De werkgroepen die de politiehervorming gestalte moeten geven, roepen vooral veel vragen op.

België moet op 1 januari 2001 een nieuwe federale politie krijgen. En kort na de installatie van de nieuw verkozen gemeenteraden zullen ook de daarbij aansluitende politie-instanties worden geïnstalleerd. Daarna kunnen de nieuwe lokale politiekorpsen in de al even nieuwe politiezones worden opgenomen. Daarin zullen meestal diverse gemeenten samenwerken, in het kader van evenveel nieuwe zonale veiligheidsplannen. Aan plannen en nieuwe structuren zal de ‘geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus’ dus zeker geen tekort hebben. Tenminste: als de tien werkgroepen, hun subwerkgroepen, de pilootgroep en het begeleidingscomité – in oktober 1999 opgezet door minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (PRL) – de concrete problemen kunnen oplossen die de Octopushervormers van CVP, PSC, PS, SP, VLD, PRL, FDF en VU in mei 1998 hebben gecreëerd. En indien minister Duquesne en zijn collega van Justitie Marc Verwilghen (VLD) zélf weten hoeveel de uitvoering van hun respectieve hervormingsplannen gaat kosten.

Werkgroep-1 moet de structuur en de geïntegreerde werking van de lokale en de federale politie uittekenen. Maar er bestaat nog altijd geen gedetailleerde taakomschrijving van de toekomstige federale politie. Ook het aantal algemene directies staat nog ter discussie. De zes algemene directies, die de vorige regering uiteindelijk op 6 mei 1999 in een (nooit gepubliceerd) Koninklijk Besluit vastlegde, worden nu weer gereduceerd tot vijf. Volgens het jongste voorstel krijgt de commissaris-generaal van de federale politie wel een eigen staf. Dit nieuwe ontwerp van Koninklijk Besluit is evenwel minder gedetailleerd dan het vorige en het wil duidelijk vermijden dat de bevoegdheden van de federale en de lokale politie al worden vastgelegd. Met het risico natuurlijk dat het Koninklijk Besluit niemand wijzer maakt.

Er wordt intussen ook uitgekeken naar de resultaten van Werkgroep-9. Daarin worden de beheersstructuren van de toekomstige politiediensten bedacht. Hier profileert de Algemene Rijkspolitie (ARP) zich duidelijker dan ooit als een koepel die wel eens meer bevoegdheden zou kunnen krijgen dan politiekringen lief is.

Tot op heden is evenmin uitgemaakt hoeveel politiemensen (een achthonderd- of een vijfhonderdtal?) van het lokale naar het federale niveau zullen verhuizen omdat zij nu al (haast uitsluitend binnen de rijkswacht) opdrachten van federaal belang uitvoeren. Bij deze verticale capaciteitsverdeling willen de vertegenwoordigers van de gemeentepolitie uiteraard zo weinig mogelijk manschappen naar de federale politie zien vertrekken, zodat ze alle wettelijk voorziene taken in de toekomstige politiezones aankunnen.

De politiek-geografische omschrijving van die zones is een ander pijnpunt. De vorige regering had er 218 uitgetekend en die kwamen grotendeels overeen met de bestaande interpolitiezones. Na enige studie werd dat aantal eind vorig jaar herleid tot 156. Veel politiediensten waren daar gelukkig mee, omdat grotere zones grotere korpsen impliceren en dus een betere basispolitiezorg verzekeren. Maar veel burgemeesters waren daar, aan de vooravond van de verkiezingen, niet gelukkig mee. Sommigen zagen hun eigen politiekorpsen opgaan in politiezones met gemeenten die hen politiek niet zo goed liggen. Vandaar dat nu weer wordt voorgesteld België op te delen in maximaal 200 politiezones.

In de meeste Vlaamse provincies heerst nog grote onduidelijkheid en Vlaams-Brabant wil zonder meer zijn huidige (inter)politiezones behouden. Het ongenoegen en de onrust zijn des te groter omdat de burgemeesters nu wel erg minimale criteria kregen voorgeschoteld waaraan hun basispolitiezorg moet voldoen. En ze weten ook nog niet hoeveel politiemensen van het huidige federale niveau (lees: uit de rijkswachtbrigades) naar de toekomstige lokale korpsen zullen overkomen, noch hoe de manschappen binnen de politiezones zullen worden verdeeld of hoeveel middelen de federale overheid ter beschikking zal stellen van de gemeenten en hun respectieve politiezones. Ook dit is de zorg van Werkgroep-8.

HOEVEEL MOET DAT KOSTEN?

In de eerste plaats worstelt Werkgroep-8 met vragen als hoe de federale politie zal worden bekostigd, welk deel van het budget naar de lokale politiediensten (of politiezones) zal gaan ter vergoeding van de federale opdrachten die op lokaal niveau zullen worden uitgevoerd, en hoeveel de hervorming in haar geheel zal kosten. Ruwweg wordt de kostprijs ervan voorlopig op een kleine 13 miljard frank geraamd, rekening houdend met het nieuwe personeelsstatuut, de overgangsmaatregelen, de eenmalige uitrusting en de nieuwe gebouwen. Maar door de vele onbekende factoren dreigt de politiehervorming méér te kosten en moet ook in de begroting van de federale politie meer dan één blanco cheque worden opgenomen. Het blijft gissen. Werkgroep-8 kan immers niet zonder de resultaten van de werkgroepen 1, 3, 4, 5 en 6.

Werkgroep-6 kan grotendeels voortbouwen op de teksten die de vorige regering klaarstoomde. Maar dan blijven nog de uitvoeringsbesluiten en het toekomstig statuut van alle leden (burgers inbegrepen) van de nieuwe politie, plus de overgangsmaatregelen, waaronder de inschaling van de graden van de verschillende korpsen en de daarbijhorende bezoldigingen.

De officiële onderhandelingen met de bonden beginnen op maandag 31 januari. Als naar aanleiding daarvan opnieuw protest komt, dan is dit mede te wijten aan de samenstelling van de vakbondsdelegaties. Het Nationaal Syndicaat van de Belgische Politie mag namelijk niet deelnemen aan de onderhandelingen over het nieuwe statuut van het politiepersoneel, zolang de Octopus-wet van 7 december 1998 (artikel 258) niet is gewijzigd. En de regering wil geen wetswijziging.

Enerzijds geeft dit Paul Van Keer van het Nationaal Syndicaat Politie- en Veiligheidspersoneel de kans om als enige apolitieke vakbond hoog van de toren te blazen. Maar anderzijds blijven de Bewakings- en Opsporingsbrigades (BOB) van de rijkswacht in de kou. Die zijn in april vorig jaar met hun Federaal Comité-BOB zeer militant geworden. Zij willen immers niet ondergeschikt worden gemaakt aan de leden van de gerechtelijke politie bij de parketten (GPP), met wie zij de toekomstige algemene directie Gerechtelijke Politie en de arrondissementeel gedecentraliseerde gerechtelijke diensten zullen bemannen.

Mobiliteit binnen de politiediensten is een ander probleem. Werkgroep-5 die de selectie, aanwerving, en vorming van de toekomstige politiemensen uitstippelt, wil deze taken – evenals de interne mobiliteit – graag aan een externe, nieuw te creëren, centrale dienst toevertrouwen. Maar de politiediensten hebben geen goed oog in de onafhankelijkheid van deze Centrale Dienst voor Aanwerving, Selectie en Vorming. Zij willen zo’n dienst opzetten binnen de nieuwe politiestructuur, zoals trouwens is afgesproken in het Octopus-akkoord van 23 mei 1998. Ze vrezen dat anders hun eigenheid en hun behoeften zullen worden miskend.

Intussen groeit er ook onenigheid over de voorgestelde opleidingen. Zeker is dat de bestaande politiescholen blijven bestaan, maar dat ze wel aan strengere normen zullen moeten voldoen. Dat laatste zal overigens ook op andere domeinen welkom zijn.

DE POLITIE BLIJFT IN HET BLAUW

Na maanden van ruzie en touwtrekken kan Werkgroep-4 nu eindelijk van start gaan. Alleen al deze vertraging brengt de reorganisatie van de politiediensten in het gedrang. Werkgroep-4 moet immers de gemeenschappelijke telematica, zeg maar de ruggengraat en de zenuwbanen van de nieuwe politie uittekenen. En ook daarover bestaat nog de grootste verwarring. In januari 1999 verruimde de vorige regering het Gerechtelijk Telematica Project (GTP) – dat de behandeling van zogeheten harde (gerechtelijke) informatie betreft – met twee deelprojecten: een inzake de Integratie van Lokale Systemen (ILS), een ander in verband met het stockeren en behandelen van zogeheten zachte (politiële) informatie. Beide deelprojecten zijn inmiddels vastgelopen. Deels omdat ‘zachte informatie’ nog geen sluitende – maar hoogstnoodzakelijke – definitie kreeg. Deels omdat het Megasys-systeem van de rijkswacht moeilijk te versmelten is met het Vidocq-systeem, waar de gerechtelijke politie bij de parketten aan gehecht is. Zonder betrouwbare, exploiteerbare en controleerbare zachte informatie is politiewerk evenwel onmogelijk. Daarbovenop komt dan nog eens het probleem van het opzetten – met de vereiste politiemensen en magistraten – van de Arrondissementele Informatie Bureaus (AIB), waarvan sommige informaticasystemen evenmin met elkaar als met het Gerechtelijk Telematica Project kunnen communiceren.

Vanwege incompatibiliteit is ook een samengaan van het POLIS-systeem voor het gerechtelijk politiewerk van de rijkswacht met het PIP-systeem van de gemeentepolitie onmogelijk. Omdat PIP meer mogelijkheden biedt dan POLIS, wil de gemeentepolitie PIP behouden. De rijkswacht daarentegen vreest dat het technisch concept ervan verouderd is. Ook in dit vitaal domein moet dus dringend een vergelijk worden gevonden. Van een politioneel informaticaplan is dus zeker nog geen sprake.

Dit is ook een zorg voor Werkgroep-3. Die staat in voor de infrastructuur en de uitrusting van de nieuwe politie. Daarvoor wordt uiteraard gewacht op wat de werkgroepen 1, 6 en 10 voorstellen inzake respectievelijk de geplande politiezones, het toekomstig statuut en de overgangsmaatregelen. Maar zolang definitieve beslissingen daaromtrent uitblijven, kunnen de overdrachten van politiemensen, hun materieel en hun kredieten moeilijk worden becijferd.

Zeker is wel dat blauw de kleur van de politie blijft, zij het met een mogelijke kleurschakering tussen jas en broek. De regering wil nu eenmaal ‘meer blauw op straat’. De federale overheid zal, in het kader van een eenmalige one-shot-operatie (1,6 miljard frank) alle politiemensen een start-kit cadeau doen. Iedereen krijgt bijvoorbeeld een attachécase, maar niet langer een thermische T-shirt of een zomerhemd met korte mouwen. Daarentegen zitten wel een regenhoes voor de kepie en een eenvoudige regenjas in het pakketje. Waterdichtheid en tegelijk ademend waren kennelijk geen criteria.

Grotere zorgen heeft Werkgroep-3 met het ASTRID-telecommunicatiesysteem. Dit was aanvankelijk voor de rijkswacht ontworpen, maar het kan de gemeentepolitie niet overtuigen. Het heet alweer een verouderde concept en er zijn slechte ervaringen met de centralisatie van de noodoproepen op provinciaal niveau. De zo gepropageerde basispolitiezorg heeft echter behoefte aan een gedecentraliseerd vocaal communicatiesysteem dat op méér dan interventies en patrouilles is afgestemd.

Een vlotte basispolitiezorg heeft voorts gebouwen nodig die niet aan kazernes doen denken. In overleg met de Regie der Gebouwen zijn hier en daar al huisvestingsprojecten gestart of zelfs in uitvoering, maar meestal moet worden gewacht op de omschrijving van de politiezones. Het wordt ook uitkijken naar de zonale veiligheidsplannen.

SCEPSIS OVER VEILIGHEIDSPLANNEN

Na vijf maanden discussie over zijn eigen opdracht en over de (on)betrouwbaarheid van statistieken, met het oog op de meting van de huidige en de verdeling van de toekomstige politiecapaciteit, is Werkgroep-2 sinds midden januari uiteindelijk in twee opgesplitst. De vertegenwoordigers van politie en rijkswacht zullen een eerste Nationaal Veiligheids-(test)plan opstellen, zoals dat van Werkgroep-2 wordt verwacht. Ondertussen willen de professoren Paul Ponsaers (UGent) en Marc Cools (VUBrussel en UGent) met hun vijf subwerkgroepen in enkele maanden tijd – volgens hen betrouwbare – parameters uitwerken inzake criminaliteit, openbare orde, verkeer, werklast/capaciteit en evaluatie.

Beide academici, die hier in opdracht van justitieminister Verwilghen werken, hechten (te) veel belang aan de capaciteitsmeting. Ponsaers omdat hij zo geschoold is en dreigt te vergeten dat politiewerk – zeker in het kader van integrale veiligheidszorg – moeilijk meetbaar is. Cools omdat hij, als pleitbezorger van de private bewakings-, beveiligings- en recherchediensten, nu statistisch wellicht kan aantonen dat de zogenaamde beleidsvrije ruimte (15 à 20 procent) die de politie naast haar dagelijkse opdrachten rest, zo gering is dat de privé-sector wel zal moeten bijspringen, zeker op lokaal niveau. Temeer omdat de Zonale Veiligheidsplannen niet alleen rekening moeten houden met het Nationaal Veiligheidsplan (van de federale politie) maar ook met het Federaal Veiligheids- en Detentieplan (van Justitie én van Cools zelf), waarin precies de samenwerking met de privé-sector op diverse plaatsen wordt bepleit. Er wordt dus niet zonder scepsis uitgekeken naar de voorstellen van Werkgroep-2.

Voor de interne en externe controle op de nieuwe politiediensten blijft het wachten op de echte start van Werkgroep-7. De Brusselse parketmagistrate Isabelle Van Heers was verondersteld deze werkgroep te leiden, maar ze diende al haar ontslag in nog vóór de werkzaamheden begonnen. Het blijft dus onduidelijk hoe toekomstige controlefuncties zullen worden uitgevoerd en hoe bijvoorbeeld hun verhouding zal zijn met het nieuwe Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, het Comité-P.

Werkgroep-10, die alle knelpunten van de andere werkgroepen in kaart moet brengen en de nodige overgangsmaatregelen moet voorstellen om het land gedurende de politiehervorming niet zonder politie te zetten, ziet het onheil naderen. Een strakke coördinatie van de werkgroepen blijkt vooralsnog onmogelijk. In het Politiejournaal van 15 januari staat dat “het zou nuttig zijn een kritisch pad te ontwikkelen om de werking van de verschillende groepen gemakkelijker te kunnen coördineren”. Dat zal wel. Al wordt hier een kritiek pad bedoeld. Dit is een tijdsbalk waarop de route wordt uitgestippeld om in de kortst mogelijke tijd alle maatregelen te treffen die nodig zijn om een hervorming tot een goed eind te brengen. Wie een dergelijk pad begint uit te tekenen, beseft algauw dat de politiehervorming, die toch op zo’n 40.000 werknemers betrekking heeft, niet tegelijk tijdig én behoorlijk kan worden gerealiseerd.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content