Een jaar in het zog van zanger Arno: ‘Ik ga nog niet doodgaan. De bloemen zijn te duur’

De vrienden van de kust: Arno, Paul Couter en Danny Willems in Parijs.
Stijn Tormans

Zelf zegt hij: ‘Ik heb het slechtste jaar van mijn leven achter de rug.’ En niet alleen door die stomme kanker. Dit is het verhaal van Arno en twee levenslange vrienden van de zee. De liefde voor rock-‘n-roll is wat hen bindt. Nog een laatste keer trokken ze samen naar Parijs, en terug. ‘Je mag niet sterven, hè. ‘

Deze reportage verscheen op 14 april in Knack. Ze gaat voor een groot stuk over de levenslange vriendschap tussen Arno en Paul Couter, die op 27 april overleed.

Hij toont de prachtige beelden die hij het voorbije jaar van zijn oude vriend maakte: in Oostende, in Brussel, op zijn laatste concert in Parijs. Op een van die foto’s in de lichtstad poseert de zanger met Parijs is een feest van Ernest Hemingway, een boek dat hij die avond gekregen had.

Een ander beeld, waarop hij de polonaise danst, is niet geschikt voor publicatie. Vijftig jaar zijn Danny Willems en Arno al vrienden, van toen ze allebei nog aan de zee woonden. Ontelbare keren fotografeerde hij de zanger, hij maakt ook bijna alle iconische hoesfoto’s van zijn platen. Elke expressie in zijn gelaat kent hij, elke beweging van zijn lichaam, maar nooit heeft hij hem de polonaise zien dansen. ‘Dat is niets voor hem.’

En toch deed hij het die avond.

Een jaar eerder, bij een hangar ergens in de Gentse haven. Het is middernacht. De muzikanten van Arno en zijn entourage stappen in de tourbus. Morgenavond treden ze op in Le Trianon in Montmartre.

De zanger zelf reist over een paar uur met de trein naar Parijs, maar hij is er toch een beetje bij. Over zijn pancreaskanker wordt deze nacht niet gepraat, wel over het leven on the road met Arno. Onderweg heeft de zanger een ritueel. Waar ze ook naartoe rijden, altijd verliest hij wel ergens zijn lenzen in de bus. Iedereen zakt dan weg achter de zetels, want ze weten welke vraag er volgt: ‘Wil er iemand helpen zoeken?’

Wanneer hij weer ziet, zingen ze nog het oeuvre van Lucy Loes. En dan gaat hij altijd als eerste slapen in de vertrekken boven in de bus. Meestal komt hij nog een keer terug. In zijn onderbroek, in het middenpad van de bus, vraagt hij dan: ‘Pépé dodo?’ Waarop hij zelf antwoordt: ‘Pépé dodo.’

Op de laatste rij van de bus zit Paul Couter, die straks in Parijs zijn voorprogramma zal doen. Hij en Arno deelden ooit hun seventies met elkaar. Samen vormden ze toen Tjens Couter. ‘We hebben elkaar in Oostende ontmoet’, zegt Paul. ‘Ik had daar toen een alternatieve klerenboetiek: The London Tuf Tuf Club. Ik was mijn gevel aan het schilderen, toen hij voorbij stapte. Wat een rare gast, dacht ik. En hij dacht hetzelfde over mij. Ik stapte van mijn ladder en maakte kennis. Wat later stonden we samen op een podium, want ik wilde alleen muziek maken met mensen waar een hoek af was. “Hé vriend,” zei ik hem, “jij mag ook zingen, hè.” Iedereen verklaarde mij zot. “Uw maat kan helemaal niet zingen.” “Maar hij hééft het”, zei ik dan. “Zien jullie dat dan niet?”‘

Toen ik hoorde dat hij kanker had, heb ik hem gezegd: “Arno, na vijftig jaar ga ik u toch eens omhelzen.

Op zijn binnenmuur kalkte Hintjens: I am the best of the rest. En Couter schilderde op de zijne: Fuck the rest, we are the best.

Tjens en Couter waren een beetje Sjors en Sjimmie van de Rebellenclub. ‘Zelfs als we niet bij elkaar waren. Op een dag was ik in Blankenberge en hij belde vanuit een telefooncel in Oostende. “Paul,” zei hij, “geef mij eens vijf frank, want ik moet hier bijsteken.” (lacht)

Het leek alsof ze altijd naast elkaar zouden staan. Tot Tjens Couter in 1980 vervelde in T.C. Matic. ‘Couter,’ zeiden de mensen, ‘het is het moment om door te breken, maar ik voelde het niet. Jean-Marie Aerts heeft mijn plaats ingenomen en die deed dat fantastisch. Arno en ik zijn gescheiden zonder ruzie te maken, al kwam dat misschien ook omdat we niet op dezelfde vrouwen vallen.’ (lacht)

De bus rijdt verder door de nacht. In de mist duiken de contouren van de Eiffeltoren op. Il est cinq heures en we doen nog niet dodo.

Le Trianon is een concertzaal zoals ze ze niet meer maken. In de nok van de zaal spoken nog altijd de geesten van Mistinguett, Brel en Fréhel. Maar vanavond is de zaal voor de levenden: Tjens en Couter.

Paul Couter pakt zijn gitaar en stapt als eerste de scène op. Zonder zenuwen en zonder setlist, ‘want die zou ik toch maar verliezen.’ Hij wil zijn loon cash krijgen na de show – in een wereld waar ze geld overschrijven gelooft hij niet.

‘Ik ken Paul al meer dan vijftig jaar – nog voor ik Arno kende’, zegt Danny Willems. ‘We woonden allebei in Blankenberge. Hij was toen al een anarchist.’ Op een goede zaterdag had Paul Couter hem zelfs aangemoedigd om weg lopen uit de garage waar hij toen als mecanicien werkte en fotograaf te worden. ‘In al die jaren is Paul geen haar veranderd’, zegt Danny. ‘Hij leeft in slowmotion. Of hij nu voor een volle Trianon optreedt of voor vijf man in een café, dat maakt hem niets uit. “Wat ga je straks spelen, Paul?” “Ik weet dat niet, dat zullen we wel zien.” Dat zou Arno nooit doen, die stapt nooit op een podium zonder een vaste setlist.’

Arno is intussen gearriveerd in Le Trianon. Hij loopt door de coulissen met een plastic zakje. ‘Ik wilde absoluut dat Paul mijn voorprogramma deed’, zegt hij. ‘We zijn samen begonnen, ik wil samen… Misschien is dit een van mijn laatste optredens, je weet nooit. Paul moest erbij zijn. Hij was de eerste die in mij geloofde. Overal in Europa hebben we samen opgetreden: op Toppop in Nederland, aan de Côte d’Azur, in Duitsland ook en we hadden een Britse platenmaatschappij. Maar in België vonden ze ons boerkes van de kust. Omdat we West-Vlaams spraken – terwijl iedereen nu West-Vlaams spreekt.’

Ook hier in Parijs stonden ze ooit op de bühne van de alternatieve rocktempel Golf Drouot. Ze zouden die dag in 1974 meedoen aan een rockrally. ‘En we wonnen dat spel‘, zegt Arno. ‘De eerste prijs was een platencontract bij Barclay en zesduizend frank – heel veel geld in die tijd. Paul was zo enthousiast dat hij dat platencontract vergeten is in Parijs, maar niet het geld.’ (lacht)

Beneden in de zaal zingt zijn voormalige trawant: ‘ The world will not be saved by any rock ‘n’ roll singer‘. ‘Rock was toen nog anarchie, tégen het systeem’, gaat Arno verder. ‘Als onze muziek gedraaid werd op een commercieel station, voelden we ons slecht en vroegen we ons af wat we verkeerd gedaan hadden. Vandaag gaat er geen dreiging meer uit van rock, het is muziek voor coiffeuses. Niets tegen een goede coiffeuse, hè! Een mooie coiffeuse is niet lelijk.’

Plots krijgt hij een flashback. ‘De eerste keer dat ik in Parijs was, was in mei ’68. In Londen had ik toen een Française leren kennen, die daar als au pair werkte. Ze wilde naar Parijs, want daar was van alles aan het gebeuren. Met de boot zijn we van Dover naar Calais gegaan en zo naar Parijs. Op de Place de la République zagen we studenten met kasseien protesteren. Helemaal vooraan liep er een oud koppel, dat de menigte opjutte. “Wie zijn dat?”, vroeg ik haar. “Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir”, antwoordde ze.’

’s Avonds wilde zijn meisje hem de Champs-Elysées tonen. Daar zagen ze Sartre en De Beauvoir opnieuw: ze dineerden in een vijfsterrenrestaurant met champagne. Die dag leerde hij wat een salonsocialist is.

De eerste fotosessie in 1972 (met rechts vooraan Arno en achter hem Paul Couter) Paul Couter: '
De eerste fotosessie in 1972 (met rechts vooraan Arno en achter hem Paul Couter) Paul Couter: ‘”Uw maat Arno kan helemaal niet zingen”, zeiden ze. “Maar hij hééft het”, antwoordde ik, “zien jullie dat dan niet?”‘© DANNY WILLEMS

Maar toch keerde hij later vaak terug naar Parijs, ‘ook al is de stad hard veranderd’. Zelfs vandaag, terwijl er kankercellen in zijn pancreas zitten, staat hij hier. ‘Wat zou ik anders doen? Thuiszitten? Ik ben een kind van na de oorlog. Mijn grootvader heeft twee wereldoorlogen meegemaakt, mijn vader één en ik geen enkele. Dankzij mijn muziek heb ik de wereld gezien en had ik een fantastisch leven. Het publiek geeft mij kracht, ook vandaag.’

Op de tafel tussen ons zie ik een tekstvel liggen van Haha, een oude kraker van T.C. Matic: ‘ Give me power, haha ha hahahaha’.

Zijn muzikanten hadden me op de bus al verteld dat hij met veel lacht, maar niet met zijn muziek. Voor elk concert trekt hij zich terug in zijn kleedkamer met een hoop papier. Hij legt alle songteksten op tafel en bekijkt ze. Vooral de nieuwe, de oude zitten gebeiteld in zijn hoofd.

Behalve dan die ene keer, op een festival in de Ardennen, toen hij de titel van zijn klassieker Vive Ma Liberté kwijt was. Maar ook daar lulde hij zich op zijn manier uit. Onlangs traden ze drie keer op in de AB. Drie keer speelde hij net dezelfde nummers. Maar de laatste avond duurde het concert een halfuur langer: alsof hij niet van het podium wilde gaan.

Iemand klopt op de deur van zijn kleedkamer. ‘Monsieur Arno, il est huit heures et demie. C’est showtime.’ De zanger daalt de trap af en stapt op de houten planken van Le Trianon.

Er volgt een concert met stormkracht tien. Over zijn kanker zingt hij niet, wel over zijn eindigheid. ‘J’ai perdu ma jeunesse mais j’aime encore Elvis. Les jolies chansons ne tuent pas la réalité. Save me.’

Na het optreden is het druk in de coulissen: allemaal oude bekenden, die hem even willen salueren. Zelf loopt hij rusteloos rond. Iemand geeft hem Parijs is een feest van Hemingway.

Tussen de spelers en de drinkers loopt ook Jane Birkin. Ze omhelzen elkaar, terwijl hun oude vriend Marvin Gaye zachtjes murmelt: ‘How can I forget. When each face that I see. Brings back memories.’ ‘Ze is mijn zus’, zegt Arno.

Hoe ouder de nacht, hoe troebeler de gezichten – de rode wijn is lekker. Rond middernacht verlaat de ex van Serge Gainsbourg de coulissen, zoals de meeste mensen. Alleen zijn vaste entourage blijft. De oude vrienden van de kust: Danny Willems, Paul Couter en Arno Hintjens zitten in de zetel, zoals in de jaren zeventig.

‘Zie ons hier nu zitten… Nu zijn we zelf zeventigers’, zegt Paul. ‘Destijds vonden we een vent van veertig al een oude zak. Maar je mag nog niet sterven, Arno. Ooit heb je mij een T-shirt beloofd, waarop staat I am a survivor. Zolang dat je dat niet gegeven hebt…’

‘Ik ga nog niet doodgaan, Paul’, lacht Arno. ‘De bloemen zijn te duur.’

Iemand zet Like a Rolling Stone van Bob Dylan op. Arno’s ogen lichten op. Zoals de eerste keer dat hij die song hoorde in de Langestraat in Oostende. ‘ How does it feel’, brult hij mee, ’to be without a home’. En dan komt Lucy Loes langs, de al lang overleden koningin van zijn badstad. Iedereen staat op en de polonaise gaat rond op de tonen van Mien Zeekapiting Ook Arno sluit aan, tot de muziek stopt.

Hij stapt over de natte kasseien van de Rue de Steinkerque naar zijn hotel. In zijn linkerhand draagt hij een plastic zakje, waarin zijn songteksten zitten en dat boek van Hemingway. Hij doet het gordijn dicht van kamer 56 van hotel Mom’Art. Ziet niet dat iemand aan de overkant op een muur gekalkt heeft: façades amoureux.

De lichten van Parijs doven niet vannacht. Een kilometer verder arriveert John Prine in het Café de la Danse, om daar het laatste concert van zijn leven te geven.

Een half jaar later zie ik Arno opnieuw, op de wei van Werchter. Zijn façade is veranderd: zijn lange grijze haren zijn weg, zijn buik ook, maar niet zijn lach en zijn witzen.

Ik vraag hem of hij dat boek van Hemingway nog heeft.

‘Maar nee, kwijtgespeeld’, antwoordt hij. ‘Stom. Onlangs gaf de Franse radio me een opname van Ensor, die piano speelt en een zelfgeschreven gedicht over Oostende voordraagt. Fantastisch! Maar zelfs dat ben ik verloren. Ik raak alles kwijt.’ Behalve dat boek met zijn geschreven songteksten in. ‘Vroeger stotterde ik, maar de muziek heeft mij erdoor geholpen. En nu weer… Muziek is altijd mijn remedie geweest.’

Na het concert wandelt hij weer de nacht in met dat plastic zakje.

Toen werd het stil in het AZ van Gent. Arno en Paul zongen samen nog één nummer, in naam van het leven: You Gotta Move.

Zo heb ik Arno leren kennen’, vertelt Danny Willems me. ‘Paul had me verteld dat hij een nieuwe mondharmonicaspeler had. “Een speciaal geval, ge zult wel zien.” Dat was Arno. Toen zaten er in zijn plastic zakje een paar mondharmonica’s en het laatste exemplaar van de New Music Express. Hij was heel modieus gekleed, maar ook verlegen. Altijd stond hij in de hoek van het café, met zijn gezicht naar de muur. Hij had heel vreemde trekken, was een beetje motorisch gestoord. Hij zette altijd vijf stappen vooruit, dan een achteruit. Als hij de trap opging, stopte hij in het midden en ging hij weer naar beneden. “Komaan Arno, we gaan voort”, zei ik dan. Vandaag zouden ze hem een autist noemen, maar toen wisten wij niet wat dat was.’

Toch was hij geïntrigeerd door dat speciaal geval, ‘want ondanks zijn gehakkel en zijn autisme ging hij op een podium staan. Ik bewonderde hem om zijn lef. Een mooie zangstem had hij niet – meer een snerp, zoals Kevin Coyne. En tussen de nummers door stotterde hij. Maar het publiek vond het fantastisch: iedereen was gecharmeerd door hem, vooral de vrouwen. Was hij geen zanger geworden, dan zeker wel stand-upcomedian.’

In de zomer van 1972 fotografeerde Danny Willems hem en Couter voor het eerst: in café Tunnel in Blankenberge. Ze hadden niet alleen vrienden opgetrommeld, ook de vaste jongens van het café kregen een plaats op de foto. Het werd een wilde, woeste shoot.

Later, toen Danny in de IJzerstraat in Oostende kwam wonen, kwam de zanger vaak bij hem over de vloer . ‘k Zien hier hè, zei hij dan. Ze omhelsden elkaar nooit, de liefde voor muziek bond hen.

Aan zijn muur hangt nog altijd een polaroid uit die dagen: hij en Arno, twee jongens nog, die poseren met Black and Blue van The Rolling Stones. ’26 april 1976′ staat eronder geschreven. ‘Ik was toen een grote fan van The Stones. Hij niet. “Ze hebben het allemaal gepikt van de zwarten”, zei hij. In die dagen was hij geobsedeerd door Engeland en die muziektraditie. Hij sprak Engels met een cockney accent, zoals iedereen in Oostende. Zelf wilde hij ook rockster worden. Als we over straat liepen, zong hij vaak It’s a Long Way to the Top (If You Wanna Wanna Rock ‘n’ Roll) van AC/DC. Maar een rijbewijs had hij niet, dus voerde ik hem. Hij zat op de achterbank en zong verder.’

Begin jaren tachtig verhuisde zowel Arno als Danny naar Brussel. ‘Dat was een ander milieu’, zegt Danny. ‘Wat Amsterdam was voor de Vlamingen, was Parijs voor de Franstalige Brusselaars. Als je erbij wilde horen, sprak je Frans met een Parijs accent. Maar wij deden niet zoals de branché Brusselaars. Arno en ik spraken Frans met een West-Vlaams accent. (lacht) Met de hulp van wijlen Lieven Van den Broeck, een icoon uit de Belpopmuziekindustrie, en de toenmalige baas van Virgin Benelux is hij dan doorgebroken in Parijs. Daar konden ze hem niet plaatsen: hij was een Belg, maakte fantastische muziek, zag er goed uit, was populair bij de vrouwen…’

Even ging Arno in Parijs wonen. Hemingway las hij in die dagen niet, ook niet die zin uit Parijs is een feest: ‘Maar Parijs was een heel oude stad en wij waren jong en niets was daar eenvoudig, zelfs armoede niet, ook plotseling verkregen geld niet, het maanlicht niet, goed en kwaad niet, en al evenmin de ademhaling van iemand die in het maanlicht naast je lag.’

Na een paar jaar keerde de zanger weer naar Brussel, want daar zijn de appartementen groter en goedkoper. Maar, zoals Hemingway schreef, ‘Parijs is een verplaatsbaar feest.’

‘Arno is altijd heel vrij geweest’, zegt Danny. ‘Hij leefde voor zijn eigen lusten, voor zijn muziek, zijn vrouwen. Hij wandelde altijd rechtdoor, zonder om te kijken. Daarom zag ik hem heel graag, al heb ik hem daardoor even vaak vervloekt. Ruzie hebben we nooit gemaakt, maar soms zagen we elkaar een paar maanden niet. We belden dan wel en altijd kwamen we weer samen. ‘k Zien hier hè.’

Zoveel jaar later loopt de zanger nog altijd met een plastic zakje rond. ‘Ook al heeft hij vandaag geld, luxe interesseert hem niet’, zegt Danny. ‘Toen ik hem leerde kennen in Oostende, woonde hij in een kleine zolderkamer vol rommel. Op dat vlak is hij niet veranderd. Jaren geleden heeft hij een mooie leren zetel gekocht. “Amai, Arno, je hebt geïnvesteerd”, zei ik hem. Intussen is die zetel versleten, maar dat deert hem niet.’

Arno in Oostende. 'Natuurlijk vraag ik me bij elke song af: is dit mijn laatste?'
Arno in Oostende. ‘Natuurlijk vraag ik me bij elke song af: is dit mijn laatste?’© DANNY WILLEMS

Zijn gezondheid wel. ‘Hij is een hypochonder die bij het minste kuchje bij de dokter staat. Dat is zijn grote geluk geweest: daarom hebben ze die pancreaskanker al vroeg ontdekt. De eerste twee weken na het verdict was hij stil. Daarna zag ik hem rondlopen in trainingsbroek en vertelde hij weer onnozelheden zoals vroeger. “Danny, ik heb het aanvaard, ik heb een fantastisch leven gehad.” Zijn grootste angst was niet dat hij doodging, wel dat hij zijn tour moest annuleren. Muziek is alles voor hem, met de rest is hij niet bezig. Onlangs heeft hij wel een iPad gekocht. Ik heb hem geleerd hoe hij een mail kan ontvangen. Dat was geen groot succes, hij slaagt er maar niet in om er zelf een te versturen. (lacht) Hij heeft ook nog zo’n eenvoudige telefoon, want met een smartphone kan hij niet werken. Maar hij omringt zich altijd met mensen die er wel iets van kennen. Altijd had hij een neus voor ongelofelijke muzikanten, van Jean-Marie Aerts tot Mirko Banovic.’

Danny toont nog een foto: Jane Birkin en Arno die elkaar omhelzen, vorig jaar in Parijs. ‘Zie je dat?’ vraagt Danny. ‘Jane omarmt hem, maar hij blijft stokstijf stilstaan. Hij is totaal niet lichamelijk, bij niemand. Misschien dat we elkaar in de jaren zeventig weleens een hand gegeven hebben, maar anders was het altijd: allee, ‘k zien hier hè. Toen ik anderhalf jaar geleden hoorde dat hij kanker had, heb ik hem gezegd: “Arno, misschien ga je kwaad zijn. Maar na vijftig jaar ga ik u toch eens omhelzen.”‘

‘En?’ vraag ik.

Hij zal nooit lichamelijk worden, lacht Danny.

Toch voelde hij vorige week zijn hand op zijn rug. Heel even maar. Ze liepen door de gangen van het ziekenhuis. Een dokter had de zanger net voor de tweede keer in een jaar kankervrij verklaard. Toen gaf hij dat rugklopje – zoals mannen doen. “Let maar op,” zei ik, “straks zijn we nog besmet door dat virus.”‘

Achteraf dronken ze, om het heugelijke nieuws te vieren, een blonde Leffe zonder alcohol op de Vismarkt in Brussel. ‘Het was een warme dinsdagnamiddag’, zegt Danny. ‘Alle jonge gasten zaten op de bank, er was geen plaats meer voor ons – vroeger stonden ze nog op voor oude mensen. (lacht) We zijn dan maar op de vensterbank van een gesloten hotel gaan zitten.’

Dat moment heeft Danny vereeuwigd. Net als hun recente bezoek aan een ander ziekenhuis: het AZ in Gent, waar hun oude vriend Paul Couter ligt. Ook die is geveld door de kanker – hij ligt nu op palliatieve zorg en weet dat hij gaat sterven. ‘Arno had Paul niet meer gezien sinds die avond in Parijs, omdat hij zelf ziek was. In de auto ernaartoe zei hij nog: “Het zou goed zijn als Paul meegaat op tournee om een paar nummers te zingen.” Maar toen we in zijn kamer in het ziekenhuis binnenkwamen, zag hij dat dat nooit meer mogelijk zal zijn. Dat kwam hard aan.’

En toch, oude rockers zoals Paul Couter sterven staande, zegt Danny – in het aanschijn van de dood blijft hij een anarchist. De kanker had misschien de stem en het lichaam van Paul aangetast, maar niet zijn oude herinneringen. Hij wist nog perfect waar het allemaal begonnen was: in café Tunnel in Blankenberge, voor de opnames van de hoesfoto van hun eerste plaat, in de zomer van 1972. En wie daar allemaal bij was op die wilde dag, en hoeveel fotorolletjes Danny volgeschoten had.

Toen werd het stil in het ziekenhuis. Arno en Paul zongen samen nog een nummer, in naam van het leven: You Gotta Move. Ooit nog door The Rolling Stones gecoverd, maar nu voor de laatste keer door Tjens en Couter. Voor de lens van Danny Willems, zoals lang geleden.

‘Arno wist zich eerst geen houding te geven’, zegt Danny. ‘Paul trok hem op sleeptouw en begon te zingen. You gotta move, child, You gotta move, Oh, when the Lord get ready, You gotta move… Arno volgde op zijn mondharmonica. Daarna deden ze nog een bisnummer. Weer You Gotta Move. Toen trok Arno, en Paul volgde.’ Het was het allerlaatste optreden van Tjens Couter en ‘ongelofelijk schoon’.

Vorige week, zes hoog in het Brusselse appartement van Arno. Zijn haar groeit weer en zijn levensdrang ook. In zijn mooie verweerde leren zetel slurpt hij van een glas water. ‘Ik drink nooit meer alcohol’, zegt hij. ‘Dit was het slechtste jaar van mijn leven. Heb je de nieuwe lp van Paul gehoord?’ vraagt hij. ‘Fantastisch, hè.’

Ook hij beleeft creatieve hoogdagen. Zijn nieuwe plaat verschijnt in mei, maar hij is al bezig met de volgende. Hij heeft een deadline. ‘Natuurlijk vraag ik me bij elke song af: is dit mijn laatste?’

Misschien komt het door de chemo, zegt hij, maar ‘ik vergeet veel. En tegelijkertijd heb ik veel flashbacks. Dat is heel raar. Het duurt meestal maar vijftig seconden. Een trip.’

Dan loopt hij weer door de Langestraat in Oostende in de jaren zeventig. Overal brandt licht, overal jonge mensen. Uit de portieken en de kroegen klinkt rock en het verlangen op een wild en meeslepend leven. Soms is Paul erbij. Soms Danny. En ze discussiëren over muziek – ‘die gast wist al wat techno was voor het uitgevonden was.’

Hij staat op en bladert tussen de foto’s. Een verfrommelde fotokopie van die polaroid van hen beiden op 26 april 1976 valt op de grond. We kijken dan maar naar de foto van vorig jaar: de drie vrienden van de kust in Parijs – net voor ze voor de eerste en de laatste keer in hun leven de polonaise dansten in de lichtstad.

Ik denk aan het einde van Parijs is een feest van Hemingway: ‘Dit geeft je een soort indruk van de mensen en de plekken toen Hadley en ik geloofden dat we onkwetsbaar waren. Maar we waren niet onkwetsbaar.’

Charlatan, een driedelige documentaire van Dominique Deruddere over Arno, is vanaf 20 april te zien op Canvas. De nieuwe plaat Vivre van Arno verschijnt op 21 mei. Domisoldo, de plaat van Paul Couter, is net uit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content