De hervormingen van politie en justitie zitten in het slop. Een gesprek met professor Brice De Ruyver, sinds kort adviseur van premier Guy Verhofstadt.

Het Veiligheids- en Detentieplan dat minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) in januari voorstelde, is weggelachen. En de politiehervorming zoals minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (PRL) die doorvoert, wordt op het terrein verworpen. De paars-groene regering dreigt echt in de problemen te komen. Professor Brice De Ruyver, gewoon hoogleraar strafrecht, strafrechtelijk beleid en criminologie aan de Universiteit Gent staat als kersvers adviseur van premier Guy Verhofstadt dus voor een zware opdracht. Aan hem eerst de vraag of zijn SP-etiket, zijn vroegere samenwerking met VLD’er Verwilghen en zijn nieuwe opdracht bij VLD-premier Verhofstadt getuigt van politieke flexibiliteit.

Brice De Ruyver: De afspraak met de premier komt erop neer dat ik hem te allen tijde zeg hoe ik, met mijn kennis en ervaring, de toestand zie. Het is aan hem dat al dan niet in politieke termen te vertalen. Ik zit niet op het kabinet van de premier maar treed op als extern adviseur. Daartoe is tussen de premier en de Universiteit Gent een onderzoekscontract afgesloten. Ik wil mij niet als politiek maar als wetenschappelijk medewerker inzetten.

Anders zou men zich inderdaad vragen kunnen stellen over mijn rol. Ik kan u gerust zeggen dat ik bij de analyse van het Veiligheids- en Detentieplan van justitieminister Verwilghen eigen accenten zal leggen. De bevoegde ministers doen dan nog wat zij willen.

Toen Knack op 5 januari de krachtlijnen van dat Veiligheids- en Detentieplan onthulde en liet evalueren door professor Cyrille Fijnaut (KULeuven), had u maar weinig kritiek. Sindsdien bent ook u almaar scherper geworden. Kwam u tot nieuwe inzichten?

De Ruyver: In dat plan zitten een aantal goeie ideeën. Maar het mist een duidelijke structuur, duidelijke prioriteiten en voldoende aandacht voor de draagkracht van gerecht en politie. Want als de politiehervorming mislukt en het gerecht verder de middelen moet ontberen waar het al jaren om smeekt, dan kan deze regering het vergeten. Plannen maken is niet moeilijk. Zij moeten ook uitvoerbaar zijn en verbetering brengen. Er moet onder andere zeer duidelijk gezegd worden wie wat doet, hoe dat zal gebeuren en welke de beschikbare middelen zijn.

De premier zoekt u aan op het ogenblik dat zijn ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie de blunders opstapelen.

De Ruyver: De premier vraagt dat ik hem adviseer over hetgeen de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken hem voorleggen. En ik meen dat Justitie sinds enkele maanden weinig diepgaand werk verricht, eerder ad hoc optreedt en niet de essentie raakt van hetgeen het gerecht nodig heeft. Bovendien zijn er inderdaad een aantal beslissingen genomen en uitspraken gedaan die een minister van Justitie beter kan vermijden.

De kritiek van de PS op het Veiligheids- en Detentieplan is ronduit vernietigend. De SP is iets voorzichter, maar Agalev en Ecolo zijn ook zeer kritisch. En de christen-democraten lachen het vanaf de oppositiebanken weg.

De Ruyver: Deze minister van Justitie beschikt over een maatschappelijk draagvlak zoals niet een van zijn voorgangers dat ooit heeft gehad. Maar er rest bitter weinig tijd om zowel het gerechtsapparaat als het politieapparaat te moderniseren. Laten we dus geen tijd meer verspillen.

Zult u als adviseur van de premier aan minister Verwilghen, die u zijn vriend noemt, kunnen uitleggen dat hij verkeerd bezig is? Dat hij op deze manier bij zijn hervormingsplannen op niet veel medewerking hoeft te rekenen van de betrokkenen?

De Ruyver: De betrokkenen zullen pas echt meewerken als zij zien dat de regering bereid is om hen in optimale omstandigheden te laten werken. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om het college van procureurs-generaal in de gegeven omstandigheden te vragen om de krachtlijnen van het strafrechtelijk beleid uit te stippelen. De meeste procureurs-generaal hebben daar noch de mensen, noch de middelen voor. Hoelang wordt al niet gesuggereerd de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en het Nationaal Instituut voor Criminalistiek om te vormen tot een beleidscel ten dienste van het college?

Is het Nationaal Instituut voor Veiligheid en Justitie dat minister Verwilghen voorstelt dan overbodig of slechts bedoeld om enkele medestanders te benoemen?

De Ruyver: Ik heb mij altijd tegen de oprichting ervan verzet. Probeer eerst de bestaande structuren optimaal te laten werken alvorens ze te evalueren en desnoods te veranderen. Stefaan De Clerck (CVP) had als minister van Justitie de verdienste om, op de dynamische wijze hem eigen, tal van initiatieven te lanceren. Ze waren niet altijd even coherent maar getuigden van zijn wil om het apparaat meer slagkracht te geven. Na die initiatieven en de opvolging ervan door Tony Van Parys (CVP), hoeven wij alleen maar bij te sturen, maar zeker geen nieuwe instrumenten meer te creëren. Neem de justitiehuizen. We hebben die nodig om de ‘parajustitiële diensten’ in onder te brengen. Maar die moeten dan wel bemand worden. Bij gebrek aan mensen en middelen krijgen we nu weer dezelfde problemen als die ze bij de probatiediensten al dertig jaar kennen. Wat moet de burger wel denken, die de justitiehuizen met veel poeha ingehuldigd zag en nu ziet dat het in feite lege dozen zijn?

Niet alleen in zijn Veiligheids- en Detentieplan maar zelfs in zijn Beleidsnota-2000 hing minister van Justitie Verwilghen geen prijskaartje aan de hervormingen die hij voorstelt. Beseft premier Verhofstadt wel dat hij en zijn regering weldra de rekening gepresenteerd krijgen?

De Ruyver: Ik denk dat de regering beseft dat zij in deze materie geen verwachtingen meer kan creëren die zij niet inlost. Dergelijke houding kon justitieminister Melchior Wathelet (PSC) zich nog veroorloven, maar die tijd is voorbij.

In de politiek is er jammer genoeg weinig follow-up. Een performante justitie en politie zijn zo belangrijk voor een samenleving dat ik de moed niet wil verliezen en verder aan de weg wil timmeren. Als de Witte Mars van 16 oktober 1996 één signaal gaf, dan was het toch wel dat een groot deel van de bevolking zijn vertrouwen in een wezenlijke component van onze rechtstaat dreigde op te zeggen. Het risico is echter niet denkbeeldig dat dit wantrouwen zich vertaalt in stemgedrag dat de democratie niet ten goede komt. Ik wil alles doen om die evolutie te keren. Ook omdat tal van mensen binnen en buiten het politionele en het gerechtelijke apparaat zich uitsloven om de zaak draaiende te houden en weten hoe het beter kan. Laten we dan schouder aan schouder vechten.

De consultatieronde over het Veiligheids- en Detentieplan is nagenoeg afgehandeld en ook de andere ministers laten het nu analyseren. Wat kan de premier nog doen zonder zijn minister van justitie te blameren?

De Ruyver: Het plan moet een stevige onderbouw hebben, duidelijk gestructureerd zijn en voor elk van de prioriteiten bepalen wie instaat voor de uitvoering ervan en hoeveel het mag kosten. Zo’n plan moet iets hebben van een businessplan. De premier heeft gezegd dat het evengoed zijn plan is als dat van de minister van Justitie. Ik veronderstel dus dat de premier een volwaardige inbreng wil. Hij moet uitmaken wat hij met mijn opmerkingen en die van anderen doet. Maar misschien wordt daar bij de herwerking van de teksten nu reeds rekening mee gehouden.

Hoe staat u tegenover de privatiseringsgedachte die op cruciale plaatsen in het plan doorklinkt?

De Ruyver: Alles wat individuele rechten en vrijheden raakt, is een absolute taak van de overheid. Dat kan niemand betwisten. Daarom ben ik ook zo kordaat gekant tegen het vervoer van gevangenen door privé-bewakingsfirma’s. Het garanderen van de veiligheid is in eerste instantie een taak van de overheid. Ik weet ook wel dat de capaciteit van de overheid ontoereikend is om aan alle mogelijke veiligheidsbehoeften te voldoen. De burger kan daar, weliswaar onder toezicht van de overheid, bij betrokken worden. Bijvoorbeeld in buurtinformatienetwerken. Als die geen onmiddellijk resultaat opleveren helpen ze toch het subjectieve onveiligheidsgevoel terug te dringen. In sommige economische sectoren, zoals het bankwezen, heeft de privé-beveiliging zeker een rol te spelen.

Ook in voetbalstadions?

De Ruyver: Alles wat daar de individuele rechten en vrijheden raakt, moet volgens mij door de overheid gedaan worden. Zij kan zich uiteraard laten bijstaan door privé-personen…

…die medeburgers fouilleren.

De Ruyver: Dat kan niet. Ook in Zaventem wil ik niet gefouilleerd worden door een agent van een privé-bewakingsfirma.

Zo gaat het nochtans.

De Ruyver: Volgens mij kan dat niet.

Moet er niet veeleer aangedrongen worden op een strenger toezicht op de sector van de privé-bewakingsdiensten?

De Ruyver: Wij kunnen niet tegelijk pleiten voor het afstoten van elementaire overheidstaken en eisen dat de overheid meer controle uitoefent op de privé-beveiliging. Ik pleit voor een performante overheid. Al leven we in een samenleving waar veiligheid een consumptiegoed geworden is voor al wie meer wil dan wat de overheid te bieden heeft. Die overheid moet echter de controle behouden over hetgeen de privé-beveiliging uitspookt. Want ook inzake misdaadbestrijding bestaan parallelle circuits om aan informatie te geraken. Die informatie moet achteraf dan wel ‘witgewassen’ worden vooraleer zij als rechtsgeldig bewijs kan dienen. Ook dat soort praktijken komen de rechtstaat niet ten goede.

Was het geen strategische fout de regie van het Veiligheidsplan – ongeacht de persoon – toe te vertrouwen aan de minister van Justitie? Nu moet immers iedereen toegeven dat veiligheid meer is dan justitie en dat ‘security’ verward wordt met ‘safety’, zoals uw Gentse collega Koen Raes zegt.

De Ruyver: Akkoord, maar iemand moet de regie voeren. En als we nagaan welk departement het meest geschikt is dan komen we vrij snel bij Justitie terecht. Het is het ultieme vangnet als andere regulerende mechanismen falen en dus toch geschikt om andere vangnetten op hun efficiëntie te testen. Ik pleit voor een geïntegreerd veiligheidsbeleid dat in eerste instantie zorgt voor performante sociale vangnetten. Pas als die er zijn, kan de rol van justitie teruggebracht worden tot zijn essentie, namelijk de ultieme remedie als de fundamentele rechten en vrijheden van de burger geschaad worden en de veiligheid, de security, in het gedrang komt. Intussen kun je veel safety garanderen door goeie sociale vangnetten uit te bouwen.

Het is toch niet aan justitie om de preventie op het niveau van gemeenschappen en gewesten, de ruimtelijke ordening of het verkeersbeleid als componenten van veiligheid uit te stippelen?

De Ruyver: Het is juist dat justitie niet het verkeersbeleid of de urbanisatie kan bepalen. Maar als het beleid terzake veiligheidsproblemen oplevert, betaalt justitie wel de prijs. Dus lijkt het mij verantwoord dat de minister van Justitie de regie van een geïntegreerd veiligheidsbeleid voert. Ik vind het bijvoorbeeld uitstekend dat het drugsbeleid werd overgeheveld van Justitie naar Volksgezondheid. Maar dan moeten de gewestelijk bevoegde departementen daar wel de nodige gevolgen aan vastknopen. Zeker in het zuiden van het land waar nog al te veel verwacht wordt dat Binnenlandse Zaken betaalt. Daardoor wordt dan weer een vertekend beeld gegeven van wat preventie moet zijn. Het spreekt immers voor zich dat de preventie die Binnenlandse Zaken beoogt dichter aansluit bij het politionele dan de preventie van Volksgezondheid. Het maakt dus een verschil of een straathoekwerker in het kader van een federaal veiligheidscontract of door een gemeenschap betaald wordt.

Vooral de minister van Binnenlandse Zaken heeft kritiek op de veiligheidscontracten waar zijn voorgangers in totaal toch zo’n drie miljard aan spendeerden. Deelt u zijn kritiek?

De Ruyver: De veiligheidscontracten hadden een dubbel doel. Enerzijds de veiligheidsproblematiek in de brede zin van het woord aanpakken en anderzijds voor tewerkstelling zorgen. Ik kan niet ontkennen dat dit laatste onderdeel een succes is. De instroom van criminologen in dit domein is zeer groot. Maar het is juist dat er nogal wat verschillen zijn bij de invulling van die contracten. Al mogen de resultaten ervan niet getoetst worden aan het al of niet dalen van de criminaliteit in de betrokken steden. Veiligheidscontracten hadden nooit tot doel de criminaliteitscijfers te doen dalen. Zij moeten louter lokale onveiligheidsfenomenen helpen beheersen en zo nodig terugdringen. Een evaluatie is hoe dan ook noodzakelijk. Het Vast Secretariaat voor de Preventie kan een belangrijke rol spelen bij de monitoring van die veiligheids- en preventiecontracten.

Wie veiligheid zegt, denkt niet alleen aan het Federaal Veiligheids- en Detentieplan maar ook aan het Nationaal Veiligheidsplan van de toekomstige federale politie en aan de lokale Veiligheidsplannen in de nu 190 politiezones. Hoe moeten die plannen op elkaar afgestemd worden?

De Ruyver: Er zijn materies die het lokale overstijgen en waarvoor een nationaal politieplan nodig is. Anderzijds is veiligheid meer dan wat de politie aankan. Daarvoor is er dan het federaal veiligheidsplan dat de premier, op voordracht van de minister van Justitie, aan de regering zal voorleggen. Ook de lokale overheden moeten echter geresponsabiliseerd worden en daar zijn dan de lokale veiligheidsplannen goed voor. Niet alle politiezones worden met dezelfde problemen geconfronteerd.

Dreigen die zonale veiligheidsplannen niet eng politioneel te worden?

De Ruyver: Juist. Omdat zowel de bestuurlijke als de gerechtelijke autoriteiten hun eigen rol vooralsnog niet of onvoldoende invullen. Lokale autonomie betekent niet dat het lokale veiligheidsbeleid uitsluitend aan de politie wordt overgelaten. Want ook de lokale politie is afhankelijk van het beleid van andere departementen. De vraag dient dus gesteld hoe die politie op zonaal niveau ingeschakeld wordt in een bredere beleidscontext. Bij de reorganisatie van de politie in Izegem, waar wij met enkele hervormers van de Gentse politie voor instaan, betrekken wij zowel de bestuurlijke als de gerechtelijke overheden. Slechts door deze permanente interactie kan een zonaal veiligheidsplan tot stand komen. Want elk van de betrokkenen moet weten wat de mogelijkheden en de desiderata van de andere zijn.

Zijn de 190 politiezones die vorige week werden vastgelegd niet te talrijk en dus te klein?

De Ruyver: Ze zijn veel te klein en daar is van meet af aan voor gewaarschuwd. Wie, zoals de minister van Binnenlandse Zaken, de minimumnorm zo laag legt dat ’s nachts slechts één ploeg kan uitrukken, vraagt om moeilijkheden.

Ook de samenvoeging van de gemeentepolitie, de gerechtelijke politie en de rijkswacht wil maar niet lukken.

De Ruyver: Voormalig minister van Justitie Wathelet liet de toestand in een aantal brigades van de gerechtelijke politie verzieken en hield ze zoet met extra centen. Nu wordt de gerechtelijke politie alweer ongemoeid gelaten, hoewel uit alle parlementaire onderzoekscommissies is gebleken dat die GPP als korps één groot probleem vormt. En dat dit zou moeten opgelost worden alvorens te versmelten met de Bewakings- en Opsporingsbrigades (BOB) van de rijkswacht. Dat staat zelfs in de aanbevelingen van de commissie-Verwilghen. Maar ook dat is niet gebeurd. Met de gevolgen vandien.

Er is niet alleen onvrede over de voorgestelde salarissen. Even erg zijn de spanningen die de uitvoering van de gerechtelijke opdrachten aanbelangen. Er is altijd gezegd dat de bestaande kennis gehonoreerd en zelfs geoptimaliseerd moet worden. Deze belofte wordt nu ongedaan gemaakt door de voorgestelde financiële inschaling. Zo zullen er ploegen onder de leiding komen van chefs die nooit in de betrokken materies gewerkt hebben en geen enkele leidinggevende ervaring hebben. Dat werkt nooit. Want zeker binnen de politie dwing je maar gezag af door deskundigheid en persoonlijkheid. Bovendien zal de bevordering van heel wat ondergeschikten tot officier de nieuwe top algauw tot een waterhoofd doen uitgroeien. Het lijkt wel alsof we opnieuw in 1976 zijn. Toen werden de veldwachters van de kleinste gemeente prompt tot commissaris bevorderd. Een stad als Gent betaalde twintig jaar lang de prijs voor de inschaling van toen. Die mensen wisten niet wat politiebeleid was, maar kregen wel de verantwoordelijkheden en de salarissen vandien. Zo werkt dat niet. Hoofdinspecteurs-eerste-klasse worden nu commissaris. Laten we ernstig blijven.

Wat rest er van het model dat u in ’97 voorstelde bij de redactie van het eindrapport van de commissie-Dutroux en dat nadien grotendeels werd overgenomen?

De Ruyver: Er wordt niet alleen een loopje genomen met dat model maar ook met de essentiële uitgangspunten van een moderne organisatie. Met een waterhoofd zoals nu kan geen efficiënte politie opgezet worden. Er zal te veel tijd verloren gaan door het herdefiniëren van posities. Bovendien wordt de toekomst van die politie nu reeds gehypothekeerd omdat de instroom van jonge goed opgeleide krachten voor jaren wordt afgeremd. Zo valt elke organisatie al vlug zonder zuurstof.

Midden januari zei u dat de mislukking van de politiehervorming ook de hervorming van de justitie zou doen mislukken en vice versa. Hoe komt de regering hier nog uit?

De Ruyver: Dit is een politiek probleem. Voorlopig zie ik niet goed hoe wij eruit raken. Want wie iemand aan de koekjes liet likken, kan ze moeilijk terugnemen.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content