Peter Nijmeijer gaat de konfrontatie aan met Joyce, Peter van Lier onderzoekt de dingen.

EEN TIJD GELEDEN schreef Herman de Coninck dat Nederlandstalige dichters steeds vaker (hun) woorden inslikken. En inderdaad, verbale splinterbommen als Lucas Hüsgen en Marc Kregting uitgezonderd, lijkt het alsof onze dichters het moeilijk hebben met hun eigen taal, alsof elk woord zijn plaats in een gedicht méér dan verdienen moet. In de Angelsaksische poëzie ligt dat veralgemenend uiteraard enigszins anders. Terwijl wij intussen zo gewoon zijn om vanalles tussen de lijnen te zoeken dat we er dreigen in te verdrinken, zien vooral Ierse en Amerikaanse dichters er geen graten in om een losse, badinerende verteltoon te gebruiken en toch te zeggen waar het op staat.

?In duizend stukken”, de nieuwe bundel van Peter Nijmeijer als vertaler vertrouwd met de Angelsaksische traditie kondigt zich dan ook aan als een interessannte testcase. Misschien smokkelt hij wel een nieuw elan, een wat royaler welsprekendheid in de Nederlandse poëzie vóór ze door de huidige elliptische roerloosheid helemaal verstijft.

Helaas, Nijmeijers jarenlange verblijf in Londen en Ierland heeft hem besmet met de voor een dichter minst welkome aandoening ; hij is het slachtoffer van een weinig lyrisch babbelvirus. ?In duizend stukken” bevat ruim tachtig bladzijden vrijelijk associërende en op woordspelingen voortbordurende tetterpoëzie. Het groene eiland duikt veelvuldig op zodat de vergelijking met de praatjes aan de toog van een Ierse pub dan ook zeer snel gemaakt is. Couleur locale kan onweerstaanbaar zijn op café maar het verliest veel van zijn charme in een gedicht. Daarenboven zijn Nijmeijers wisecracks dikwijls niet meer dan belegen banaliteiten over de relatie tussen feit en fiktie of kunst en leven en hoe die elkaar uitsluiten en de andere keer weer aanvullen.

SCHEERWATER.

De bundel begint wel knap. De titel van de eerste afdeling, ?Teater op de heuvel”, verenigt de kwaliteiten die we hadden verwacht. Het is een veelbetekenend en ook visueel sterk beeld : de Ierse samenleving wordt geregeerd door myten, bijgeloof en goedklinkende leugens (?het falen van de feiten”), maar ze komt daar zo openlijk voor uit dat het onweerstaanbaar wordt. Wanneer Nijmeijer that Irish feeling met voorspelbare literaire verwijzingen begint te larderen loopt het mis. Zoals ?Labyrinth”, een dialogizerende kommentaar op ?Ulysses” van James Joyce : de Martello-toren, het scheerwater, Sandymount uit ?Proteus”, het komt er allemaal in voor.

Net als Joyce speelt Nijmeijer met ingenieuze persoonsverwisselingen (Nijmeijer is Joyce is Stephen Dedalus is Nijmeijer), met spiegeleffekten en met in wisselende konteksten voorkomende motiefzinnen. Ook konkrete ruimte- en tijdsaanduidingen spelen een belangrijke rol bij beide auteurs. Maar waar dit bij Joyce het raster vormt voor een meesterwerk, komt Nijmeijer niet verder dan platitudes als ?Maar waarom / zoveel bruggen ? Omdat de mensen altijd hunkeren / naar de andere kant, omdat er altijd mensen zijn / aan de andere kant en de boten meestal lek en lui.”

Nadat hij in de verf heeft gezet dat de huisdeur van Joyces hoofdpersonage Bloom fiktief is maar tegelijk ook reëel (het huis in Eccles Street heeft er ooit gestaan en de deur wordt in een pub bewaard), eindigt Nijmeijer een gedicht met : ?bestaat dit echt ?”. Waarop het antwoord uiteraard alleen negatief kan zijn, alle literatuur is immers een leugen, maar ook positief, want precies daardoor lijkt alles wat in een kunstwerk gebeurt veel echter dan het leven zelf. In deze gedichten is dat jammer genoeg zelden het geval ; daarvoor is de toon te weinig dwingend, het beeldend vermogen te wisselvallig en het geheel te anekdotisch.

VLINDER.

Peter van Lier bezorgt ons in zijn debuut ?Miniem gebaar”, een uitermate vitale variant van roerloosheid. Van Lier is namelijk geïntrigeerd door ?de dingen”. Hij onderzoekt ze, vraagt zich af of ze meer betekenen dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden en gaat de wisselwerking na tussen mens, dier en ding. Nergens verwordt dit soort fenomenologie tot toegepaste filozofie. Van Lier roept met eenvoudige en tegelijk onontkoombare, konkrete beelden een alledaagse wereld op. In die wereld gebeurt er soms iets (een vogel die struikelt of een vlinder die tegen een boomstam te pletter smakt), maar vaak vormt deze evocatie gewoon de prelude van zichzelf. Met andere woorden de wereld is en is en is. Van Lier kijkt daar met een kinderlijke verwondering, en een sinds Pessoa en zijn heteroniem Alberto Caeiro zelden vertoonde onwankelbaarheid, tegenaan.

Vorig jaar publiceerde Van Lier de filozofische studie ?Van absurdisme tot mystiek”. Ook zijn gedichten bewegen zich tussen die polen en gaan veelal over hoe die twee in elkaar overlopen en hoe je het best overleeft als je met lucide onnozelheid tegenover die wereld staat. Maar verkijk je niet op de schijnbaar idyllische tafereeltjes. Titels als ?Het grote ongenoegen ?” en ?Tevergeefs” maken duidelijk dat we niet met een dichterlijke Forrest Gump-variant te maken hebben.

?For every thing that lives is holy”, schreef de visionaire William Blake ooit, maar Van Lier houdt het op de verkorte twintigste-eeuwse variant : ?For every thing that lives”. Grote woorden als ?heilig” treffen we niet aan. Niet toevallig gaan de figuren in de bundel geregeld op hun rug liggen, dat biedt het beste perspektief voor hun bescheiden en toch verheven observaties. Een enkele keer maakt de gelijkmoedigheid van de ?ik”-figuur plaats voor beheerste wanhoop. ?Terecht beseffen” : ?Opnieuw / zo’n meisje ; opnieuw is ze het / niet. // Niet meer kijken. / Liggen gaan, in gras, en // jezelf ervan overtuigen dat de kinderen die / voorbij gaan gelukkig zijn en ook hun / moeders wel / en // terecht / beseffen dat een zomerzon / balspelen // oproept.”

Het fascinerende aan deze gedichten is dat ze op de lezer dezelfde uitwerking hebben als ?de dingen” op de dichter : hoe langer je ermee bezig bent, hoe intrigerender ze worden. Er zit soms nog te veel ?systeem” in en vaak kan de dichter niet aan de verleiding weerstaan om z’n gedicht een pointe te bezorgen, maar Van Liers nieuwe gedichten in het jongste Yang-nummer tonen aan dat ook daar intussen aan gewerkt is.

Geert Buelens

Peter Nijmeijer, ?In duizend stukken”, Meulenhoff, Amsterdam, 85 blz., 385 fr.Peter van Lier, ?Miniem gebaar”, idem, 60 blz., 385 fr.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content