Lezers van het betere populair-wetenschappelijke werk kennen hem van ‘De laatste stelling van Fermat’. In zijn nieuwe boek ‘De oerknal’ vertelt hij hoe het universum begon, en hoe de oerknaltheorie ontstond. Simon Singh over wetenschap, waarheid en waarom kennis de verwondering doet groeien.

Het idee is zó krankzinnig dat het er aanvankelijk zelfs bij Einstein niet in kon. En toch wijst alles erop dat het waar is: zo’n 14 miljard jaar geleden is het universum ontstaan bij middel van een tamelijk gigantische knal, de zogenaamde oerknal. Sindsdien wordt dat universum almaar groter, dijt het almaar verder uit. Maar zo verbijsterend groot als het nu is, zo oneindig klein was het dus een slordige 14 miljard jaar geleden.

De eerste man die de term ‘oerknal’ – of liever: big bang – gebruikte, was de Amerikaanse wetenschapper Fred Hoyle. Voor hem was het een scheldwoord. Hoyle vond dat wetenschappers die dachten dat het heelal ooit een begin had gekend, hun kostbare tijd verspilden met een belachelijk idee.

Een oerknal? Ha! Het heelal hád helemaal geen begin gekend. Het had altijd bestaan en het zou altijd blijven bestaan. Het heelal was eeuwig en onveranderlijk. Dat dacht Hoyle ervan. En Einstein aanvankelijk dus ook.

Ondertussen weten we dat de oerknaltheorie wel degelijk de allereerste momenten van het universum beschrijft. Al is de theorie daardoor niet minder verbijsterend geworden.

Volgens die theorie was er het ene moment namelijk: zogoed als niets. Zelfs geen ruimte en geen tijd. En een super-super-kleine fractie van een seconde later was er ineens: álles. Een heel, euh, heelal – waarin gaandeweg atomen, sterren, planeten en mensen opdoken.

Een wonderlijk idee. De grootste en belangrijkste wetenschappelijke ontdekking aller tijden, zegt Simon Singh. ‘Omdat ze een antwoord geeft op een aantal echt grote vragen. Waar komt alles vandaan? Waarvan zijn wij gemaakt? Hoe lang zal de aarde nog bestaan? Het zijn die vragen die mij altijd hebben gefascineerd, daarom ben ik destijds natuurkunde gaan studeren. Voor mij is de vraag niet hoe iemand zich kan interesseren voor de oerknaltheorie. Voor mij is de vraag hoe het mogelijk is dat iemand zich níét zou interesseren voor de oerknaltheorie.’

Het idee voor dit boek ontstond ergens in de lucht.

‘Een jaar of drie geleden raak ik aan de praat met iemand die naast mij zit in het vliegtuig’, vertelt Singh. ‘Hij vraagt mij wat ik doe. Ik leg uit dat ik over wetenschap schrijf. Dus begint hij mij meteen vragen te stellen, de ene na de andere: over natuurkunde, over kosmologie… Het is een leuk gesprek, hij is aangenaam gezelschap, een heel intelligente en nieuwsgierige man… Maar het valt mij wel op dat hij zogoed als níéts weet over de oerknal. Hij weet niet hoe oud de theorie is, wie er voor het eerst is opgekomen… Vreemd, denk ik. Tot het ineens tot mij doordringt dat ik eigenlijk zélf ook niet precies weet wie op welk moment wat tot de theorie heeft bijgedragen. (lacht) Het ideale uitgangspunt, kortom, om er een boek over te schrijven. Dat geeft mij immers de gelegenheid om een paar jaar helemaal in de materie onder te duiken.’

Singh schrijft de boeken die hij zelf zou willen lezen. Hij doet dat goed, helder en toegankelijk, legt alles rustig uit voor de nieuwsgierige leek. Rustig, maar zeker niet droog of saai. Als lezer word je vlotjes meegezogen door zijn voortdurende verwondering, zijn aanstekelijke enthousiasme over al die verbazende kennis die we kunnen verwerven dankzij de wetenschappelijke methode. ‘Ik begin aan zo’n boek met een kinderlijke fascinatie’, zegt hij. ‘Tijdens de research ontdek ik constant nieuwe dingen, waarvan ik soms echt achteroversla. Dat gevoel houdt mij scherp tijdens het schrijven, dat enthou- siasme probeer ik over te brengen.’

Boven een pizza bij hem om de hoek in het Londense West End, vraag ik Simon Singh of we ondertussen al écht mogen zeggen dat de oerknaltheorie ‘waar’ is.

Die oerknal, is die écht gebeurd? Mogen we dat ‘een feit’ noemen?

SIMON SINGH: Dat denk ik wel. In de wetenschap weet je nooit iets met honderd procent zekerheid. Maar in sommige zaken kun je voldoende vertrouwen hebben om te zeggen dat ze ‘een feit’ zijn. We weten bijvoorbeeld dat de aarde rond is, dat kunnen we een feit noemen. Idem dito voor evolutie: we hebben voldoende fossiel, anatomisch en genetisch bewijsmateriaal om de evolutietheorie ‘waar’ te noemen. Er zitten weliswaar nog wat hiaten in, een aantal zaken die we niet zo goed begrijpen. Maar de theorie is veel meer dan speculatie. En dat geldt ook voor de oerknaltheorie. Het is een goede, wáre theorie, maar er zitten nog wat hiaten in.

Wat is het grootste hiaat, wat weten we nog niet?

SINGH: Wat het uiteindelijke lot van het universum zal zijn, bijvoorbeeld. Of het ooit zal ophouden te bestaan, en zo ja: op welke manier het aan zijn einde zal komen. Vijftien jaar geleden dacht men nog dat de uitdijing zou vertragen en stoppen, dat het heelal door de zwaartekracht weer zou beginnen te krimpen om uiteindelijk te imploderen in een soort omgekeerde oerknal – geen big bang, maar een big crunch. Tot sterrenkundigen eind jaren negentig vaststelden dat de uitdijing helemaal niet vertraagt, maar zelfs nog versnelt. Volgens die gegevens zal het heelal eeuwig blijven uitdijen, almaar sneller en sneller en sneller. Wat die versnelling veroorzaakt, weten we nog niet. Men noemt het ‘donkere energie’, maar wat dat dan wel precies mag zijn, is nog niet bekend. We weten ook nog niet wat er precies gebeurde in de allereerste fractie van een seconde na de oerknal. Om dat moment te kunnen beschrijven, hebben we een nieuwe fysica nodig, die kwantumtheorie en relativiteitstheorie met elkaar verzoent.

In uw boek concentreert u zich op wat we al wél weten.

SINGH: Ja, omdat er al zoveel boeken worden geschreven over wat we nog niet weten: donkere energie, supersnaren, de grenzen van de kosmologie… En op het einde van die boeken weet je als lezer uiteraard ook nog niet hoe de vork in de steel zit. Op den duur beginnen mensen te denken dat we nog helemaal níéts weten, dat die oerknaltheorie ook maar een sprookje is. En dat is natuurlijk niet het geval. Er zijn dingen die we wél weten. En daar schrijf ik dan ook liever over. Dat heeft het voordeel dat mijn boeken een degelijk einde hebben. (lacht) En dat je er iets van kunt leren. Al hoop ik dat mijn boek lezen iets aangenamer is dan studeren.

Omdat u van naaldje tot draadje uitlegt wie op welk moment welk steentje heeft bijgedragen tot de oerknaltheorie, gaat uw boek ook over de vraag: hoe werkt wetenschap?

SINGH: Absoluut. Zoals De laatste stelling van Fermat eigenlijk over wiskunde ging, en Code over technologie. In De oerknal probeer ik uit te leggen hoe de wetenschappelijke methode werkt. Een wetenschappelijke theorie wordt niet van de ene op de andere dag bedacht en bevestigd en aanvaard. Wetenschap is rommelig, verwarrend, soms moet je wat geluk hebben, sommige mensen besteden hun hele leven aan één idee, soms is er een theorie zonder bewijs, soms is er bewijsmateriaal zonder een theorie… Het is een complex en creatief proces, dat lang kan duren, en waarbij veel mensen betrokken zijn. Het verhaal van de oerknaltheorie (zie kader, nvdr) is daar een goed voorbeeld van.

De Russische wetenschapper Alexander Friedmann, die als eerste het idee formuleerde, had geen contact met zijn westerse collega’s. Dat was, schrijft u, een voordeel.

SINGH: Doordat hij niet behoorde tot de mainstream, kon hij creatief en onbevooroordeeld nadenken. Anders was hij misschien nooit op het idee gekomen. Het kan soms gunstig zijn om een beetje geïsoleerd te zijn van de mainstream. Maar niet helemáál losgekoppeld, natuurlijk. Want je hebt die andere, ‘normale’ wetenschappers uiteindelijk wel nodig om je theorie te testen en te verbeteren. Maar, net zoals de meeste andere centrale figuren in mijn boek, was Friedmann een buitenbeentje, een dissident, iemand die niet bang was om ‘dom’ of ‘gek’ genoemd te worden. Hij had de moed en het doorzettingsvermogen om zijn idee te verdedigen.

De normale wetenschappers doen het vuile werk, de dissidenten zorgen voor de vooruitgang? Is dat ongeveer de taakverdeling?

SINGH: Nee. (lacht) Dat zou erg beledigend zijn voor de mensen die het goede, degelijke, mainstream onderzoek doen. Die heb je nodig. En die dissidenten, tja, 99 procent van hen zijn uiteindelijk losers, die een krankzinnig idee hadden waar nooit iets van kan komen omdat het nergens op slaat. Het is een delicaat evenwicht. Wie de mainstream volgt, heeft waarschijnlijk gelijk, en doet nuttig werk. Maar niet iederéén kan alleen maar de mainstream volgen, er moeten nieuwe paden gelegd worden. Dus naast de normale onderzoekers heb je een paar marginale figuren nodig die zeggen: Wacht even, ik ga een rare machine bouwen helemaal op de top van een berg om dit of dat verschijnsel te meten. Als zo iemand dan gelijk blijkt te hebben, kan dat ineens een stap vooruit betekenen.

De Belgische priester-astronoom Georges Lemaître kwam in de jaren twintig van de vorige eeuw ook op het idee van een soort oerknal…

SINGH: Is hij een nationale held in België?

Niet echt, hij is zelfs nauwelijks bekend.

SINGH: Hmm, merkwaardig.

Lemaître vroeg aan paus Pius XII om geen commentaar te geven op de oerknaltheorie, schrijft u. De paus was iets té enthousiast.

SINGH: Hij vond het natuurlijk een prachtige theorie: die oerknal, dat was zogezegd precies wat in Genesis beschreven staat. Onzin, natuurlijk. Als je zo redeneert, moet elke wetenschappelijke theorie uiteindelijk worden bevestigd door de Bijbel. Dat misverstand wou Lemaître vermijden. Hij was theoloog én wetenschapper, en kon de twee gescheiden houden. Dat is zelfs vandaag niet altijd even makkelijk, blijkbaar. Denk maar aan de Verenigde Staten, waar steeds meer mensen geloven dat de evolutietheorie ‘maar’ een theorie is, die evenveel waarde heeft als het verhaal dat zegt dat het leven geschapen is door een intelligente ontwerper.

Is het irrationele, antiwetenschappelijke denken ook in Europa niet aan het oprukken?

SINGH: Dat lijkt wel zo, ja. Hier in Groot-Brittannië is homeopathie bijvoorbeeld enorm populair. In Schotland schrijft tachtig procent van de huisartsen homeopathische middelen voor. En dat kan er bij mij niet in. Er is geen enkel bewijs dat het werkt. En toch geloven mensen erin. Merkwaardig, niet? We zijn al eeuwenlang bezig met het opbouwen van wetenschappelijke kennis, en toch willen we in sommige opzichten blijkbaar terug naar de Middeleeuwen. Kijk, als homeopaten beweren dat hun middeltjes werken, dan moeten we die tésten. En als ze hun spullen willen verkopen bij de apotheek, dan moet er eerst bewijsmateriaal zijn. Zo werkt de wetenschap, zo maken wij vooruitgang.

Bij heel wat mensen heeft wetenschap een slechte naam gekregen. Hoe zou dat komen?

SINGH: Hier bij ons spelen de kranten, de tabloids, een grote rol. Neem nu genetisch gemodificeerde organismen. (neemt de menukaart) Kijk, hier staat dat de kok in dit restaurant geen ggo’s gebruikt. (wijst naar de asbak) Maar roken mag je hier wel. Hoe zou dat komen? Omdat de tabloids al jaren schrijven dat ggo’s gevaarlijk zijn voor onze gezondheid. Net zoals de gezondheidsrubrieken in die kranten voortdurend schrijven over homeopathische middeltjes. En dus denken hun lezers: ze schrijven erover in de krant, dus het zal wel werken. En de dokter denkt: mijn patiënten vragen erom, dus ik zal het voorschrijven. En de apotheker denkt: ik kan er geld aan verdienen, dus ik zal die spullen maar verkopen.

Die homeopathie, dat zit u hoog.

SINGH: Omdat het oplichterij is. En omdat ik mij zorgen maak als mensen blijkbaar niet meer geloven in de wetenschap. Omdat ze de wetenschappelijke methode niet begrijpen. Het is ook niet eenvoudig om uit te leggen hoe je bijvoorbeeld een nieuw geneesmiddel test: hoe complex dat is, hoe zorgvuldig je moet te werk gaan, hoe gedetailleerd je analyse moet zijn… Maar ja, zolang de dokters homeopathische middelen blijven voorschrijven, is het moeilijk voor de wetenschappers om uit te leggen waarom het niet kan werken.

Schrijf er een boek over!

SINGH: (lacht) Nee, maar ik moet mijn ongenoegen hierover wel op een of andere manier kunnen uiten. Wellicht ga ik nog wat vaker samenwerken met Richard Wiseman (psycholoog en vooraanstaand onderzoeker van paranormale claims allerhande, nvdr), om theaterprogramma’s of andere projecten op te zetten rond de verspreiding van het wetenschappelijke denken. Dat is tenslotte wat ik het liefste doe: tv-programma’s maken en boeken schrijven over wetenschap, om mensen enthousiast te maken.

Nogal wat mensen vinden dat wetenschap de wereld ‘onttovert’: hoe overtuigt u hen van het tegendeel?

SINGH: Door het gewoon om te draaien. Mensen vinden het bijvoorbeeld onttoverend als ze eraan denken dat wij gewoon bestaan uit atomen. Dat vinden ze dan saai en treurig. Maar zo moet je dat niet bekijken. Wij bestaan niet gewoon uit atomen. Wij bestaan uit atomen! (lacht) Dat is toch verbijsterend: atomen vormen moleculen, die moleculen vormen cellen, die cellen vormen organismen, die organismen vormen een samenleving… Hoe meer je van dit heelal begrijpt, hoe verbazender het wordt. Ik heb natuurkunde gestudeerd en jaren onderzoek gedaan voor dit boek over de oerknal, en toch ben ik soms nog bijna gechoqueerd als ik naar de sterren kijk: hoe is het mogelijk, al die sterrenstelsels die zijn ontstaan sinds de oerknal… De boodschap die ik zo graag wil verspreiden, is dat wetenschap helemaal niet droog of saai of vervelend is. Het tegendeel is waar: kennis maakt de verwondering alleen maar groter.

Toch willen mensen per se dat er ‘meer’ is ’tussen hemel en aarde’.

SINGH: En daarom geloven ze bijvoorbeeld in telepathie. Onlangs, tijdens een lezing, begon een vrouw mij daarover weer eens vragen te stellen. Dus ik leg uit dat ze al veel onderzoek hebben gedaan, maar nog nooit iets gevonden hebben wat zou wijzen op telepathie. Die vrouw was boos op mij, want ik pakte iets van haar af, zei ze: het telepathische contact dat ze heeft met haar moeder – dat ze voelt wanneer die gaat bellen, wanneer die zich slecht voelt… Dus ik leg haar uit dat dat niets te maken heeft met telepathie. Dat komt gewoon doordat die twee vrouwen elkaar zo goed kennen en zelfs de kleinste signalen van elkaar oppikken als er iets niet in orde is. Dat is geen telepathie, maar het is toch minstens even mooi. Het is zelfs mooier, want ik vind telepathie een nogal goedkoop idee, eerlijk gezegd.

Wat is volgens u het grootste misverstand dat men over wetenschap kan hebben?

SINGH: Wetenschappers hebben het over ‘een theorie’, en over het ‘vertrouwen’ dat ze erin hebben. Maar, daar hadden we het helemaal in het begin al over, honderd procent vertrouwen bestaat niet. En toch wéten we dingen. Het is niet omdat je geen absolute zekerheid hebt, dat alles plotseling onzeker wordt. Het grootste misverstand is volgens mij dat elke theorie ‘maar’ een theorie is. Dat wetenschappers helemaal niets weten. Dat de oerknaltheorie en de relativiteitstheorie ‘maar’ verhalen zijn, zoals er zo veel verhalen bestaan.

Terwijl ook mensen die dat vinden, wellicht blindeling de gps in hun auto vertrouwen. Terwijl die gps alleen maar kan werken dankzij de haarfijne precisie van Einsteins relativiteitstheorie.

SINGH: Precies. Weet je wat we doen? (lacht) Iedereen die denkt dat wetenschappers niets met zekerheid weten en alleen maar verhaaltjes vertellen, moet zijn gps terstond inleveren.

Alle informatie: www.simonsingh.com

Door Joël De Ceulaer

‘Ik maak mij zorgen als mensen niet meer geloven in de wetenschap.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content