Crisis in de olie: het verstoorde evenwicht tussen vraag en aanbod.

Aan de pomp en bij de olieboer valt het niet direct op, maar sedert tien jaar is de olie niet meer zo goedkoop geweest. Althans op de wereldmarkten – op de Londense International Petroleum Exchange, bijvoorbeeld, waar ze per vat van 159

liter rekenen en voor de Brendt Blend Crude daarvoor nu tussen 13 en 14 dollar betalen. Verleden jaar lag de prijs gemiddeld 4 dollar hoger.

De wereld loopt over van de olie. Dat is een gevolg van de zachte winter, waardoor er weinig moest worden gestookt. En van de verzwakkende vraag uit Azië, het resultaat van de economische crisis in Japan en de Tijgerlanden en de economische vertraging in de subcontinenten China en Indië.

Maar het probleem, althans het probleem van de olielanden, heeft minder met de zwakke vraag dan wel met het te grote aanbod te maken. Dat is dan een zaak vooral van de elf staten van de Organisatie van de olie-exporterende landen, die samen voor 40 procent van de wereldmarkt staan. Zij pompen aan de Arabische Golf en in Noord-Afrika het evenwicht uit vraag en aanbod. Dat gebeurt uit puur kortzichtig eigenbelang, omdat de Opec-leden vrezen marktaandeel te verliezen en vooral omdat zij het oliegeld niet kunnen missen. Die meestal Arabische landen hebben hun gemakkelijke inkomsten uit het zwarte goud nooit in andere economische activiteiten geïnvesteerd en zijn van hun economische mono-cultuur nu het slachtoffer. Voor quasi alles zijn zij van buitenlandse invoer afhankelijk en die kunnen zij alleen met olie-inkomsten betalen. Echt dramatisch wordt dat wanneer de oliebron van de gezamenlijke Opec, zoals dit jaar, nog slechts voor 100 miljard dollar aan inkomsten spuit, een derde minder dan verleden jaar.

In Wenen, waar de Opec-landen de gewoonte hebben te vergaderen, beslisten zij zopas nog eens hun productie in te krimpen. Zij deden dat ook al in maart. In totaal daalt de dagproductie met 2,6 miljoen vaten, een kleine 10 procent. Maar daarmee maken zij alleen hun fout van eind verleden jaar ongedaan, toen Opec onder druk van Saudi-Arabië er ongeremd op los ging pompen.

De niet-Opecleden Rusland, Oman en Mexico beloven eveneens minder te produceren en zelfs Noorwegen besliste begin dit jaar om het wat kalmer aan te doen.

Met dat soort afspraken speelt olieland Amerika nooit mee. Liever dan de eigen reserves uit te putten koopt de Verenigde Staten goedkoop op de wereldmarkt.

Met de overeengekomen productiebeperking moet de olieprijs tot 17 dollar per vat kunnen stijgen, wat nog een stuk onder de Opec-ambitie van 21 dollar ligt. Maar de internationale markten zijn helemaal niet onder de indruk van de nieuwe zet van het kartel. De Opec-landen hebben zich immers de reputatie opgebouwd om zich niet aan de afspraken over productiebeperking te houden. De olieprijs blijft intussen laag.

Saudi-Arabië, ’s wereld grootste olieproducent, beseft dat de Organisatie van de olie-exporterende landen is uitgespeeld. Ze slaagt er niet in de olieprijs naar een voldoende hoog niveau te stuwen. In Riyad gaan stemmen op om een nieuwe organisatie te bouwen, met slechts een achttal leden, die met zijn productie snel op vraag en aanbod op de oliemarkt kan inspelen.

Conclusie: de Opec, die in de jaren zeventig de wereld deed beven, is op sterven na dood.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content