De Belgische Revolutie van 1830 was geen burgerlijke revolutie maar een arbeidersopstand. Dat was de stelling van Maurice Bologne (1900-1984), verdienstelijk amateur-historicus en sleutelfiguur van de Waalse Beweging.

Info: Maurice Bologne: ‘De proletarische opstand van 1830 in België’, uitgegeven bij Kritak. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging Encyclopédie du Mouvement Wallon Volgende week: De onafhankelijkheid

Maurice Bologne was net geen dertig toen L’insurrection prolétarienne en Belgique (1929) verscheen in Les Cahiers de L’Eglantine. Bologne werkte op dat moment als bibliothecaris van de nationale onderwijsbibliotheek. In het vijftig pagina’s tellende artikel bestudeert de marxistisch geïnspireerde auteur de sociaal-economische oorzaken van de Belgische revolutie, waarbij hij ‘het proletariaat’ een glansrol toebedeelt. De meeste historici schrijven de revolutie op rekening van de burgerij maar dat klopt niet, beweerde Bologne. De Belgische revolutie was op de eerste plaats een overwinning van het volk. Bologne citeert instemmend Charles White, de toenmalige Engelse ambassadeur in Brussel. Die schreef later over de strijdende opstandelingen in Brussel: ‘Het volk behaalde de overwinning zoals het zijn dagelijks brood verdient, in het zweet zijns aanschijns, of liever, ten koste van zijn bloed.’

Bologne was de zoon van de socialistische burgemeester van Luik Joseph Bologne, en al op jonge leeftijd een gedreven militant voor de Waalse zaak. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij een van de sterke figuren van de Waalse Beweging, maar zonder de naambekendheid of het charisma van Jules Destrée en André Renard.

De reden waarom de burgerij aanvankelijk geen revolutie voor ogen had, maar hooguit politieke hervormingen en het herstel van de grieven, is volgens Bologne dat ze economisch gezien onder het Hollandse bewind eigenlijk geen reden tot klagen had.

Bij het leger hongerende en verpauperde arbeiders en boeren was er wél een voedingsbodem aanwezig waarop een beginnend revolutionair elan kon gedijen. De gehate belastingen op het malen en slachten hadden het gewone volk zwaar getroffen, net zoals de introductie van machines in de industrie. In 1829 werden er alleen al in Luik en Henegouwen 218 nieuwe stoommachines in gebruik genomen. ‘Die ontwikkeling hield voor de arbeiders geen lotsverbetering in, integendeel’, schrijft Bologne. ‘Ze werden namelijk door die machines van hun werk beroofd.’

‘De hachelijke situatie waarin het proletariaat verkeerde, had tot gevolg dat de constitutionele agitatie van de burgerij tegen het ministerie omsloeg in revolutionaire actie van de massa’s tegen de Hollandse regering en tegen de gematigde Belgische burgerij’, aldus Bologne, voor wie de geschiedenis zich volgens het marxistische schema van these, antithese en synthese ontvouwt. De synthese is dan het moment waarop de burgerij zich opnieuw meester maakt van de door de arbeiders bevochten overwinning.

Kanonnenvlees

Bologne vertelt hoe het nieuws van de julirevolutie in Parijs grote beroering veroorzaakte onder het Brusselse volk. ‘Leve de Fransen! Leve de vrijheid!’ klinkt het in de straten. Het voorbeeld van de Parijzenaars krijgt eind augustus ‘spontane navolging van de Brusselse arbeidersklasse’, beweert Bologne ‘daarin gesteund door enkele intellectuelen’.

Vervolgens haalt hij alles uit de kast om te bewijzen dat tijdens die woelige nachten van 24 en 25 augustus het opstandige volk weliswaar burgermanshuizen afbrandde en huisraad vernielde, maar, om de eigen beweging niet in diskrediet te brengen, niet aan het plunderen sloeg. Lees: hier was geen ordinair geboefte aan het werk, wel een groep politiek bewuste proletariërs die de strijd tegen de ‘bezittende klasse’ had ingezet.

Niet alleen huizen, ook fabrieken moesten eraan geloven. Gewapende groepen arbeiders trokken eropuit om, naar het voorbeeld van de Engelsen in Manchester, de met stoommachines uitgeruste fabrieken in en om Brussel te gaan vernielen.

De Brusselse burgerij besluit daarop een burgerwacht op te richten om de orde te handhaven, of met Bologne ‘om het privé-bezit te beschermen’. Hiermee koos de burgerij volgens de auteur duidelijk de kant van de Hollandse regering. ‘Privé-bezit is heiliger dan het Vaderland’, schampert hij. Wanneer in de volgende dagen het volk in de stad vernielingen aanricht, zal de burgerwacht dan ook niet aarzelen het vuur te openen.

De door Bologne bewonderde republikein Louis de Potter schreef daarover later:

‘Ik gaf mij rekenschap van het conflict dat ontstaan was tussen de burgers en het volk, de burgers hadden alleen het behoud van hun welstand voor ogen, om het even hoe of onder welk regime dan ook. Het volk wilde tot elke prijs onafhankelijkheid en vrijheid en vroeg wapens om de Hollanders te bevechten. De burgerij weigerde die, uit vrees dat het volk er de winkels mee zou gaan plunderen. Hierop zei mijn vriend Gendebien: ik verneem dat ze het vuur hebben ge-opend op het volk en dat wij zo ons kanonnenvlees zijn kwijtgeraakt. Deze uitspraak, die mij zelfs uit de mond van Napoleon altijd weerzinwekkender in de oren heeft geklonken dan al wat de meest monsterachtige terrorist in 1793 ooit zei, werd nu ook gebruikt door een toekomstige volksleider. Het onnoemelijk woord bleef in mijn hoofd nazinderen en kneep mijn hart toe.’

Staatsgreep

Door de politieke onhandigheid van koning Willem en de provocerende aanwezigheid van de Hollandse troepen aan de stadspoorten wordt de dreiging van een burgeroorlog in de maand september met de dag groter. De Brusselse notabelen van de burgerwacht doen nochtans hard hun best om de koning van hun loyauteit te overtuigen, maar die moeite is vergeefs. Willem vertrouwt het zaakje niet en komt eerst niet, en vervolgens te laat en te weinig over de brug.

Het uitblijven van echte toegevingen brengt de burgerij in een lastig parket. Het volk verdenkt haar er immers van gemene zaak te maken met de Hollanders. En hoewel sommige leiders van de burgerij nog in een gematigde oplossing blijven geloven, eisen anderen nu de onmiddellijke bestuurlijke scheiding van de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden, daarin gesteund door het volk en opgejaagd vanuit Parijs door de radicale publicist Louis de Potter.

Terwijl de koning besluiteloos toekijkt, stromen in Brussel boeren en arbeiders uit alle windstreken toe. Vanaf de 20e september beginnen de opstandelingen in de stad zich te bewapenen, ‘met pieken, stokken, pistolen, sabels en geweren’, terwijl de Hollandse troepen nog altijd aan de stadspoorten bivakkeren en het merendeel van de burgerij naar Frankrijk is gevlucht.

De 23e trekken de Hollandse troepen de stad binnen, ‘maar een kleine twaalfhonderd man, voor het grootste deel arbeiders en boeren, bijgestaan door vrouwen, kinderen en grijs-aards, die nieuwe barricaden oprichten, kunnen de verdere opmars van Willems elitetroepen tot staan brengen’, besluit Bologne.

Het verslag in de ‘Globe’, een paar dagen na de feiten, is koren op de molen van Bolognes idealistische beeld van de strijdende opstandelingen in die finale confrontatie:

‘Wat ik kan zeggen,’ schrijft de correspondent, ‘(…) is het volgende: het volk van Brussel, het gepeupel, het uitschot, zoals men het pleegt te noemen, heeft zich heldhaftig gedragen. Al drie dagen zijn zij onder de wapens, zonder enige leiding, zonder verzekerde voedselvoorziening; toch werd het privé-bezit niet bedreigd. Al twee dagen vechten zij als leeuwen, geen kapitein of generaal voert hen aan. Zij opereren in kleine eenheden en improviseren waar dat nodig is.’

Maar na dit moment de gloire is de rol van het volk uitgespeeld. De burgerij neemt het opnieuw van hen over – pleegt een ‘staatsgreep’ op de proletarische overwinning, om bij Bolognes marxistische terminologie te blijven. De richting Parijs gevluchte leiders van de burgerij, onder wie Rogier, d’Hooghvorst, Félix de Mérode, Gendebien, keren naar Brussel terug om de politieke organisatie van de nieuwe staat in goede banen te leiden. Vanaf dat moment, zo beweert Bologne ‘wordt de proletarische opstand omgezet in een politieke revolutie ten bate van een aantal jonge intellectuelen die tot nu toe slechts een tweederangsrol hebben gespeeld.’ En hoewel liberaal van opzet, zal de nieuwe grondwet van het onafhankelijke België het gewone volk op geen enkele wijze politieke rechten verlenen.

Volhardendheid

Bologne stuurde zijn artikel ook naar Henri Pirenne, de peetvader van Belgische geschiedschrijving. Pirenne toont verrassend genoeg wel wat belangstelling voor het werkje van de jonge amateur-historicus, hoewel hij objectief gezien weinig redenen had om dat te doen.

Dit is ongetwijfeld een heel belangrijk fenomeen, schrijft Pirenne aan Bologne in een brief van 1 december 1929, waarop we niet genoeg de nadruk hebben gelegd. Maar, vervolgt hij: ‘Je crois qu’il n’y a pas plus d’histoire capitaliste ou d’histoire marxiste qu’il n’y a une mathématique marxiste ou capitaliste. Vous me direz peut-être que c’est une illusion. Mais vous conviendrez en tout cas qu’elle est belle.’(Ik geloof niet dat er een kapitalistische geschiedenis of een marxistische geschiedenis bestaat, net zo min als een marxistische of kapitalistische wiskunde. U zult misschien zeggen dat dit een illusie is, maar geef toe dat het een mooie is.)

Maurice Bologne zou zijn hele leven trots zijn op deze briefwisseling. Hoewel hij het vriendelijke compliment van Pirenne bepaald niet kritiekloos in ontvangst heeft genomen. In het archief van het Institut Jules Destrée is ook het antwoord van Bologne aan Pirenne bewaard. Daarin verwijt hij de grote historicus, omstandig uiteengezet en op pedante toon, onzorgvuldig gebruik van de begrippen ‘marxistische’ en ‘kapitalistische’ geschiedenis.

‘Eigenlijk las hij, die van opleiding geen historicus was, een monument als Pirenne gewoon de les’ zegt Philippe Destatte, directeur van het Institut Jules Destrée. ‘ Extraordinaire, Maurice Bologne ten voeten uit!’ Een repliek van Pirenne werd nooit gevonden. ‘Waarschijnlijk is Pirenne gecapituleerd voor de ideologische volhardendheid van de jeugd’, glimlacht Destatte.

Natuurlijk kreeg Bologne ook veel kritiek op zijn hypothese van een proletarische opstand. Grote namen als Jean Stengers verweten hem zijn ideologische vooringenomenheid. Bologne zag de Belgische revolutie immers als een fase in de klassenstrijd, en om die stelling hard te maken, haalde de auteur heel het marxistische jargon van stal. Op dat punt is De proletarische opstand van 1830 in België voor moderne lezers het meest verouderd, al biedt het werkje wel een interessant getuigenis van een bepaald denkkader uit de jaren 1930. Ook de idealisering van de arbeidersklasse en de eenzijdige uitvergroting van één onderdeel van de revolutie, ondergraven de soliditeit van zijn beweringen. Voeg daarbij zijn weinig rigoureuze methodologie – Bologne raadpleegde vaak slechts één bron en deed ook niet aan ernstige bronnenkritiek – alsook zijn neiging om de feiten naar de theorie te plooien. ‘Een gebeurtenis heeft altijd verschillende verklaringen, maar zo zag Bologne dat niet’, vertelt Destatte. ‘In zijn deterministische lezing van de geschiedenis veroorzaakt de ene gebeurtenis met haast wiskundige zekerheid de andere, en kun je bij wijze van spreken al voorspellen wat de volgende stap zal zijn.’

Maar ondanks die gebreken bevat zijn analyse onbetwistbaar ook een kern van historische waarheid, zegt Philippe Destatte. ‘Aan de Belgische revolutie is zeker volkswoede voorafgegaan. Noem het voor mijn part een boerenopstand, te wijten aan de gestegen broodprijs en de algemene economische situatie. Maar de Belgische revolutie reduceren tot een arbeidersopstand, dat is natuurlijk wel een historische fout.’

Maar Bologne, de bibliothecaris (en nadien leraar Frans, Latijn en Grieks) die zichzelf tot amateur-historicus had omgeschoold, koesterde eigenlijk geen wetenschappelijke ambities. Hij had op de eerste plaats opvoedkundige bedoelingen. Hij wilde de ‘kleine’ geschiedenis van Wallonië schrijven, de geschiedenis van en voor de gewone man. Dat heeft Maurice Bologne ook geïnspireerd bij de oprichting (samen met zijn beroemde compagnon de route Abbé Mahieu) van de Société historique pour la Defense et l’Illustration de la Wallonie (1938), het latere Institut Jules Destrée (1960), waarvan hij jarenlang de motor was.

Wallonie Libre

Bolognes echtgenote Aimée Lemaire was ook een opmerkelijk personage. Ze was de prefect van het meisjeslyceum van Charleroi, zijn levenslange intellectuele soulmate, en volgens velen ook de meest briljante van de twee. Als bevlogen feministe correspondeerde ze intensief met een groot internationaal netwerk van gelijkgestemden. Kenmerkend voor het echtpaar Bologne waren dan ook hun ruime blik en grote openheid.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog animeerden de Bolognes vanuit Charleroi de clandestiene verzetsbeweging Wallonie Libre. Ze stonden op de dodenlijst van de Rexisten, en moesten verschillende keren onderduiken in afgelegen boerderijen in de bossen rondom Charleroi.

In volle Koningskwestie (1950) werd Maurice Bologne door zijn hiërarchische meerderen meermaals op het matje geroepen, omdat hij als ambtenaar van het Rijk, die trouw gezworen had aan de koning, toch deelnam aan pro-republikeinse manifestaties. Maar na de gevaren waaraan Bologne in de oorlog had blootgestaan, maakten dergelijke reprimandes weinig indruk.

Het denken van Maurice Bologne bestond in feite uit twee grondstromen, die in de loop van zijn intellectuele ontwikkeling en afhankelijk van de vriendschappen van het moment, afwisselend de bovenhand kregen. Naast zijn marxisme, was er ook zijn Waalse engagement, dat stoelde op zijn fascinatie voor talen en nationaliteiten, en waarvoor de beroemde brief aan de koning van Jules Destrée de voornaamste inspiratiebron was. Bolognes toekomstdroom voor Wallonië durfde wel eens van uitzicht te veranderen – nu eens was aanhechting bij Frankrijk het na te streven doel, dan weer de onafhankelijke republiek Wallonië – maar zijn leven lang was hij een overtuigd federalist.

Bologne zou altijd twijfelen tussen ‘socialiste d’abord’of ‘ wallon d’abord’schrijft Paul Delforge in de Encyclopedie van de Waalse Beweging. Al lijkt de balans na WO II toch in het voordeel van ‘wallon d’abord’te zijn doorgeslagen. Met name na 1965, het jaar van Bolognes definitieve breuk met de Belgische Socialistische Partij, omdat die volgens hem in handen van de Vlamingen was gekomen en dus niet langer de belangen van de Walen verdedigde. Hij steunde vervolgens Robert Moureau bij de oprichting van het Front wallon pour l’Unité et la Liberté de la Wallonie, het latere Rassemblement Wallon (RW). In 1968 werd Bologne voor het Rassemblement Wallon verkozen in de Senaat, een grote gebeurtenis in het leven van de toen al 68-jarige Waalse militant.

Bologne onderhield ook redelijk goede contacten met sommige Vlaams-nationalisten in de Volksunie, zoals Maurits Van Haegendoren, en hij woonde geregeld Vlaamse-natio-nalistische congressen bij. In zijn bibliotheek werden tal van werken over de Vlaamse Beweging teruggevonden. Hij zat ook mee aan de onderhandelingen over het Schreurs-Couvreur-akkoord (1954), een vroege blauwdruk voor een federale staatsinrichting.

In al die jaren heeft Bologne zijn marxistisch geloof nooit afgezworen. Integendeel. Uit het naschrift dat hij in 1979 aan De proletarische opstand van 1830 in België heeft toegevoegd, blijkt juist dat bij hem de sociale en de nationale kwestie elkaar eigenlijk nooit echt voor de voeten hebben gelopen:

‘De politieke geschiedenis van de nieuwe staat zal zich niet enkel afspelen op het terrein van een waarachtige democratie [de strijd voor de invoering van het algemeen stemrecht, nvdr], maar dadelijk zal zich ook een nationaal probleem voordoen, dat in de loop der jaren aan belang zal winnen. Dit probleem vindt zijn oorsprong in het bestaan van twee afzonderlijke volkeren, Vlamingen en Walen, binnen het kader van een unitaire staat. (…) Bijgevolg zal de politieke geschiedenis van dit land beurtelings of gelijktijdig bepaald worden door de klassenstrijd en de nationaliteitenstrijd, die men ’taalstrijd’ gaat noemen. Hiermee worden de woorden van Karl Kautsky en Rosa Luxemburg bevestigd, en de stelling die reeds door Engels werd geopperd, dat klassenstrijd en nationale strijd elkaar aanvullen en versterken […].’

Door Han Renard

‘Het volk van Brussel, het gepeupel, het uitschot, zoals men het pleegt te noemen, heeft zich heldhaftig gedragen.’

‘Dadelijk zal zich ook een nationaal probleem voordoen, dat in de loop der jaren aan belang zal winnen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content