Elisabeth, hertogin in Beieren, stammend uit het beroemde Wittelsbach-geslacht, was de vrouw van Albert I en de moeder van Leopold III. Zij speelde niet alleen een grote rol bij de stabilisering van de monarchie na de dood van Leopold II. Ze had ook een aandeel in de geheime vredesbesprekingen die, tot verbijstering van de Franse en Engelse geallieerden, in volle Eerste Wereldoorlog werden gevoerd tussen gezanten van het Belgische koningshuis en vertegenwoordigers van het Duitse keizerrijk. Evrard Raskin, die eerder al een ophefmakend boek publiceerde over prinses Lilian, geeft eerstdaags ‘Elisabeth van België’ in het licht. Een voorpublicatie van twee excerpten, over de eedaflegging van Albert I en de geheime vredesonderhandelingen met de Duitsers tijdens de Grote Oorlog.

Eedaflegging û 1909

Op 1 december 1909 kwam Leopold II terug van Parijs, in Laken aan. Hij verbleef niet in het kasteel, maar wel in Les Palmiers (het palmenpaviljoen), een klein gebouw aan de noordkant van de koninklijke serres. Leopold voelde zich niet goed. Hij werd overmand door hevige pijnen in de buik. Meteen werd de hulp van dokter Jules Thiriar ingeroepen. Die stelde een obstructie in de darmen vast. Kort daarna werd besloten tot een chirurgische ingreep – waarschijnlijk leed de koning aan darmkanker.

Leopold besefte dat zijn dagen geteld waren. Op 13 december ontbood hij de pastoor-deken van Laken. Die diende hem de laatste sacramenten toe, waarna hij kerkelijk in het huwelijk trad met Caroline Delacroix, die inmiddels naar Les Palmiers was gekomen. Op 14 december werd hij geopereerd. Hij leefde nog tot 17 december, de verjaardag van zijn troonsbestijging in 1865.

Het spreekt haast vanzelf dat Elisabeth het verloop van de ziekte van de koning met de grootste aandacht volgde. Niet alleen haar man maar ook zij bezocht Les Palmiers. Ze was er op 13 december, de dag vóór de chirurgische ingreep, en op 17 december, kort nadat Leopold was overleden. Onmiddellijk na de dood van de koning rees een groot probleem. In zijn testament, gedateerd 12 november 1907, had Leopold bepaald: ‘Ik wil begraven worden ’s morgens vroeg, zonder praalvertoon. Behalve mijn neef Albert en mijn huis mag niemand mijn stoffelijk overschot volgen.’ Dat betekende dat de koning ieder huldebetoon van zijn familie, uitgezonderd van Albert, afwees – zijn vete met zijn oudste twee dochters was blijven woekeren. Het betekende ook dat Leopold zich volledig afkeerde van de Belgen.

Albert weigerde een standpunt in te nemen. Of zijn oom al of niet een staatsbegrafenis zou krijgen, was een zaak van de regering. Die besloot de wil van de overledene niet te respecteren. De begrafenis van Leopold werd gezien als een zaak die de hele natie aanging. De koning was een integrerend deel van de natie. Stierf hij, dan raakte dat iedereen. Via een officiële begrafenis participeerde de hele natie aan het verdriet om het overlijden van een staatshoofd. Verder vreesde de regering dat, als er geen officiële begrafenis plaatshad, de indruk zou ontstaan dat men de koning desavoueerde. En dat was slecht voor de monarchie in het algemeen en voor de volgende koning in het bijzonder.

Op 18 december werd het stoffelijk overschot van koning Leopold vanuit Laken overgebracht naar het paleis te Brussel. Het grote publiek kon de overledene daar groeten. Vier dagen later, op 22 december, trok een begrafenisstoet van het paleis naar de kerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele. Daar vond de plechtige begrafenis plaats in aanwezigheid van de top van toenmalig België. De rouwdienst werd geleid door kroonprins Albert. In de kerk waren ook de dochters van Leopold aanwezig, evenals kroonprinses Elisabeth.

De rechtse pers sprak bij de dood en de begrafenis van Leopold alleen maar met lof over hem. Kritiek op zijn beleid werd weggewuifd. Wie zich wel negatief over Leopold uitliet, kreeg te horen dat hij het nationaal belang schaadde. Kranten van linkse signatuur hadden wel kritiek. Zo vond de socialistische krant Le Peuple het goed dat er een einde was gekomen aan de regering van Leopold II. Voor haar was de overleden vorst een steunpilaar van de conservatieve krachten, die zich tegen het algemeen stemrecht en de goedkeuring van sociale wetgeving verzetten, van de katholieken die het rijksonderwijs bestreden en de maatschappij hun morele normen wilden opleggen en van het kolonialisme dat zich in Congo aan uitbuiting van en wreedheden tegen inlanders schuldig maakte. Verder vond Le Peuple dat Leopold de regels van de elementaire gezins- en huwelijksmoraal schromelijk met voeten had getreden.

Albert wachtte een zware taak, wilde hij het aureool van de monarchie opnieuw oppoetsen en voorkomen dat ze bij de eerste de beste gelegenheid ten val kwam.

Albert was op basis van het toenmalig artikel 60 al. 1 van de grondwet, nu artikel 85, al. 1, de eerste persoon die in aanmerking kwam om Leopold II op te volgen. Wel werd hij niet automatisch koning. In België geldt de oude rechtsspreuk ‘ Le roi est mort! Vive le roi!‘ niet. In staten waar die wel geldt, betekent dit dat de macht van de koning door het feit van zijn overlijden wordt overgedragen aan de kroonprins. Artikel 80, al. 2 en 3 van de grondwet, nu artikel 91, al. 2 en 3, bepaalt dat de kroonprins pas ‘bezit neemt van de troon, nadat hij in een vergadering van de Verenigde Kamers (Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat) de volgende eed heeft afgelegd: ‘Ik zweer dat ik de grondwet en de wetten van het Belgisch volk zal naleven, ’s lands onafhankelijkheid handhaven en het grondgebied ongeschonden bewaren.’ Afgesproken werd dat Albert de eed zou afleggen op 23 december, de dag na de begrafenis van Leopold II.

In de nacht die aan de eedaflegging voorafging, rees er een groot probleem. Albert werd overvallen door grote twijfel. Hij was bang om naar het parlement te gaan. Hij liep onrustig, in nachtkledij door zijn slaapkamer en besliste de eed niet af te leggen. Wat was er gebeurd? Albert zag altijd al, ook als jonge man, op tegen belangrijke beslissingen. Toen hij dan in december 1909 geconfronteerd werd met de plicht Leopold II onmiddellijk op te volgen, durfde hij de stap niet aan. Hij werd overmand door de angst geconfronteerd te worden met het publiek dat zich in de straten tussen het kasteel van Laken en het parlement zou bevinden. Verder vreesde hij de confrontatie met de socialisten. Hij was ervan overtuigd dat die hem in de Verenigde Kamers een rumoerige en vijandige ontvangst zouden bezorgen. Albert wilde dus geen koning worden.

Die weigering kon een immense weerslag hebben. Het zou het land in de grootste onzekerheid storten. Een kroonprins weigert de troon niet. Dat is plichtsverzaking. Overigens was er geen echt alternatief. De eerste opvolger van Albert was zijn zoon Leopold, die was nog maar acht jaar oud. Hij zou pas op zijn 18e koning kunnen worden. In afwachting zou men een regent moeten aanstellen. Maar wie dan?

Elisabeth begreep meteen dat er ingegrepen moest worden. Albert moest terugkomen op zijn weigering de constitutionele eed voor het parlement af te leggen. De troon dreigde voor haar verloren te gaan. De kroonprinses aarzelde niet. Ze wendde zich tot Jules Ingenbleek. Die was sinds 1 oktober 1900 in dienst van Albert en Elisabeth. Vanaf 1905 zorgde hij mee voor de opleiding van de kroonprins. Ook gaf hij Nederlandse les aan Elisabeth. Albert liet zich door Ingenbleek en Elisabeth uiteindelijk overtuigen koning te worden. Het was de eerste keer, voor zover we weten, dat Elisabeth een beslissende rol in het politieke optreden van Albert speelde.

De eedaflegging op 23 december 1909 was een plechtige gebeurtenis. Ze werd bijgewoond door Elisabeth, haar zonen Leopold en Karel, de gravin van Vlaanderen, de zussen van Albert en hun echtgenotes, de prinsessen Stephanie en Clementine en door Frans-Jozef, de jongste broer van de kroonprinses. Het was duidelijk: de koninklijke familie trad als één geheel naar buiten. Men wilde bewijzen dat iedereen achter de nieuwe koning stond.

De eedaflegging werd verstoord. Toen Albert zijn intrede in het parlementair halfrond deed, riepen leden van de socialistische fractie luidkeels: ‘Leve het algemeen stemrecht!’ Dat ontlokte hevig protest bij de andere partijen. Emile Vandervelde, fractievoorzitter van de socialisten, begreep onmiddellijk dat het socialistisch optreden een averechts gevolg kon hebben. Het gevaar was niet denkbeeldig dat de rechtse pers de socialisten als antikoningsgezind zou voorstellen, wat electoraal gevaarlijk was, want veruit het grootste deel van de bevolking was royalist. Bovendien was de republikeinse gezindheid van vele socialisten alleen maar het gevolg van hun afkeer voor Leopold II. Albert was een jonge koning. Hij was populair en zijn vrouw ook. Men moest hem een kans geven. Daarom riep Vandervelde, die op zo’n vijftien meter van de koning zat: ‘We manifesteren niet tegen U. We keren ons tegen de politieke booswichten die de regering vormen.’

Vanaf de eerste oorlogsdagen deed vooral in Frankrijk het gerucht de ronde dat het Belgische koningspaar onbetrouwbaar was en onstandvastig in de strijd tegen Duitsland, en dat het zelfs enige sympathie voor de ‘agressors’ had. Nogal wat Fransen stonden al jaren sceptisch tegenover Albert. In 1910 schreef hun militaire attaché te Brussel dat de hofhouding van de nieuwe koning gedirigeerd werd door de gravin van Vlaanderen, een Duitse. Ook meldde de attaché dat Albert, in tegenstelling tot zijn oom Leopold, zijn vader Philips en zijn broer Boudewijn, geen enkele affiniteit met Frankrijk had. Men schreef die houding van Albert toe aan de invloed van zijn Duitse echtgenote. Zeker is in elk geval dat zijn zelfstandige houding tegenover de Franse militaire plannen twijfel zaaide over zijn betrouwbaarheid. Vooral Elisabeths loyaliteit aan België werd in diskrediet gebracht. Het gerucht deed de ronde dat ze om een vredesverdrag besprekingen met Duitse gezanten in Zwitserland had gevoerd. Een andere kwakkel meldde haar vlucht uit België waarna ze door de Britten was gearresteerd. De verdachtmakingen van Elisabeth hadden niet alleen met haar Duitse afkomst te maken, sommige van haar Duitse familieleden bekleedden hoge functies in het leger van de Kaiser. De belangrijkste was prins Rupprecht von Wittelsbach, de oudste zoon van koning Lodewijk III van Beieren en kroonprins. Rupprecht volgde een militaire opleiding en maakte nadien snel carrière in het leger. In 1906 werd hij generaal. Inmiddels was hij getrouwd met Elisabeths zus Marie-Gabriele – die overleed wel in 1912. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, voerde Rupprecht het 6e Duitse leger in Lotharingen aan. Later vocht hij bij Atrecht. In 1916 kreeg hij de titel van veldmaarschalk. In 1917 stond hij aan het hoofd van het Duitse leger in Vlaanderen, en in 1918 was hij betrokken bij een groot offensief tegen het Britse leger.

Aanvankelijk stond Rupprecht volledig achter zijn vader. Die wilde na afloop van de oorlog een uitbreiding van de Beierse bezittingen in de Elzas. Uiteraard kon dat niet zonder de steun van Pruisen. Ter compensatie zou Pruisen België krijgen. Einde 1915 kwam Rupprecht op zijn standpunt terug. Terwijl zijn vader voorstander bleef van een Annexionsfriede (een opgelegde vrede, waarbij geallieerden alle territoriale eisen moesten inwilligen), stond Rupprecht achter een Verständigungsfriede, een vrede door overleg, een compromis waarbij men gaf en nam. Waarom Rupprecht van mening veranderde, blijft ongewis. Dat hij de zwager van Albert was, had er niets mee te maken. Dat was hij immers al sinds 1900, en dat had hem niet belet om in 1914 een topfunctie in het Duitse leger op zich te nemen.

Naast Rupprecht was er hertog Lodewijk-Willem (‘Bouby’), de jongste nog levende broer van Elisabeth. Ook hij speelde een rol bij de Duitse inval in België. In oktober 1914 stond hij aan het hoofd van de gevreesde Ulanen.

Verder was er nog prins Karel von Hohenzollern, de man van Alberts zus Josephine. Ook hij maakte als officier deel uit van het Duitse leger, en was bedrijvig aan het front in België. Hij gaf naar verluidt een groot feest in het kasteel van Laken en logeerde er in de slaapkamer van de koningin.

Begin 1916 kwam Lodewijk III, koning van Beieren, naar België en bezocht er onder meer Brussel, Gent en Luik. Hij nam deel aan banketten, waar ook activisten op aanwezig waren. Voor Elisabeth, een achternicht van de koning, was dat een bijzonder pijnlijke geschiedenis. De Duitse kranten, die vanaf het begin van de oorlog veel aandacht aan de krijgsverrichtingen besteedden, schreven weinig of niets over het Belgische koningspaar. Zonder twijfel gebeurde dat op bevel van hogerhand. Men beschouwde het Belgische koningspaar als halve of hele Duitsers. Alberts grootvader en zijn moeder waren onvervalste Duitsers. Hetzelfde gold voor Elisabeth. Het sprak vanzelf dat de Duitse overheid geen negatieve dingen gepubliceerd wenste te zien over een Volksgenossin (landgenote), die bovendien tot de absolute top van de Duitse adel hoorde. Dat Elisabeth voor de Duitsers geen Belgische was, is duidelijk. Het Franse dagblad Le Figaro publiceerde in zijn nummer van 12 februari 1915 een verslag van een pro-Belgische manifestatie in de Madeleinekerk in Parijs. Bij die gelegenheid zou een Franse priester verklaard hebben dat Elisabeth een waardige echtgenote van Albert was. De Duitse keizer noteerde daarover: ‘Wat verheugt het mij een zo lovend bericht over een Duitse prinses uit de mond van een Galliër te mogen vernemen.’ Dat stond in schril contrast met de uitspraken van Elisabeth zelf. Bij de aanvang van de oorlog verklaarde ze: ‘Ik ben fier Belg te zijn.’ En in officiële redevoeringen, in boeken en kranten werd luid verkondigd dat de koningin dermate in België was geïntegreerd dat ze zich in geen enkel opzicht nog een Duitse voelde. Zo schreef Léonce de Castillon in De Vlaamsche Stem van 24 juli 1915: ‘Belg tot in de nieren (sic), was ze meer Belg dan menigeen die in het Belgenland gewonnen en geboren werd. We moeten het hier ook van de daken schreeuwen dat geen enkele Belg haar ooit heeft durven verdenken met Duitsland te heulen.’

Was Elisabeth een echte Belgische of deed ze maar alsof? Mocht de koningin zich een Duitse gevoeld hebben, dan zou ze dat zeker niet gezegd of geschreven hebben. Toch schreef ze in het klad van een brief van 17 juli 1945 gericht aan de toenmalige koningin van Denemarken: ‘Mijn Duits bloed rebelleert. Ik kan je niet zeggen hoe ongelukkig ik ben, nu ik voor zo een grote kloof tussen verleden en heden sta.’ De aanleiding voor die brief is onbekend. Een juiste interpretatie van Elisabeths woorden ligt dan ook niet voor de hand. Hoe dan ook, Elisabeth had zich blijkbaar nog niet volledig van haar Duitse wortels losgemaakt.

Royals hadden in de tijd van Elisabeth geen sterk nationaal gevoelen. Hun territoriale bezittingen sproten vaak voort uit oorlogen of huwelijken. Hun cultuur was internationaal en verschilde meestal van die van hun ‘onderdanen’. Royals identificeerden zich slechts beperkt met het door hen geregeerde gebied. Als ze toch die indruk gaven, dan was dit vaak gespeeld. De enige bedoeling was de burgers aan zich te binden, vooral in tijden van oorlog.

Royals hebben wel een sterk familiaal gevoel. Hertog Max in Beieren schreef daarover: ‘Als leden van een en dezelfde familie door omstandigheden in verschillende kampen terechtkomen, dan betekent dit niet noodzakelijk dat hun onderlinge contacten in het gedrang komen.’ Gold dat ook voor Elisabeth? Zoals gezegd was er volgens de koningin door de oorlog een ijzeren gordijn tussen haar en haar Duitse familie neergedaald. Iedereen geloofde dat. Zo schreef een Vlaamse journalist, die in Nederland verbleef, in 1915 dat de koningin niet geaarzeld had ’te breken met haar eigen geslacht’. G.H. Dumont zegt meer dan zeventig jaar later, in zijn biografie van Elisabeth, nog altijd hetzelfde. Uit de beschikbare bronnen blijkt echter dat de koningin tijdens de Eerste Wereldoorlog contacten met haar Duitse familie is blijven onderhouden, geen privé-ontmoetingen – dat kon moeilijk worden georganiseerd – maar wel via brieven.

De correspondentie tussen de koningin en haar moeder hertogin Marie- José is niet bewaard. We weten wel onrechtstreeks dat ze elkaar brieven schreven. In een brief van Elisabeth aan haar zoon Leopold in Groot-Brittannië meldt ze dat de koningin een brief van haar moeder had ontvangen. Die was bedroefd en ongerust. Elisabeth vroeg haar zoon trouwens ook een briefje naar zijn grootmoeder in München te sturen. De koningin correspondeerde ook met haar zus Sophie. Hun brieven handelden over een Familieangelegenheit, een familiezaak. Elisabeth stelde Sophie voor elkaar persoonlijk te ontmoeten om de zaak zo snel en zo goed mogelijk af te handelen. Kort nadien kwam ze op dat voorstel terug. Ze was na ampele overweging tot het besluit gekomen dat haar plan onuitvoerbaar was. Dat meldde ze althans aan graaf Törring, de man van Sophie. Ze liet hem ook weten dat hij best contact opnam met professor Emile Waxweiler, een vertrouwensman van het koningspaar in Zürich. Ze voegde eraan toe dat Waxweiler een intelligente en discrete man was, die niet alleen Duits verstond, maar het ook sprak. De verhouding tussen Elisabeth en Törring was blijkbaar uitstekend. Ze schreef hem dat ze zijn brieven erg op prijs stelde. Overigens bleven de contacten tussen de koningin en Törring tot het einde van de oorlog duren. Op 17 juni 1918 liet Törring via de Nederlandse zaakgelastigde in Bern informeren naar de gezondheidstoestand van Elisabeth. Korte tijd nadien mocht de Beierse graaf vernemen dat het zijn schoonzus in fysiek opzicht goed ging.

Elisabeth correspondeerde eveneens met Josephine, de zus van Albert, die met Karel von Hohenzollern-Sigmaringen was getrouwd. Overigens schreef ook Albert naar zijn zuster, hoewel hij erg boos was op haar man. Niet omdat die, zoals Rupprecht en Lodewijk-Willem, deel uitmaakte van het leger van de Kaiser – daaraan had Karel niet kunnen ontsnappen – maar wel omdat hij tijdens zijn verblijf in België in het kasteel van Laken gelogeerd had en er geslapen had in de kamer van Elisabeth.

Vredesbesprekingen û 1915/1916

Voor de Duitsers was België niet alleen belangrijk in hun oorlog tegen Frankrijk. Ook na de oorlog zou België een grote betekenis behouden. De Noordzee en de versterkte steden aan de Maas vormden een geschikte uitvalsbasis tegen zowel Groot-Brittannië als Frankrijk. Verder was Antwerpen een wereldhaven en bezat Wallonië steenkool en staal. Sommige Duitse politici meenden dat België gewoon bij het keizerrijk gevoegd moest worden. De grote meerderheid echter wilde van België een vazalstaat van Duitsland maken. Daarom wilde men nog tijdens de oorlog besprekingen met koning Albert voeren, althans indien hij er iets voor voelde. Misschien kon er zelfs een afzonderlijke vrede met België gesloten worden, zoals er later, in 1917, een tussen Duitsland en Rusland tot stand kwam.

Al in mei 1915 werden de bankier Frantz Philippson en de industrieel Ernest Solvay, goede bekenden van koning Albert, door de rector van de universiteit van Berlijn gecontacteerd voor een gesprek tussen de Duitse overheid en Albert. Dat leidde tot niets, omdat de koning er te laat kennis van kreeg.

De Duitsers gaven hun inspanningen niet op. Eind oktober 1915 arriveerde in De Panne Aldegonde, gravin van Bardi – haar zus Marie-Antoinette, hertogin van Parma en Piacenza, was er al eerder. Het betrof hier twee zussen van Marie-José, Elisabeths moeder. Aldegonde had een brief bij zich van graaf Törring, waarin die Albert om geheime besprekingen vroeg om de oorlog tussen Duitsland en België te beëindigen. Algauw bleek de koning bereid op dat verzoek in te gaan. Albert was ervan overtuigd dat noch de geallieerden noch hun tegenstrevers de overwinning konden behalen. De vijandelijkheden zouden uiteindelijk op een compromisvrede uitdraaien. Hij hoopte dat zo’n vrede zo snel mogelijk werkelijkheid werd. Dat zou het einde betekenen van de massale slachtpartijen in beide kampen. Albert kon maar moeilijk aanvaarden dat men jonge levens bleef opofferen.

De koning had bovendien weinig vertrouwen in de grote mogendheden, hoewel ze aan zijn kant stonden. Hij vreesde dat België het slachtoffer zou worden van een compromisvrede die de geallieerden op touw hadden gezet. Albert achtte het absoluut noodzakelijk dat België vanaf het begin bij elke bespreking betrokken werd. Onderhandelen met de Duitsers was een delicate zaak. De buitenwereld mocht er niets van weten. De bevolking in België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Rusland was opgezweept tegen de Duitsers en hun bondgenoten. Albert werd als een oorlogsheld bejubeld. Hij zou miljoenen mensen ontgoochelen, mocht blijken dat hij met de gehate Duitsers sprak.

Ook de Belgische regering mocht niets weten. Albert was niet gerechtigd in zijn eentje vredesbesprekingen te voeren. De meeste kabinetsleden zouden niet aanvaarden dat men met de Duitsers onderhandelde. Ze waren ervan overtuigd dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Ten slotte waren er nog de regeringen van de geallieerde staten. Ze zouden het als een dolkstoot in de rug beschouwen, als België niet langer solidair was en zijn eigen weg ging.

Daarom zorgden Albert en Elisabeth ervoor dat men zonder gevaar voor lekken de brief van Törring kon beantwoorden. De koning stuurde zijn secretaris Jules Ingenbleek – nochtans een vertrouwensman – voorlopig weg naar Le Havre, waar de Belgische regering zetelde, terwijl gravin de Caraman-Chimay, de belangrijkste hofdame van de koningin, op verzoek van Elisabeth naar haar zus in Parijs vertrok.

Op 30 oktober was het antwoord aan Törring klaar. Elisabeth was betrokken bij de uiteindelijke redactie. Zo had ze in een van de concepten een wijziging aangebracht. Albert maakte van de gelegenheid gebruik om Törring (‘ Mon cher Hans‘) mee te delen dat het goed ging met Elisabeth, dat ze zich op de verpleging van gewonden en zieken toelegde, en dat ze krachtig weerstand bood tegen de lange en harde beproevingen van de oorlog. Ook zond Albert zijn beste groeten aan Sophie, Törrings vrouw, en aan Lodewijk-Willem, Elisabeths broer. De koning beëindigde zijn brief met: ‘Uw toegewijde schoonbroer, Albert’.

Uiteindelijk leidden de besprekingen die Albert via zijn gezant Emile Waxweiler in Zwitserland met Törring had, tot niets. De koning en zijn vertrouwelingen hebben er achteraf in alle talen over gezwegen. Het zou het imago van de koning-ridder hebben geschaad. Ook van Duitse zijde heeft men nooit iets losgelaten. Pas in 1961 raakte bekend dat Albert geen jusqu’au-boutiste was. Volgens Claude De Valkeneer, perschef van koning Boudewijn, zou men Leopold III na de Tweede Wereldoorlog wegens landverraad hebben gefusilleerd, had hij gehandeld, zoals zijn vader in 1915-1916.

Evrard Raskin, ‘Elisabeth van België (1876-1965)’, 2005, Houtekiet, Antwerpen, 461 blz. euro 26,95.

Door Evrard Raskin

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content