paars mislukte in 1991 evenwel ook om andere, minder anekdotische redenen die hun betekenis hebben voor het verdere verhaal en voor de evolutie van de Wetstraat in de jaren negentig. ACW-voorzitter Theo Rombouts verzette zich publiek tegen een oppositiekuur van de CVP: “Als de CVP principieel zou kiezen voor een oppositierol, dan stelt zich een zwaar probleem voor de relatie tussen ACW en politiek. Een beweging als de onze, met 200.000 plaatselijke vrijwilligers en zoveel maatschappelijke verantwoordelijkheden, kan zich niet veroorloven om niet continu invloed uit te oefenen op het beleid.” Begrijpelijk dat de CVP ook na 13 juni 1999 met argusogen de eerste ACW-vergadering volgde. En inderdaad, in de eerste dagen na de verkiezingen waren het vooral CVP’ers van ACW-signatuur die pleitten om in de regering te stappen. Rombouts’ woorden uit 1991 klinken door in die van Marc Van Peel vandaag: “We zijn niet aan zet, maar dat is niet hetzelfde als principieel kiezen voor de oppositie.” De CVP had dit keer zuiver wiskundig nog minder keuze dan in 1991.

Hoewel Mia Devits zich naar verluidt op het SP-partijbureau nooit heeft uitgesproken tegen paars, zullen ook het ABVV en het FGTB wel zeer koele minnaars zijn geweest. Acht jaar later wordt een omschrijving als “een belangrijke valorisatie van de overheidsactiva” in het regeerakkoord door het ACOD bij Belgacom nog altijd prompt vertaald als “privatisering” en dus per definitie als een vloek.

Het hoeft dus niet te verbazen dat Verhofstadt door het lint ging in 1991. En dat hij toen pas echt begon aan een kruistocht tegen zuilen en belangengroepen. Al bleef Van Miert al die jaren vinden dat zijn analyse niet fout was, hij keek afstandelijk en meewarig naar de volslagen redeloosheid waarmee het joenk tekeerging en zichzelf tegen de verkiezingen van 1995 in de positie van paria had gemanoeuvreerd. Verhofstadt restte in 1995 niets anders dan een meerderheidsstrategie te volgen: alles of niets. Het werd, door die paar duizend stemmen te kort, niets.

DE KRIK VAN TOBBACK

Het verdere verhaal van de VLD is bekend. Dat van de SP in de jaren 1993-1995 veel minder. De Keizerslaan is een gesloten huis. Wie er in die jaren wat probeert los te peuteren, krijgt een krik op zijn hoofd. Dat komt, zegt in 1996 een SP-kopstuk die het gezaag van journalisten beu is, omdat “er in onze partij fundamenteel twee stromingen zijn. Dat is al een drietal jaren zo. Er zijn in de SP mensen die zeggen dat we electoraal toch altijd het beste af geweest zijn met een puur traditionele SP-lijn – en verkiezingen hebben natuurlijk in die richting gewezen – en anderen die vinden dat je de partij moet opengooien. En daarom willen wij de discussie nog niet in het openbaar voeren. Het is te pijnlijk.”

Tobback zet het werk voort dat Vandenbroucke niet kon afmaken en begint in 1994 de structuren en de boekhouding van de partij te hervormen. Daarna wil hij de partij ook ideologisch een nieuwe adem geven, want de nieuwe eeuw nadert. De neuzen van de kameraden staan alleen maar schijnbaar in dezelfde richting. Freddy Willockx en Norbert De Batselier krijgen het fiat om met Maurits Coppieters aan het Sienjaal te werken, maar ze kunnen dat in de partij alleen maar verkopen door de mythe te laten voortbestaan dat het om een klassieke operatie van progressieve frontvorming à la Doorbraak zou gaan. Die dubbelzinnigheid leidt er ook toe dat De Batselier en andere auteurs van het project sterven als ze in de krant lezen dat er “een linkse eenheidslijst” in de maak is.

Tobback is tevreden. En hoewel er geen formeel verbod is om liberalen bij het Sienjaal te betrekken, weet De Batselier waaraan zich te houden. Tobback vindt het een onzinnige gedachte dat er bij de liberalen “progressieven” zouden zitten, en de meerderheid van het partijbureau volgt hem daarin. Het is overigens de vraag of “progressieve liberalen” wel iets naar hun gading zouden hebben gevonden in het Sienjaal, want het sociaal-economische hoofdstuk van dat project ademt een zeer klassiek linkse, zelfs onversneden marxistische sfeer uit.

Pas in 1998 zal Coppieters, tot grote verbazing van vele bewonderaars in de SP, zich laten ontvallen dat Tony Blair het marxisme trouwer is gebleven dan klein-links of de gauchistische kniesoren in de SP. En hij voegt daar een nog grotere vloek aan toe: “Al denk ik dat de liberalen nog altijd in grote mate het winstprincipe als de motor van het maatschappelijke leven blijven beschouwen, met Verhofstadt zitten we ver van het extreme liberalisme. Er zijn ongetwijfeld aanrakingspunten, ook met Marc Verwilghen.”

Maar zo zongen de ouderen in de SP, en ook de jongeren wat dat betreft, nog niet in 1995. Ze hadden andere dingen aan hun hoofd. Al lang voor in februari 1995 Etienne Mangé en Luc Wallyn worden gearresteerd, zorgt de schaduw van Agusta voor een sfeer van wantrouwen op de Keizerslaan. Een wantrouwen dat het ideologische herbronningswerk fel bemoeilijkt. Terwijl Blair tijd en rust heeft om Labour te hertimmeren tot New Labour, en om het Charter van Quaregnon met een rode markeerstift te bewerken, hebben de Vlaamse socialisten hun handen vol met de zwarte navel van de partij en met de Maastrichtnormen.

Voor de verkiezingen van 1995 komen ze niet verder in hun herbronning dan een door Tobback aangekondigd “sociaal-ecologisch pact”. Daarmee springt de SP van la gauche meteen naar la troisième gauche (rood-groen), daarbij de discussies over vrije markt en overheid, actieve of passieve welvaartstaat – de thema’s van la deuxième gauche – blauwblauw latend. Verhofstadt liet hun, zoals gezegd, met zijn irritant gestook geen andere keuze. De ironie wil dat Agalev in de dagen voor en na de voor hen slechte verkiezingen van 1995 van hun achterban juist het verwijt krijgen dat ze hun oorspronkelijke thema, het milieu, in de schaduw hebben gesteld van hun sociaal-economische ideeën.

Het geploeter van de SP maakt in die dagen niet zoveel uit, want Jean-Luc Dehaene en Tobback slagen erin hun missie voort te zetten. Uitstel van executie. Bovendien danken in die periode ook de “paarse jongens” en de vernieuwers in de SP crisismanager Tobback op hun beide knieën voor de redding van de partij. Want de SP was nodig, hoe deze of gene de toekomst ervan ook mocht zien.

Pas in 1997 komt er in de SP weer wat beweging. Maar de onderhand eerder puur strategisch dan ideologisch gewilde dubbelzinnigheid blijft duren, ook na het Toekomstcongres van 1998. Want in die congresteksten staat dan wel voor het eerst zwart op wit dat de socialisten de vrije markt aanvaarden en dat ze de taak van de overheid niet alleen willen afslanken maar ook willen heroriënteren, en dat het socialisme van de toekomst én Vlaams én groen én sociaal én internationaal solidair zal zijn; het papier is zeer geduldig. En het blijft hoog opgestapeld in mappen liggen in de bergruimte van de Keizerslaan.

De hete adem van de moeder van alle verkiezingen doet Tobback, en Johan Vande Lanotte, op twee paarden wedden: de klassieke lijn en die van het sociaal-democratische, rood-groene reformisme. Tot diep in de campagne van 1999 zal De Batselier zijn partijgenoten regelmatig de oren wassen omdat hij vindt dat alleen de klassieke lijn in de verf wordt gezet, alsof de SP een one issue-partij zou zijn. Hij neemt het met name campagneleider Vande Lanotte kwalijk.

Tobback staat desondanks niemand in de weg. In 1998 voeren Stevaert en De Batselier met zijn medeweten drie paarse voorgesprekken met Dewael en Verhofstadt. Op een tweede niveau volgt er nog een gesprek met liberalen en socialisten van de tweede lijn, zoals Karel De Gucht en Tuur Van Wallendael. Veel meer gebeurt daar niet dan aftasten wat er in een Vlaamse regering met de bestaande bevoegdheden mogelijk zou zijn, mochten SP en VLD na 13 juni in een regering zitten. Net zoals in 1990 wordt er niets geformaliseerd, en als Van Peel en Jean-Luc Dehaene lucht krijgen van die gesprekken, minimaliseert Tobback het belang ervan omdat hij dat zelf ook doet. Anders dan Stevaert en De Batselier blijft Tobback fundamenteel wantrouwig tegenover de persoon, de intenties én de gedachten van Verhofstadt. Maar hij duldt de gesprekken onder het motto: baat het niet, dan schaadt het niet.

Heel anders liggen de kaarten als Tobback vorig jaar verneemt dat er achter zijn rug ook “paarse” onderhandelingen zijn geweest over provinciale coalities voor 2000. Onderhandelingen die volgens getuigen al heel wat concreter waren dan de nationale gesprekken. Tobbacks krik komt genadeloos neer op de socialistische kopstukken die zich daarmee hebben ingelaten. Van Peel en Dehaene hebben er nooit iets van geweten, of toch niet het fijne. Ze hebben – terecht – een blind vertrouwen in Tobbacks afkeer van paars en zijn macht in de partij.

Eén keer wordt de CVP echt verontrust en dat is het moment waarop Tobback, na het Sémira-drama, in de regering komt. Als de dood zijn de christen-democraten voor een eventueel voorzitterschap van De Batselier. Maar de lont is snel gedoofd. De SP komt met Fred Erdman op de proppen en De Batselier laat het, volgens zijn partijgenoten, een beetje hangen. Eind 1998 is de paarse speeltijd sowieso voorbij. Het wordt duidelijk dat de VLD ook met de CVP praat. VLD’ers trekken Van Peel aan de mouw om hem te vertellen dat hij moet begrijpen dat de liberalen – na tien jaar oppositie – ook met de socialisten praten. Maar sommige VLD’ers, zoals Rik Daems, laten er geen misverstand over bestaan dat ze het liefst van al met de CVP in zee gaan.

Als Verhofstadt in januari 1999 uithaalt naar Tobback en vice versa, is de paarse rek er helemaal uit. En zelfs de meest enthousiaste pleitbezorger van paars, De Gucht, gaat enkele maanden later voor CVP-VLD-VU.

En dat blijft zo tot 13 juni. Op het eerste partijbureau na de verkiezingen zorgt De Batselier voor een lange en diepe stilte door nog eens te herhalen dat de SP de nederlaag te wijten heeft aan de traagheid waarmee ze het ideeëngoed van het Toekomstcongres heeft overgenomen. Vandaag is hij iets milder, nu Vande Lanotte ook openlijk de steven heeft gewend. De gewezen vice-premier zegt dezer dagen vrijuit dat zijn partij er niet langer alleen voor de zwakkeren kan zijn, maar ook voor loontrekkenden en zelfstandigen die solidariteit willen opbrengen. Dat was een beetje de inspiratie van Van Mierts slogan in 1978: “We willen er met z’n allen op vooruitgaan”. En van die gekke Robert Stevaert in dat halfbakken clubje van Chevalier.

DE DANS ROND ZAAL F

Maar in de periode 1995-1998 zijn er nog andere politieke evoluties. En een veelvoud van bewegingen in en rond de Wetstraat die van groot belang zijn geweest voor de nieuwe politieke constellatie na 13 juni. Bewegingen die de vlotheid kunnen verklaren waarmee Verhofstadt aan zijn opdracht kon beginnen.

Na de verkiezingen van 1995 ontmoeten Verhofstadt en de gewezen CVP-voorzitter Johan Van Hecke elkaar in de woestijn. Het klikt. Ze kijken vanuit Zuid-Afrika of Toscane naar de Wetstraat en ze zien niets anders dan “restauratie”. En zeggen dat Van Hecke enkele maanden na de verkiezingen van 1991 een Cepess-rapport had gekregen waarin stond dat de CVP verworden was tot “een partij van structuren, organisaties en instellingen, een partij waar cliëntelisme de plaats van idealisme heeft ingenomen”. Hij was daar nog maar net met veel animo en charisma tegenin beginnen te gaan.

In 1992 handelde hij als opvolger van Herman Van Rompuy. Die had in 1991 het roer van de partij doorgegeven na het woelige Gentse congres, waar ondanks tegenkanting van een sterke minderheid tot regeringsdeelname werd beslist. Verhofstadt had in de jaren 1992-1995 niet alleen de SP maar ook Van Hecke in de contramine geduwd door zijn gedram. Ver weg van de Wetstraat zagen de gewezen voorzitters evenwel zoveel overeenkomsten tussen wat ze na 1991 écht gewild hadden dat ze er stil van werden.

Maar ook niet zo stil. Zeker niet meer na de zomer van 1996 en na de Witte Mars. De analyse wordt uitgebreid. Ze gaat niet meer alleen over het immobilisme van het Belgisch bestel door een verkeerd begrepen relatie tot “het middenveld”, zoals dat dan gaat heten. Het gaat over de democratie, de vrees voor extreem-rechts als de crisis van de instellingen aanhoudt en als de politiek er niet in slaagt om het vertrouwen van de burgers te herstellen. Ook Bert Anciaux schaart zich achter de – in zijn ogen – degoutés die met brandende zorgen naar de degoutants in de Wetstraat zitten te kijken. En vanuit het Sienjaal, en wat dat project in hoofde van De Batselier écht betekende, komt ook de SP’er in de concentrische cirkels van de vernieuwing terecht.

Er wordt wat afgedroomd in die zomerdagen van 1996.

Het leidt in het najaar tot zaal F. Er wordt wat gemorreld aan de bestuurlijke vernieuwing, de verfijning van de democratie. De Batselier was daar in 1995 al grondiger mee bezig in zijn Vlaams parlement. En kamervoorzitter Raymond Langendries zal het in 1997 niet zonder lichte druk van de Vlaamse meerderheidspartijen opnemen in zijn “Staten-Generaal van de Democratie”.

Maar de “brede zaal F”-beweging had bitter weinig te maken met die zaal F in het bijzonder, en maar een zeer klein beetje met die verfijning van de democratie. De “brede zaal F”-gesprekken vonden plaats in de woning van Marc Verwilghen in Dendermonde en in alle intimiteit op het kantoor van de voorzitter van het Vlaams parlement. Beiden zitten overigens al sinds 1994 in Dendermonde in een coalitie die veeleer algemeen politiek vernieuwend is dan paars in de klassieke zin.

Verhofstadt kwam minstens één keer langs bij De Batselier, toch in het glazen huis, Bert Anciaux en Jos Geysels meerdere keren maar afzonderlijk. Het is van hieruit dat Verhofstadt ter zijde ook aandringt op een initiatief dat zal leiden tot de drie paarse voorgesprekken. Het is een detail in dit verhaal.

Met z’n allen vinden ze dat er “iets” moet bewegen, en ze weten dat het alleen maar samen in de oppositie zal kunnen of in een nieuwe constellatie van de meerderheid. Alles passeert tijdens die informele gesprekken de revue: bestuurlijke vernieuwing, de behoefte aan meer directe democratie en een representatieve democratie die de naam weer waardig zal zijn, minder maar betere taken voor de overheid, minder maar betere regels, de mythe van de onverzoenbaarheid van economie en ecologie, de semantische sta-in-de-wegs “privatisering” en “etatisering”, enzovoort. Het is nooit en zeker nooit concreet over een nieuwe partij of een eenheidslijst gegaan.

Dat kwam pas later. Eind 1996 laten de vernieuwers, zoals we ze hier maar zullen noemen, zich het hoofd op hol brengen. Mede door de pers die lucht krijgt van de neven- ofte X1-dossiers. Wat er aan vernieuwing ook in de pijplijn zit, het moest hier en nu tot iets concreets leiden, want na nieuwjaar zouden het land en de democratie imploderen. Help! Vernieuwers die het hoofd koel wilden houden, zoals Geysels en De Batselier, lieten zich niet intimideren. En ook Verhofstadt was sceptisch. Voor Anciaux werd het allemaal te veel. Een beetje zoals Verhofstadt na 1991 wilde hij liever gisteren nog dan vandaag resultaten zien. Eind 1997 beweegt hij als eerste. Hij verandert het geweer publiek van schouder. Zijn praatjes over een ” VU-Plus” laat hij varen en hij richt ID21 op.

Verhofstadt, Verwilghen, De Batselier, Coppieters en Van Hecke op de achtergrond zijn niet gelukkig met Anciaux’ démarche. “Het siert Bert dat hij als eerste de maandenlange impasse doorbreekt”, zegt een van hen diplomatisch. “Maar de vraag is of zijn ongeduld de belofte van méér niet in gevaar brengt.”

Vanaf dat moment beginnen diverse lijnen flou door elkaar te lopen. Aangezien Anciaux de eerste is die beweegt, bepaalt hij ook verder het publieke beeld van de NPC. Paars is dan nooit ver weg. De droom van een D66 ook niet. Yves Desmet, hoofdredacteur van De Morgen, laat zich verleiden om op een congres van ID21 te pleiten voor paars met Anciaux’ beweging als bindmiddel. Het is in die dagen dat Marc Van Peel zijn vermoeden over “de verborgen agenda” van de media bewaarheid ziet. De Batselier, Geysels, Verwilghen en Verhofstadt vinden het allemaal maar averechts kinderspel. En als er voor Anciaux, met de verkiezingen in aantocht, niet veel meer opzit dan “te beginnen” met een kartel van VU en ID21, vinden ook sommige ID’ers, zoals de huidige woordvoerder Pieter Vandekerckhove, dat er dwaas gehandeld is. Alleen een Vincent Van Quickenborne vindt het allemaal fijn zo.

In de loop van 1998 is de brede zaal F-beweging dan ook dood. Maar de vrienden blijven elkaar wel zien. In het weekend na de ontsnapping van Marc Dutroux komen onder andere Verhofstadt, Anciaux en VU-voorzitter Patrik Vankrunkelsven samen in de woning van Verwilghen. Ook Van Hecke was daar naar verluidt aanwezig. Met z’n allen vreesden ze opnieuw dat de gevolgen voor de democratie wel eens desastreus zouden kunnen zijn en dat ze misschien hun verantwoordelijkheid moesten opnemen. Het is dààr dat het idee groeit om Dehaene de hand te reiken voor de hervorming van politie en justitie, wat dan zal uitmonden in Octopus. Verhofstadt polste naar Louis Michel zijn bereidheid voor zo’n gebaar en daarvoor moest hij een beroep dan op andere gevoeligheden dan die van het brede zaal F-clubje. Hij moest appelleren aan het staatsmanschap van Michel en aan zijn droom om in een regering te raken, een droom die de Franstalige liberaal nooit onder stoelen of banken had gestoken.

Ter zijde, meer dan het feitelijke dossier van de staatshervorming wordt dit wellicht de zwakste schakel van Verhofstadt I: het feit dat paars in Wallonië een klassiekere voorgeschiedenis kent dan in Vlaanderen, getuige de rol van de mini-schoolstrijd die de afgelopen jaren woedde tussen PS en PSC. Ook de voorbije weken al, tijdens de onderhandelingen, was het wantrouwen van Verhofstadt voor de Franstalige partijen het grootst ten aanzien van de PRL. En dus niet alleen omdat hij het raden had naar Michels persoonlijke ambities voor de Wetstraat 16.

Eind 1998 is het tijd voor de campagne. Er moet op de kleintjes worden gelet. Wetmatigheden van Noël Slangen, Wim Schamp en Johan Vande Lanotte dicteren de agenda. Natuurlijk, de vriendschap en zeg maar het gedeelde geloof van politici als Verhofstadt, De Batselier en Geysels blijven sterk, maar ze worden onder de bakermat gezet.

In datzelfde jaar nemen ook de persoonlijke contacten tussen Van Miert en Verhofstadt toe. Ze trappen niet in de val om scenario’s te gaan uittekenen voor de dag na 13 juni, maar ze zijn het wel almaar roerender eens over de ideologische analyse. Meer dan eens valt tijdens die gesprekken het woord “synthese”. Overal in Europa ziet Van Miert hoe socialisten en liberalen samen inzien dat in de actieve welvaartstaat sociale protectie en loonlastenverlagingen om de arbeidsgraad op te krikken complementair zijn en niet tegengesteld. Verhofstadt zal dat discours na 13 juni letterlijk overnemen in zijn praatjes bij het regeerakkoord in wording.

TERUG NAAR DE TOEKOMST

Er gaat dus veel voorgeschiedenis aan vooraf als Verhofstadt in de nacht van 13 op 14 juni al “ideetjes” in zijn hoofd heeft. Heel snel kan er worden teruggekeerd naar de toekomst. Want tikfouten zijn uitgesloten, de socialisten vragen niet om het premierschap, Louis Tobback is in de nacht verdwenen, er moeten programmatorisch geen Rubicons meer overgestoken worden, de paarse wil bij de Walen is – zij het om andere redenen dan in Vlaanderen – van beton, en Verhofstadt heeft te doen met Van Hecke die ergens in Oostende tegen de muren zit te prevelen dat “hij altijd al gelijk heeft gehad”.

In de week na 13 juni was het ijs tussen rood, blauw en groen snel gebroken. Zodra de karikaturen waren opzijgezet, was het in het Vlaams parlement voor socialisten makkelijker praten met De Gucht dan het met Van Rompuy of Luc Van den Brande ooit geweest is. Vandenbroucke keerde van de ene op de andere dag terug in een glansrol. Een onderhandelaar die al veel formaties heeft meegemaakt, getuigde hoe anders deze ronde was dan alle voorgaande. “Er was niemand die iemand anders tot bochten wilde dwingen. We wisten met wie we aan tafel zaten. Er was het grootste respect.”

Cruciaal voor de ploeggeest zowel federaal als Vlaams was de rol van Jos Geysels. Net zoals in de brede zaal-F gesprekken en in het Vlaams parlement speelde hij drie weken lang de enthousiaste animator van het gezelschap. De ontmijner ook. Hij kon die rol met des te meer gezag vervullen omdat hij geen ministerpost ambieerde. En zo zagen Verhofstadt I en Dewael I sneller het licht dan velen hadden gedacht.

En dan te bedenken dat Dehaene vorige week de Wetstraat 16 verliet met de vaste overtuiging dat Verhofstadt alles te danken heeft aan het eigengereide optreden van Marcel Colla in de kippencrisis. Als er één socialist is die de afgelopen jaren noch in de paarse gesprekken noch in de brede zaal F-beweging een rol heeft gespeeld, dan wel Colla. Maar het is waar, hij dacht een meesterzet te doen door met veel omhaal de kippen en de eieren uit de rekken te nemen terwijl hij al wist dat de besmette producten al geconsumeerd waren. Dehaene acht hem, en in mindere mate, Karel Pinxten (CVP) verantwoordelijk voor de “psychose” die daarna is uitgebroken en het debacle van 13 juni.

De vraag die de CVP dezer dagen het meest bezighoudt, méér dan het communautaire programma van paars-groen, is of Verhofstadt met de nota- Destickere de uitkomst van de hier beschreven voorgeschiedenis niet een handje heeft geholpen. Uitsluitsel in de onderzoekscommissie. Ondertussen blijft de CVP achter met een programma dat in sterke mate bepaald is door wat Van Hecke ooit in gang heeft gezet en wat door Van Peel in alle oprechtheid is overgenomen. Het hoeft niet te verwonderen dat daar vele “paarse” accenten in zitten.

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content