Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De tropen zitten vol planten met potentiële marktwaarde. De ontwikkelings- landen spannen zich in om hun biologische rijkdommen te beschermen tegen buitenlandse exploitatie.

De Shuar-indianen in Zuid-Ecuador kennen de kracht van de planten in hun woud. Ze duwen de punt van een mes in de stam van een boom en prompt loopt er vuilwitte latex uit: sangro de drago (“drakenbloed”), dat uitstekend zou zijn voor de behandeling van maagzweren, littekens en huidziekten. Ze rukken een liaan van een boom, de uña de gato (“kattenklauw”), die blijkbaar goed is tegen alle denkbare kwalen. Van een woudreus met grote maar oneetbare vruchten schrapen ze een stuk bast met bloedstelpende eigenschappen. Ze plukken een giftige plant die ze in het water gooien om chemisch te vissen. Ze wijzen naar een kapokboom, die zichzelf hol laat worden, zodat vleermuizen erin kunnen slapen. De dieren laten in de holte een composthoop achter, die de boom voedt.

“Het zou zonde zijn mocht deze fenomenale kennis verloren gaan”, vindt etnobotanist Patrick Van Damme van het Laboratorium voor Tropische en Subtropische Agronomie aan de Universiteit Gent. “De indianen beseffen zelfs niet welke potentiële schatten in hun woud aanwezig zijn. Er groeien hier bijvoorbeeld allerlei soorten die bij ons als kamerplant zouden kunnen dienen. Maar er is geen aanbod van deze pracht, omdat niemand zich van de markt bewust is. Het woud hangt ook vol lekkere vruchten, maar jammer genoeg zit er aan vele wilde fruitsoorten weinig vruchtvlees. Dat kan in kweekprogramma’s door selectie verbeterd worden, wat tegelijk werkgelegenheid verschaft en nieuwe markten opent. Een planteninventaris is belangrijk om na te gaan wat bruikbaar kan zijn, ook voor lokale consumptie.”

Van Damme is een man van het veld met vertrouwen in de natuurlijke kracht van een plant: “Ik erger mij aan de arrogantie van biotechnologen, die denken dat ze zomaar iets aan een plant kunnen veranderen om ze op de gewenste manier te verbeteren. Als je de complexiteit van de natuur ziet, zou je hopen dat ze wat bescheidener waren.” Zelf werkt hij liever met lokale niet-gouvernementele organisaties dan met universiteiten of andere officiële instanties, omdat die ngo’s voor een betere doorstroming van kennis en middelen naar de bevolking zorgen. “Ik meen ook dat ontwikkelingsprojecten moeten vertrekken van een vraag uit het ontwikkelingsland”, zegt hij. “Ik hou niet van wetenschappers die met hun eigen verhaal de boer opgaan, en, bijvoorbeeld, per se de varkensstalkwaliteit in China willen gaan verbeteren.”

EEN BIOLOGISCHE GOUDKOORTS

Op een formele volksvergadering overhandigde Van Damme vertegenwoordigers van de Shuar de eerste dertig exemplaren van een gidsje over lokale planten dat zijn medewerkster Veerle Van den Eynden met twee Ecuadoriaanse collega’s heeft samengesteld. Eerder had hij een overzicht gemaakt van de planten in het leefgebied van de Topnaar, een nomadenstam in Namibië. Hij heeft vergelijkbare projecten in vele tropische landen. Nu maakt hij in Ecuador met de ngo Probana plannen om de drakenbloedboom te kweken. “Er is zoveel interesse in de boom, dat hij dreigt te lijden onder zijn medicinale kwaliteiten”, vertelt Van Damme. “Het contract dat we met de overheid afsloten, stipuleert dat de ngo samen met de indianen de boom kweekt en duurzaam oogst, en dat het product aan een Belgisch bedrijf wordt verkocht om er geneesmiddelen uit te destilleren. De lokale bevolking zal zeker profiteren van de exploitatie van hun biologische schat.”

De Ecuadoriaanse overheid wordt tegenwoordig onder de voet gelopen door buitenlandse bedrijven die contracten willen afsluiten om de potentieel geneeskrachtige planten op haar grondgebied te inventariseren. De farmaceutische reus Pfizer beet de spits af – de details van de overeenkomst werden niet bekendgemaakt. Het gespecialiseerde Shaman Pharmaceuticals kreeg een contract om stalen te verwerken. In ruil voor de toestemming om materiaal te analyseren, bieden zulke contracten meestal ook steun aan lokale wetenschappelijke organisaties. “Elke vorm van capacity building is belangrijk”, benadrukt Van Damme. “De vorming van mensen ter plaatse moet het mogelijk maken dat ze op termijn zelf actief aan prospectie en verwerking doen. Het zal ook de kennis van hun leefwereld vergroten.”

De rush op ’s werelds biologische grondstoffen is begonnen. De farmaceutische gigant Merck heeft al flink wat geld in Costa Rica gepompt. Bristol-Myers-Squibb betaalt gespreid over vijf jaar zes miljoen frank aan gemeenschappen in Suriname als compensatie voor een exclusieve bioprospectie. Daarnaast zorgt het voor opleidingsprogramma’s, de transfer van technologie – er is niet gespecificeerd welke – en garandeert het royalty’s bij eventueel succes. Sommigen vergelijken het verschijnsel al met de goudkoorts, omdat een geneesmiddel enorme kapitalen kan genereren. Anderen blijven nuchter en waarschuwen ervoor dat bioprospectie niet noodzakelijk naar de kip met de gouden eieren leidt: de kans dat uit een bepaalde vondst een succesvol geneesmiddel voortkomt, is klein.

Voorlopig verloopt de overgang van plant naar pilletje vaak niet zo netjes. Een Fransman is erin geslaagd om een octrooi te nemen op de schors van de Afrikaanse pygeumboom, die traditionele genezers gebruiken om prostaatproblemen aan te pakken. Momenteel worden honderden tonnen pygeumschors meestal illegaal uit Afrika gehaald, zodat de boom met uitsterving bedreigd is. De opbrengst van de derivaten bedraagt bijna negen miljard frank per jaar. De Afrikaanse genezers zullen er geen frank van zien. Twee stoffen uit een Afrikaanse plant die genezers tegen reuma en suikerziekte gebruiken, worden nu in het “rijke noorden” als celgroeiremmers gebruikt bij chemotherapie.

DE KAIAPO KRIJGEN GEEN KANKER

Artemisine is een middel tegen malaria, gebaseerd op een stof uit een plant waarvan al in de vierde eeuw in Chinese kruidenboeken gewag werd gemaakt. Toch wordt het middel nu gecommercialiseerd door onder meer het chemiebedrijf Rhône-Poulenc. Indische boeren wisten al eeuwenlang dat het sap uit de neemboom niet alleen een sterk insecticide is, maar ook een probaat middel tegen constipatie. Desondanks kregen buitenlandse firma’s tussen 1985 en 1995 liefst 35 octrooien op neemolie en verwante producten. Als boeren royalty’s zouden kunnen claimen op het gebruik van hun kennis, zo becijferde de Canadese organisatie Rural Advancement Foundation International, dan zou de farmaceutische sector nu al zo’n 150 miljard frank moeten ophoesten.

De tropische regio’s worden ook overspoeld door zogenaamde biopiraten op strooptocht, die staaltjes van potentieel geneeskrachtige planten uit een land smokkelen om ze in laboratoria op hun kwaliteiten te laten testen. Het eerste gedocumenteerde geval van biopiraterij dateert waarschijnlijk van 1860. Toen werden zaden van de kinineboom uit Ecuador en Bolivië gesmokkeld om er lucratieve plantages mee op te zetten – de Ecuadorianen zijn er nog altijd boos om. Nu worden bijvoorbeeld massaal gifkikkertjes uit Zuid-Amerika gesmokkeld, omdat ze een behandeling tegen onder meer zware darmaandoeningen kunnen opleveren.

Biopiraten deinzen er niet voor terug om, al dan niet vermomd als antropoloog, bloed- en weefselstalen te verzamelen van inheemse stammen met een opvallende weerstand tegen bepaalde ziekten, zoals de Kaiapo in Brazilië en de Luzon-indianen op de Filipijnen, bij wie geen kanker of suikerziekte voorkomt. Uit de stalen kunnen misschien genen worden geïsoleerd die bescherming bieden tegen de aandoeningen en die de basis vormen voor geneesmiddelen met een groot marktpotentieel.

Ongeveer een kwart van onze pilletjes is gebaseerd op stoffen uit amper veertig planten. Van de 265.000 bekende hogere plantensoorten in de wereld is minder dan een procent op hun geneeskracht getest. “In bepaalde goed onderzochte stukken van onze wouden bleek 70 procent van de planten geneeskrachtige capaciteiten te hebben”, zegt Ximena Buitrón van de Ecuadoriaanse sectie van Traffic International – een organisatie die de handel in wilde dieren en planten volgt. “Toch bevat de officiële lijst van planten die worden verhandeld slechts 228 soorten. Daarvan gaan er 120 de grens over, zij het vaak illegaal. We weten dat 22 van deze soorten met uitsterving bedreigd zijn als gevolg van ongecontroleerd plukken of kappen. Zelfs indianenstammen zetten illegale handeltjes in medische planten op.”

De Ecuadoriaanse wetgeving om de handel te reguleren, is dubbelzinnig en hoogst onduidelijk. De autoriteiten rijden zich muurvast in pogingen om iedereen – eerst en vooral zichzelf – tevreden te stellen. “We willen niet alles verbieden”, benadrukt Buitrón, “maar we willen wel een duurzame en gecontroleerde handel, gebaseerd op een degelijke inventaris. Helaas zijn economen niet altijd bereid om op wetenschappers te wachten. Ze willen ook vooral niet te veel in onderzoek naar milieuaangelegenheden investeren. Anderzijds zijn onafhankelijke wetenschappers, die de opbrengst van duurzaam gewonnen medische planten eerlijk over alle betrokken partijen willen verdelen, huiverig geworden om hun informatie vrij te geven. Bij gebrek aan een degelijke wetgeving, vrezen zij misbruik door piraten. Zo komen we natuurlijk nergens.”

EEN GEVIERDE VLAAMSE FRANCISCAAN

Niet iedereen is even enthousiast over een strenge regelgeving. Wat betekenen grenzen nog voor een internationale markt? Vorig jaar werd in Ecuador de vijfhonderdste verjaardag gevierd van de Vlaamse franciscaan Joos De Rycke, die voor het eerst graan invoerde in het land. Ook maïs, bananen en aardappelen kwamen van elders. “De Ecuadorianen willen wetten voor alles en nog wat”, mort de Fransman Pierre Pallares, directeur van een Europees project dat het gebruik van genetische rijkdommen in Zuid-Ecuador promoot. “Maar ze hebben zoveel waar ze niks mee doen, in de eerste plaats petroleum. Ze wonen in een vruchtbaar land, waar elke stok die je in de grond steekt spontaan begint te groeien, maar ze doen geen inspanningen om iets nieuws te cultiveren. Daarom is het hypocriet dat ze nu per se hun biologische rijkdommen willen verpatsen.”

De rechten op het gebruik van lokale biologische grondstoffen werden in 1992 in Rio de Janeiro officieel opgenomen in de Conventie over Biologische Diversiteit. België heeft die mee ondertekend en in 1996 geratificeerd, maar er zijn nog geen uitvoeringsbesluiten gepubliceerd. De Verenigde Staten daarentegen, ongetwijfeld de grootste opkoper van “biodiversiteit” in de wereld, weigert het verdrag te tekenen. De conventie gaf individuele naties het recht om de toegang tot hun natuurlijke rijkdommen te reglementeren, en de belangen van lokale gemeenschappen te beschermen tegen privé-initiatieven.

Maar eenvoudig is het niet. Pallares: “Het is niet omdat er een indiaan met een hoed en een halflange broek in het Ecuadoriaanse parlement zit, dat de rechten van de indianen gegarandeerd zijn. De officiële vertegenwoordiger van een stam is zelden dezelfde als de traditionele leider.”

Ook in Brazilië heerst onzekerheid over hoe de conventie moet worden geïmplementeerd – zo bleek uit een lange analyse in het gereputeerde vakblad Nature. Tot dusver bleken lokale gemeenschappen in de Amazone-regio niet in staat om hun rechten effectief te laten gelden. Zeven jaar na Rio is de onduidelijkheid over het optimaal gebruik en de bescherming van de biodiversiteit groter dan ooit. Zelfs de Wereldbank moedigt ontwikkelingslanden nu aan om zwaar te onderhandelen over intellectuele rechten. Wat de markt voor biopiraten ongetwijfeld in de hand werkt. Want wie zal ooit met zekerheid kunnen zeggen uit welke plant van welk land een genezende molecule kwam?

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content