Hij was Hitlers kunstvijand nummer één, behoorde tot de pregnantste schilders van het expressionisme en behield ondanks twee wereldoorlogen een bijna pathetisch geloof in de mens: van Oskar Kokoschka zijn nu 150 werken te zien op een grote overzichtstentoonstelling in Rotterdam.

Adolf Hitler was een moraalridder. Op het congres van zijn Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij in 1933 sprak hij: ‘Zich uitdrukken door bewuste dwaasheden, om daarmee de aandacht te trekken, dat getuigt niet alleen van een artistieke mislukking maar ook van een moreel deficit.’ Vier jaar later waren de dwaasheden van alle artistieke mislukkelingen in beslag genomen. Een deel werd vernietigd, een ander geveild. Met 417 geconfisqueerde werken spande Oskar Kokoschka (1886-1980) de kroon. Enkele ervan – nu topstukken in internationale musea – hangen tussen 150 andere werken op de Kokoschka-tentoonstelling Mensen en Beesten in Rotterdam.

Voor de gelegenheid werd ook de catalogus weer opgeduikeld van de expositie Entartete Kunst (1937) waarmee Hitler zijn gelijk wou bewijzen. Hij ligt open op de pagina waarop Kokoschka’s tekening Zelfportret van twee kanten (1923) is afgebeeld naast een vrij conventioneel portret, geschilderd door een psychiatrische patiënt. De suggestie van de nazi-estheten was duidelijk: wie een gezicht van twee kanten tegelijk schildert is gekker dan de geesteszieke die tenminste een normaal gelijkend portret probeert te maken.

Het prompte antwoord van Kokoschka prijkt op de expo in het museum Boijmans. Op het grote Zelfportret als ‘entartete’ kunstenaar kruist een breedgeschouderde vent uitdagend zijn armen. In een oer-Duits dennenbos onder een brandende hemel staart zijn karakterkop de kijker frontaal aan: wie doet me wat? De verf is met onstuimige, krachtige halen opgebracht, de tot klompen ‘ontaarde’ handen zien er gewond uit, maar ook klaar om uit te halen. Expressionisme van het zuiverste gehalte.

Rechts kijkt een edel hert hem van tussen het lover aan. Links stapt een eenzaam figuurtje voorbij, een dolaard zoals Kokoschka zelf in die dagen: Oostenrijk, zijn geboorteland, had hij in 1934 verlaten uit vrees voor Adolf Hitler, die sinds 30 januari 1933 rijkskanselier van de bevriende Duitse natie was. Hij was in Praag beland, waar hij felle antinazistukken schreef, waaronder een essay met als titel Entartete Kunst. En hij maakte er een affiche Help de Baskische Kinderen, nadat Duitse jachtbommenwerpers tijdens de Spaanse Burgeroorlog het stadje Guernica hadden vernield.

Weense sfeer

Zijn verhaal begon in Wenen, hoofdstad van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Met een handelaar in juwelen als vader, leidde de weg van Oskar als vanzelf naar de school voor kunstambachten. Dankzij Gustav Klimt vond niemand in de Weense avant-garde het onderscheid tussen decoratieve en autonome kunst nog relevant. Schilderijen en tekeningen waren ook mooie voorwerpen met zuivere vormen en ranke lijnen. Dat was de geest van Jugendstil en de Wiener Werkstätte rond de eeuwwisseling. Kokoschka deed mee, maar voor hem mocht het iets meer zijn. Aan decoratie had hij eigenlijk geen boodschap. Hij keek naar mensen, en om tot hun essentie door te dringen moest hij ze onversierd weergeven, naakt en in houdingen, ontleend aan hun meest typerende bewegingen.

Zijn tekeningen werden ontdekt door architect Adolf Loos, militant purist en invloedrijke figuur binnen de Weense intellectuele elite, de meest rayonante van Europa. Met de zegen van Loos kwam de jonge kunstenaar in hun kringen en portretteerde enkele tenoren op een manier die even uitdagend was als hun denken. Messcherpe trekken, gegrimeerde gezichten, expressieve handen, forse penseelhalen en troebele kleuren: de in Boijmans geëxposeerde portretten van satiricus Karl Kraus, gynaecoloog Ludwig Adler (1913, uit de collectie van het Gentse KMSK) of van Adolf Loos (1909) zelf, liegen er niet om.

Bijzonder was de sfeer waarin de schilder zijn modellen onderdompelde. Hij plaatste hen niet in herkenbare interieurs maar in een onbestemde ruimte. Hun lichtende gestalten duiken op uit wolken van donkere, vale kleuren. Geëxalteerd gaf Kokoschka te kennen dat hij wilde doordringen tot de psyche, de gevoelswereld en ‘het aura van de mens in de ruimte’. Met evenveel bevlogenheid drukte hij zich uit als schrijver. In zijn provocerende theaterstuk Mörder, Hoffnung der Frauen (1909), waarvoor hij een bloedstollende Pieta-affiche ontwierp, beschreef hij het leven als een strijd tussen de geslachten. In gedichten gaf hij uitdrukking aan zijn hoop op een nieuwe mens in een nieuwe maatschappij — de droom van de eerste expressionisten.

Met zijn radicale zoektocht naar het wezen van de mens misstond hij niet in het Weense modernisme. Sigmund Freud onderzocht de menselijke pysche vanuit het driftleven, Arthur Schnitzler ontmaskerde in zijn theater de seksuele drijfveren van de mens, Ludwig Wittgenstein ontwierp een compromisloze taalfilosofie zoals Loos een architectuur zonder franjes, Arnold Schoenberg maakte twaalftonenmuziek die door merg en been sneed. En met zijn broeders in de beeldende kunst – Egon Schiele, Max Oppenheimer en Richard Gerstl – gaf Oskar Kokoschka vorm aan een ‘Wiener’ expressionisme, markant vooral door zijn pregnant individualisme. Uitgeteerde koppen, sprekende handen.

Alma, femme fatale

Een hoofdstuk van de tentoonstelling is gewijd aan de verhouding tussen Kokoschka en Alma Mahler, weduwe van componist Gustav Mahler. Tussen 1912 en 1914 schreef de kunstenaar haar vierhonderd liefdesbrieven, maakte talloze tekeningen van haar en schilderde haar als de nieuwe Mona Lisa. Hij voerde zichzelf op aan haar zijde in drie grote dubbelportretten, waarvan het eerste in Rotterdam te zien is. Het is een robuust geborsteld werk in tere tonen. De geliefden hebben dromerige gelaatsuitdrukkingen, hun handen reiken naar elkaar. Dat het niet tot een echte aanraking komt, wordt soms gelezen als een teken van het precaire karakter van hun verhouding. Toen Alma zwanger van hem raakte en het kind niet wilde, was het uit met hun liefdesrelatie.

Hij reageerde als een romanticus. Via het netwerk van Adolf Loos liet hij zich inlijven bij de cavalerie van het Oostenrijkse leger en trok naar de Eerste Wereldoorlog. In 1915, aan het front in Oekraïne, kreeg hij een bajonetsteek in de long en werd zijn oor stukgeschoten. Het bezorgde hem nog jarenlang evenwichtsstoornissen. Zijn strijdlust was bekoeld en hij prees zich gelukkig dat een lazarettrein hem veilig terug in Wenen bracht. Nu wilde hij geen wapens meer dragen en hij begaf zich als oorlogsschilder naar het front.

Liefdesverdriet bleef hem parten spelen. In juli 1918 liet hij een levensgrote pop vervaardigen met de trekken van Alma Mahler. Teleurgesteld over het gebrek aan gelijkenis met zijn ex-geliefde, vernielde hij de pop, niet na er tekeningen van te hebben gemaakt. In 2008 werd de Mahlerpop gereconstrueerd. Het rare ding is niet in Rotterdam te zien. Tentoonstellingscurator Beatrice von Bormann hield de grens tussen kunst en kitsch streng in de gaten. Liever pakt ze uit met een sleutelwerk waarin Kokoschka op een artistieke manier afrekende met Alma Mahler. Op het schilderij Stilleven met putto en konijn (1913-1914) is de fatale vrouw veranderd in een grote kat die een hulpeloos konijn bewaakt, en een boreling die op Kokoschka lijkt (of op zijn nooit geboren kind).

Wilde dieren

Mensen en beesten, de ondertitel van de tentoonstelling, biedt ruimte voor toespelingen: bestialiteit was voor de nazi’s een kenmerk van ‘ontaarde kunst’; Kokoschka’s ervaringen in de Eerste Wereldoorlog deden hem de verdierlijking van de mens ondervinden; Alma Mahler gaf hij de gedaante van een kat. Maar vooral: in de dierentuinen van Londen en Berlijn maakte hij in de jaren 1926-1927 prachtige, monumentale schilderijen van enkele exemplaren van de exotische fauna.

Boijmans zelf bezit de Mandril, verheerlijking van een kleurrijke en vitale aap. Een vreemde verschijning, en toch vertrouwd. Bij een brief aan zijn zus Berta stopte Oskar een karikatuur van zichzelf, terwijl hij de mandril schildert. Ondertitel: ‘De ene aap kijkt de andere aan.’ Een indrukwekkende Tijgerleeuw kwam niet naar Rotterdam, een koppel virtuoos en gelaagd geschilderde Reuzenschildpadden wel. Ze hangen er naast een school Ensoriaanse Vissen aan het strand in Djerba vol botsende vormen, krullen en kleuren, en een groep Reeën, briljante oefening in diverse gezichtspunten.

Politieke allegorieën

Inspireerde de kracht van wilde dieren Kokoschka tot een picturale uitbarsting zonder weerga, in een Schots landschap met schapen is een makke rust ingetreden. In slordige halen probeert het penseel de herinnering aan een aards paradijs op te roepen. Een vader- en een moederschaap zijn op zoek naar hun verloren lam. ‘Het helpt mij onze verschrikkelijke beschaving en de huidige toestand van de wereld te vergeten’, zei de schilder. Het jaar was 1944, half Europa lag onder het puin van de Tweede Wereldoorlog, en Kokoschka was naar Engeland gevlucht. Wat een verschil met het frisse, ongerepte Eden waarin de schilder in 1926 zijn mandril had neergezet.

Van een modernist als Kokoschka kan het verbazen dat hij geen heil zag in abstracte kunst. Zijn leven lang hield hij zich aan het adagium van het vroege expressionisme – een bijna pathetisch geloof in de mens – en aan het belang van de opvoeding, zoals het een humanist betaamde. Abstractie maken van de mens, was dus geen optie. Aan de basis van zijn humanisme lag een boek dat hij als kind van zijn vader had gekregen: Orbissensualium pictus (de zichtbare wereld) van de Tsjechische theoloog en geleerde Jan Comenius (1592-1670).

Geconfronteerd met het anti-humanisme van twee wereldoorlogen, kregen zijn werken vaak een morele inslag, zoals blijkt uit Mensen en beesten. Vroege voorbeelden dateren uit 1916, net nadat hij zwaar gewond en getraumatiseerd van het front terugkwam. In pentekeningen op het thema van de ‘omgekeerde wereld’, de ‘zondvloed’ en de grillige ‘Fortuna’, ging hij Bosch en Bruegel achterna, grote voorgangers in de ‘morele’ schilderkunst.

Zware politieke blunders in Europa inspireerden hem vanaf de jaren dertig tot allegorieën die vandaag een historische handleiding behoeven. Ze zouden voor satirische cartoons kunnen doorgaan, maar zijn toch ook met veel bravoure geschilderd.

Het Rode Ei is geïnspireerd op het verdrag van München (1938) dat nazi-Duitsland het fiat verleende om Sudetenland uit Tsjecho-Slovakije te lichten en bij het Reich in te lijven. Twee blaaskaken, Hitler en Mussolini, schreeuwen zich schor rond een tafel waarboven Tsjecho-Slovakije rondvliegt als een gebraden kip met een mes in de rug. Het beest wordt nagestaard door een Engelse leeuw met een pond sterling in zijn staart. De kip heeft een rood ei gelegd dat op de tafel staat. Een volgevreten Franse kat wacht onder de tafel om toe te slaan.

In de lange periode van vrede in Europa na WO II verloor de ‘politieke’ schilder gaandeweg zijn scherpte, en maakte nu bedaarde portretten van grote politici als de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer en de Israëlische premier Golda Meir. Zoetjesaan liet hij, Oskar Kokoschka, zichzelf als een groot kunstenaar fêteren, en als een apostel van het humanisme.

Oskar Kokoschka, ‘Mensen en beesten’, tot

19 januari in museum Boijmans Van Beuningen, Museumpark Rotterdam. Open van dinsdag tot en met zondag van 11 tot 17 uur.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content