Han Renard

INFO : Johan Van Overtveldt is directeur van de denktank VKWMetena.

De prijs van een vat ruwe olie schoot tussen begin 2004 en de herfst van 2005 omhoog van 25 dollar naar 60 à 70 dollar. De reële olieprijs, dat is de nominale prijs gecorrigeerd met de effecten van inflatie, ligt nu op een nooit eerder gezien niveau. In de laatste drie decennia van de vorige eeuw leidden zelfs minder grote prijsverhogingen steevast tot een economische recessie, met toenemende werkloosheid en budgettaire problemen tot gevolg. Dit keer evolueren de zaken (voorlopig) veel minder dramatisch. Twee vragen dringen zich hier op: Vanwaar dat opmerkelijke verschil? En: Blijft ons geluk duren?

Voor het antwoord op de eerste vraag moeten we even terug in de tijd. Toen de olieprijzen in 1973-74, in 1980-81 en in 1991 fors stegen, ging dat in vrijwel de hele wereld gepaard met een sterke toename van de algemene inflatie. In 1974, bijvoorbeeld, bedroeg de gemiddelde inflatie in de Europese Unie (EU 9) 14 %, in de VS 11 %. In 1981 zaten EU (10) en VS opgezadeld met een inflatie van 12 % respectievelijk 9 %. Nu is er van een echt forse opstoot van de inflatie geen sprake. Volgens het IMF zal de EU (25) in 2005 een nauwelijks gewijzigd inflatiepercentage van net boven de 2 % hebben. Voor de VS ziet datzelfde IMF wel een lichtjes toenemend inflatiegevaar: van 2,3 % in 2003 ging het naar 2,7 % in 2004 en naar verwachting 3,1 % dit jaar.

De algemene inflatiecijfers worden tot nu toe dus weinig beïnvloed door de escalatie van de olieprijzen. De verklaring daarvoor ligt in China. We hanteren China daarbij als het symbool bij uitstek van een groep Aziatische en Oost-Europese landen die de voorbije 15 jaar een enorme productiecapaciteit hebben opgebouwd in de meest uiteenlopende producten. Die explosie van het aanbod leidde in de alsmaar meer geglobaliseerde wereldeconomie tot een sterke druk op de prijzen van talloze producten, gaande van computers tot T-shirts en van auto’s tot natuursteen. De inflatoire impact van de gestegen olieprijzen wordt dus grotendeels geneutraliseerd door de prijsdalingen van dit China-syndroom.

De monetaire autoriteiten stemmen hun beleid af op het algemene inflatiepeil. De evolutie daarvan zette hen tot nu toe niet aan tot bijkomende ingrepen. Daarin zit nu het grote verschil met voorgaande periodes van olieprijsstijgingen. Toen zagen de monetaire autoriteiten zich wel verplicht de handrem aan te trekken om een escalatie van de inflatie te voorkomen. Op de nefaste impact van zulk restrictief monetair beleid op de economische groei diende niet lang gewacht te worden.

Op de tweede vraag – blijft ons geluk duren? – klinkt het antwoord vandaag duidelijk minder hoopvol dan pakweg twee maanden geleden. Toen kwam het IMF met zijn jongste prognoses voor de wereldeconomie. Daaruit bleek dus dat er niet meteen gevaar was voor een destabiliserende stijging van de algemene inflatie. Welnu, het lijkt er steeds meer op dat de bollebozen van het IMF zich ernstig hebben vergist. Volgens de allerrecentste gegevens evolueert het ritme van de prijsstijgingen in de Amerikaanse economie in de richting van 5 % en in de eurozone van 3 % op jaarbasis. Voor de zeven grootste economieën (G7) staat – ondanks blijvende deflatie (prijs- dalingen) in Japan – het gemiddelde inflatiecijfer vandaag op 3,2 %, het hoogste peil in 13 jaar.

De commentaren van toplui van de Amerikaanse, de Europese en andere westerse centrale banken bevatten steeds meer expliciete verwijzingen naar het inflatiegevaar en de noodzaak om dat gevaar tijdig een halt toe te roepen. Monetaire restrictie en stijgende rentevoeten liggen dus in het verschiet. De kans dat de huidige oliecrisis alsnog behoorlijk gaat lijken op de vorige nam de voorbije weken fors toe.

Johan Van Overtveldt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content