De regeling voor verjaringstermijnen van financiële

fraude blijft gelden. En dat is een hele verbetering.

Uitgerekend in de week waarin het Arbitragehof zich boog over de problematiek van verjaring in strafzaken, claimde de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) een monsterbedrag van de Beaulieugroep: 228 miljoen euro, plus 18 miljoen euro rente per jaar. Opmerkelijk, want de tapijtenreus maakt al vijftien jaar het onderwerp uit van een gerechtelijk én een fiscaal onderzoek naar frauduleuze commissielonen en vermeende belastingontduiking. In de lange lijst bezwaarschriften die de advocaten van de groep hebben ingediend, vormt de manier waarop het onderzoek aansleept, telkens de rode draad. En bijna hadden ze nog hun slag thuis gehaald.

Sinds halfweg de jaren ’90 was de verjaring in strafzaken een kluwen waar een kat haar jongen niet meer in vond, omdat verschillende uitzonderingen de rechtlijnigheid van de wet hadden uitgehold. Sinds de zaak-Dutroux gaat de verjaringstermijn in pedofiliezaken bijvoorbeeld pas in nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden. En de Securitaswet van 1998 schorste de verjaring automatisch een jaar als een zaak aanhangig werd gemaakt voor een rechtbank of een hof.

Maar die Securitaswet werd in juli 2002 afgeschaft. De strafvervolging kwam in een juridisch vacuüm terecht: een handvol zaken tegen btw-carrousels, mensenhandelaars, fraudeurs en drugbaronnen bleek angstwekkend dicht tegen zijn verjaring aan te zitten. Om ongelukken te vermijden, stelde de regering in een programmawet dat de regeling zou blijven gelden voor feiten die dateerden van voor september 2003. Het was een staaltje juridisch haakwerk, en vooral gefundenes Fressen voor dure advocaten die zich in fraudezaken en procedurekwesties hebben gespecialiseerd. Feiten uit pakweg 2000 konden nu immers láter verjaren dan een fraudezaak die eind 2003 haar beslag kende. Dat rook toch naar dubbelzinnigheid?

Toen zeven verschillende rechtbanken aan het Arbitragehof vroegen of de regeling inderdaad inging tegen het gelijkheidsbeginsel, was het zo’n beetje erop of eronder. Bevestigde het Arbitragehof de schending, wat velen vreesden, dan dreigden de onderzoekers in de dossiers Beaulieu, KB-Lux of Lernout & Hauspie onherroepelijk over de verjaring te struikelen.

Maar het hof erkende de schending niet, en de wettelijke regeling kan gewoon blijven bestaan. Gerecht, onderzoekers en publieke opinie hoeven zich dus geen zorgen te maken dat belangrijke fraudeurs door een technische maatregel zouden vrijkomen. Fraudeurs die zich na 2003 aan wanbedrijven bezondigden, genieten van een duidelijker systeem, met meer rechtszekerheid dan vroeger. En wie nog altijd vindt dat het onderzoek te lang duurt, kan zich beroepen op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dat gaat over de redelijke termijn van strafvervolging. Wie de rechter kan overtuigen van een overschrijding van die termijn, komt er vaak met een schuldigverklaring af. Hij ontloopt de straf, want die wordt doodgewoon niet uitgesproken.

Frank Demets

Fraudeurs kunnen nog steeds trachten hun straf te ontlopen via het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content