Nu de organieke wet er is, kan de politiehervorming beginnen: een megafusie van zo’n 38.000 personeelsleden. Eerst moeten evenwel nog essentiële keuzes gemaakt worden.

Tegen 1 januari 2001 moeten alle 18.968 leden van stedelijke en gemeentelijke polities, plus zo’n 1800 burgerbedienden en het merendeel van de 8500 rijkswachters vanuit de brigades samensmelten tot hoogstens 200 lokale politiekorpsen, met weliswaar een gezamenlijk uniform en dito statuut. Elk van deze korpsen zal dan één politiezone onder zijn hoede nemen. De 589 steden en gemeenten worden verondersteld hooguit 200 eengemeente- of meergemeentenzones te vormen, voor elk van deze politiezones zonale veiligheidsplannen op te stellen en zo zelf in te staan voor de basispolitiezorg. Daarbij wordt onder andere de verdere invoering van de community policing beoogd.

Volgens een senaatsverslag is deze aanpak “zowel een filosofische als een organisatorische strategie die de politie en de lokale bevolking in staat stelt nauw samen te werken ten einde de misdaden, de wanbedrijven op te lossen, en het onveiligheidsgevoel, de verstoring van de samenleving, de wijkdelinquentie te voorkomen. Voortdurende nauwe en persoonlijke contacten vormen hier een eerste voorwaarde. Een maatschappelijk geïntegreerde politie kan over meer maatschappelijke informatie beschikken.”

De uitdrukkelijke vrees voor een politiestaat heeft duidelijk plaats gemaakt voor de vraag naar een conciërgestaat. Want ook de verantwoordelijkheid voor de opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie zal zo lokaal mogelijk liggen, en dus respectievelijk op het niveau van de procureur des konings, de gouverneur, de burgemeester en het politiecollege in een meergemeentenzone. Sommige beleidsverantwoordelijken zullen nogal opkijken.

Zo nodig kan de lokale politie wel een beroep doen op de federale politie, zijn algemene directies en zijn arrondissementeel gedeconcentreerde eenheden. Zeker indien specialisatie en extra middelen vereist zijn. Daarom zullen in de praktijk, naast de algemene directie voor operationele steun, vooral twee algemene directies druk bevraagd worden. Allereerst is er de algemene directie bestuurlijke politie, die met een nog nader te bepalen aantal leden enkele nationale taken van de rijkswacht zal verderzetten. Die betreffen de lucht-, zee-, spoor- en snelwegenpolitie, de bewaking van het koninklijk paleis (met dito escortes) en van de Navo-hoofdkwartieren in België alsook “evenementen openbare rust”, zeg maar de gespierde ordehandhaving.

Ook de algemene directie gerechtelijke politie wordt een belangrijke, indien niet de belangrijkste pijler van de nieuwe politiestructuur. Daarin zullen vooral de 1447 rechercheurs en labexperts van de brigades van gerechtelijke politie bij de parketten (GPP), plusminus 1000 speurders van de bewakings- en opsporingsbrigades (BOB) van de rijkswacht, alsook zijn centraal bureau voor opsporingen (CBO), moeten leren samenwerken: niet alleen op federaal maar vooral op arrondissementeel niveau binnen de zogeheten gedeconcentreerde gerechtelijke diensten; en nog wel via de verbindingsambtenaren met de lokale politiekorpsen, die in naam van de basispolitiezorg op hun beurt taken van gerechtelijke politie zullen uitvoeren. Want zoveel is duidelijk: België krijgt nu wel “een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus”, maar als de transmissie tussen de federale en de lokale politie stroef verloopt en ook die tussen de lokale politiekorpsen onderling niet vlot, breekt de nieuwe politie in de korste keren doormidden (zie infografiek). Dan rest enerzijds een fel verzwakte en lokaal blinde federale politie en wemelt het anderzijds van lokale politiekorpsen, die verstoken blijven van gespecialiseerde bijstand. België wordt dan zeker een paradijs voor delinquenten van alle slag.

HET MODEL VAN NAMEN

Groot is daarom de verantwoordelijkheid van de acht Octopus-partners, van hun Ambtelijke Werkgroep onder leiding van Lodewijk De Witte, de gouverneur van Vlaams-Brabant (gewezen kabinetschef van toenmalig SP-minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback) en van zijn tot op heden acht Gemengde Werkgroepen. Hun verantwoordelijkheid is des te groter omdat het parlementair debat uitgeschakeld is en kritiek als heiligschennis wordt ervaren. Agalev, het Vlaams Blok, de politie, de rijkswacht, de gerechtelijke politie en de magistratuur mogen mopperen wat ze willen; er is politiek geen weg terug.

Er moeten wel nog zovele tientallen wetten en koninklijke besluiten goedgekeurd geraken dat sommige critici hopen de Octopus-hervormingen de lege ferenda toch nog tot een goed einde te brengen. Vandaar het cruciale belang van de soms vinnige maar discrete discussies in de betrokken werkgroepen. Waarover wordt er gekibbeld? Over de verdeling van de gerechtelijke taken tussen de federale en lokale politie. Over de spreiding over het federale en lokale niveau van de beschikbare capaciteit voor taken van gerechtelijke en van bestuurlijke politie. Over de geografische afbakening van de toekomstige politiezones, wetende dat de 589 steden en gemeenten in ons land nu al ondergebracht zijn in 209 interpolitiezones, waarvan velen geen toonbeeld zijn voor de toekomstige politiezones. Bovenop dit alles moet voor al deze 38.000 politiemensen ook nog een eenheidsstatuut uitgewerkt worden – met inbegrip van nieuwe procedures inzake selectie, rekrutering, opleiding, bezoldiging, pensioen en tucht. De 22 wetsartikelen “tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus”, die deze week, op de dag van de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad, onmiddellijk in werking treden, vormen dus slechts de prelude ( zie kader).

Zo circuleert nu in beperkte kring het ontwerp van de richtlijn, die minister van Justitie Tony Van Parys (CVP) met grote alertheid liet opmaken, voor advies tegen eind januari rondstuurde en kort daarop wil uitvaardigen. “Uitgaande van de principes van specialiteit en subsidiariteit” moet hij bepalen welke opdrachten van gerechtelijke politie enerzijds door de lokale politie en anderzijds door de federale politie uitgevoerd worden. Om dit onderscheid te maken, gaat het ontwerp van de richtlijn uit van het begrip “gespecialiseerde recherche”. Als de gemeentepolitie, in casu de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie in België (in de toekomst de Vaste Commissie van de Lokale Politie) het begrip subsidiariteit strikt interpreteert, zal de lokale politie slechts in uitzonderlijke omstandigheden een beroep doen op de federale gespecialiseerde diensten. Dit betekent echter ook dat de lokale politiekorpsen in alle zones eigen gespecialiseerde gerechtelijke recherchediensten willen uitbouwen. Die ressorteren rechtstreeks onder het gezag van de bevoegde onderzoeksmagistraten, en zeker niet onder de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst, de dirju, in het arrondissement waarin de desbetreffende politiezone gelegen is. Zo bekeken, evolueert de politiehervorming in de richting van het Naamse model. Daar waagt de gemeentepolitie zich zelfs aan speciale politietechnieken, terwijl de behoefte aan dit soort opdrachten precies een van de vier grote criteria is om de federale politie in te schakelen. De andere criteria zijn het vermoedelijk verband tussen de feiten en een criminele organisatie, het algemeen maatschappelijk verontrustend karakter van het gepleegde feit en de complexiteit van het gerechtelijk onderzoek, versta de behoefte aan specialisten, die bovendien een internationale kijk op de zaken hebben. Hier stelt zich meteen een torenhoog probleem van zowel de taak- als de capaciteitsverdeling.

HET MODEL VAN LATEM

De plannen van de federale regering en van het parlement ter bestrijding van de georganiseerde misdaad stapelen zich sinds enkele jaren op. Maar nu de geherstructureerde politie daar werk moet van maken, dreigt op federaal niveau een tekort aan gespecialiseerd politiepersoneel. Wat baat het bijvoorbeeld een Federaal Parket en een (in het ontwerp-organogram van 11 december 1998) al te versnipperde dienst voor Internationale Politie Samenwerking uit te bouwen als (te?) veel van de 8500 rijkswachters in de brigades overstappen naar de lokale politiekorpsen, terwijl zij nu gespecialiseerde opdrachten van nationaal indien niet internationaal belang uitvoeren. De rekening wordt nu gemaakt, maar is ook functie van de basispolitiezorg, die in de politiezones met hun respectieve zonale veiligheidsplannen wordt beoogd. Als de lokale overheden die opdracht ernstig nemen – en daar worden zij meer dan ooit door de minister van Binnenlandse Zaken en door de gouverneurs toe gedwongen – dan kunnen zij niet langer, zoals de burgemeester van St.-Martens-Latem als rijkste gemeente van het land, toch de rijkswacht laten opdraaien voor de algehele politiezorg én de kosten. Integendeel, elk politiekorps zal moeten voldoen aan minimale vereisten inzake mensen en middelen. Vandaar dat de vaste commissie van de gemeentepolitie “Een onderzoek naar de opdrachten en taken van de Belgische Gemeentepolitie” voorlegt waar men bij de capaciteitsverdeling moeilijk omheen kan. Terwijl de rijkswacht – thans in objectief bondgenootschap met de gerechtelijke politie en met justitie – behoudens zijn nationale eenheden nog een duizendtal rijkswachters extra vanuit de brigades naar de federale politie wil overhevelen, wil de gemeentepolitie er minder (een zeshondertal?) zien overstappen en de overige 7900 in de lokale politiekorpsen integreren – precies omwille van een zo veelzijdig en efficiënt mogelijke basispolitiezorg. Want zoals de rijkswacht in juni 1996 in het politievakblad Politeia schreef “kan er op brigadeniveau geen onderscheid gemaakt worden tussen activiteiten t.v.v. de basis- of de gespecialiseerde politiezorg. Net zoals bij het bestuurlijke en gerechtelijk werk, lopen beide door elkaar.” Dat de rijkswacht vandaag een ander discours houdt, is niet uitzonderlijk. De Octopushervorming dreigt de rijkswacht en de gerechtelijke politie op het federale niveau droog te leggen.

Uitgaande van de berekeningen van de gemeentepolitie kan bovendien geraamd worden welke minimumbezetting nodig is om in elk van de hooguit 200 politiezones een gelijk- en volwaardige basispolitiezorg te verzekeren. Precies de opdeling van het land in hooguit 200 eengemeente- of meergemeentenzones, die telkens met één enkele politiezone samenvallen, is trouwens een ander knelpunt.

Indien er 200 zones komen, laat dit veronderstellen dat elke politiezone gemiddeld zo’n 50.000 inwoners of 3 à 6 gemeenten zal groeperen. Wie er bovendien, zoals de Vaste Commissie voor de Gemeentepolitie, vanuit gaat dat er in een volwaardige politiezone minstens 120 à 140 politiemensen nodig zijn, heeft al gauw 28.000 lokale politiemannen en -vrouwen nodig – namelijk de som van het huidig aantal leden van de gemeentepolitie en van de rijkswachtbrigades. Dit betekent evenwel dat er quasi geen rijkswachters – laat staan meer dan 1000 – van de brigades naar de federale politie kunnen overstappen. Zoniet dreigen de politiezones onderbemand te geraken; zeker als alle staffuncties op federaal niveau zowel door leden van de (op dat ogenblik ontbonden) gerechtelijke politie, rijkswacht en gemeentepolitie ingenomen worden. Het ziet er met andere woorden naar uit dat de Octopuspartners, hoewel België bijna 1 lokaal politieman per 300 inwoners telt, het land op een politiehervorming trakteert waarvoor het tot op heden noch de mensen noch de middelen heeft. Zeker niet voor gespecialiseerde federale opdrachten en niet volgens de huidige werkmethodes. Indien deze megafusie echter mislukt, zet zij – spijts alle peroratio’s over basispolitiezorg en lokale verantwoordelijkheden – de deur wagenwijd open voor één grote federale eenheidspolitie. En dat willen de Octopuspartners nu net vermijden. Of niet soms?

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content