Crematie is vandaag een normaal iets. Dat was niet altijd zo.

De eerste parlementaire debatten over crematie begonnen in 1883 met een voorstel van graaf Eugène Goblet d’Alviella, hoogleraar aan de ULB en vooraanstaand logelid. Deze geleerde man somde de voordelen van crematie op. Mensen konden niet meer ziek worden door de ‘walmen’ van ontbindende lijken, de openbare veiligheid zou erop vooruitgaan omdat de buiten de steden gelegen kerkhoven konden verdwijnen en de arme bevolking zou geen geld meer moeten uitgeven om een bezoek aan het graf te kunnen brengen.

De, nochtans antiroomse, regering was niet erg gelukkig met de zaak. Door de schoolstrijd stonden katholieken en liberalen al lijnrecht tegenover elkaar. Een bij uitstek katholiek thema kon de onrust alleen doen toenemen. Crematie was zo’n onderwerp. Lijkverbranding was al eeuwen verboden omdat het twijfel deed rijzen over de ‘ heropstanding van de doden’ en dat was een geloofspunt.

De regering deed dus niets. En ze had gelijk. De schoolstrijd was al voldoende om de liberalen een daverende nederlaag te bezorgen. Het voorstel verdween, de strijdlust van de ‘crematisten’ – zoals ze zichzelf noemen – steeg.

In 1906 ontstond La Société belge pour la Propagation de la Crémation. Tegen het eind van het jaar waren er al zeshonderd leden en bestonden comités in Antwerpen, Gent, Luik, Charleroi, Leuven en Bergen. Erevoorzitters waren Ernest Solvay, de liberaal Paul Janson en professor Goblet. De regering wilde er niets mee te maken hebben.

Dan maar de grote middelen. De vereniging maakte driftig propaganda op haar eigen stand op de wereldtentoonstelling van Brussel (1910) en verzamelde vijftigduizend handtekeningen. Niets veranderde. Behalve dat er nieuwe verenigingen kwamen met sprekende namen als La Flamme et La Cendre.

In 1912 schreven de crematisten een architectuurwedstrijd uit voor het ontwerp van een crematorium en een columbarium. Gebouwen die enkel in het buitenland gezet konden worden, want in België bleef crematie verboden. Toch werd in Ukkel een stuk grond aangekocht en in 1930 begon de bouw van het eerste Belgische crematorium.

De strijdlust was groot: crematie zou er komen, desnoods tegen de wet. Maar de crematisten zagen hun kans toen hun erevoorzitter Fernand Cocq in juni 1931 minister van Justitie werd. De debatten verliepen geanimeerd. Wat als iemand maar schijndood was? Wat als iemand vergiftigd was? Hoe zou de politie dat kunnen bewijzen? Trouwens: tot vandaag moet toestemming gegeven worden voor crematie. De wet werd in 1932 goedgekeurd, al moest daartoe de stervende senator Vincent Volckaert wel op een draagbaar naar de senaat gedragen worden om die ene meerderheidsstem te leveren.

Crematie bleef decennialang een Brusselse aangelegenheid. In de jaren zeventig volgde Wallonië, pas vanaf het einde van de jaren negentig volgde Vlaanderen. Dat de kerk in 1963 toelating gaf tot crematie, lijkt in Vlaanderen minder te hebben meegespeeld dan algemeen aangenomen wordt. De trend lijkt nu gekeerd: in Wallonië laat een op de vijf zich cremeren, in Vlaanderen bijna een op de twee. Dat heeft onvermoede gevolgen, meldt de Vlaamse Autonome Raad voor het Uitvaartwezen. Steeds meer Vlaamse crematies gebeuren in Nederland, zodat de Nederlandse crematoria hun prijzen hebben verhoogd.

M.V.

Wat als iemand schijndood of vergiftigd was? Hoe zou de politie dat bewijzen na crematie?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content