Jan Brokken over zijn jeugd op de Zeeuwse eilanden.

info

‘Mijn kleine waanzin’, Jan Brokken, uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, e 19,90.

‘B o lombrishi ta derá‘, had zijn buurman op Curaçao hem gezegd. ‘Ooit keer je terug naar de plek waar je navelstreng is begraven.’ Toch duurde het veel omzwervingen en wel dertien weidse romans voor de ‘epische reiziger’ Jan Brokken terugging naar het dorp van zijn jeugd op de Zeeuwse eilanden.

Mijn kleine waanzin, zo betitelt hij de bitterzoete biografie van zijn eerste dertig levensjaren. ‘Ik ben altijd geraakt geweest door de films van dat andere domineeskind, Ingmar Bergman’, zegt Jan Brokken. ‘Ik wilde, maar mocht geen cineast worden. Eigenlijk schreef ik mijn eigen Fanny en Alexander.’ Een monoloog.

JAN BROKKEN: ‘Ik kreeg voortdurend de vraag: waarom reis je? Dat wilde ik wel eens een keer beschrijven op een heel persoonlijke manier. Een andere aanleiding voor dit boek vormde het weerzien met mijn oude vrienden in Nederland na 15 jaar van voortdurend reizen. Ik ontwaarde bij hen een soort heimwee naar de jaren ’50 en ’60. Dat het ‘zulke geborgen’ en ‘zulke mooie’ jaren waren, zegden ze. En dan dacht ik: waar hebben jullie het over? Op een bepaald moment vertelde een oude vriendin dat ze weer zou willen ‘kerken’. Waarom? Omdat ze dat gemeenschapsgevoel miste, zei ze, en onze ‘gemeenschappelijke idealen’. Toen dacht ik: wat idealen? Jullie maakten elkaar het leven zuur. Jullie zochten helemaal geen geborgenheid. Jullie waren bezig elkaar af te breken, letterlijk. En zo is het boek echt ontstaan.

‘Als kind leed ik aan angsten en ziektes. Ik zag dat geloofsfanatisme om me heen, de onmogelijkheid van mensen om zich te verplaatsen in andermans situatie. Wie uit de jappenkampen kwam, kon op geen enkel begrip rekenen. Het was een totaal geïsoleerde groep. Een jaarlijkse reünie, en dat was het. Net als jullie kolonialen in ’60, denk ik. Ik was ook nog eens de zoon van de dominee. Friedrich Nietzsche, ook een domineeszoontje, schreef dat zo’n kind opgroeit ‘in milde verhevenheid’. Toen ik dat las, dacht ik aan de rijkelijk gevulde boekenkast van mijn vader, de open discussies aan tafel, de kosmopolitische sfeer bij het bezoek thuis. Binnen het huis heerste er inderdaad milde verhevenheid. Tot ik mijn vader stomdronken onder tafel vond en ik hem met moeder de trap moest optrekken terwijl hij zich kwaadaardig verzette. Buiten woedde de strakke bekrompenheid die hem naar de drank en de pillen dreef. Ik vergeet nooit de hysterische manier waarop de leden van de evangelische beweging onder het raam van ons huis kwamen zingen, omdat ze de dominee niet vurig genoeg vonden prediken.

‘Dat zit nog steeds in Nederland, die vormen van hysterie. Je ziet dat bij dramatische gebeurtenissen als de moord op Pim Fortuyn. Dat er dan ineens honderdduizend mensen op de Coolsingel staan met teddybeertjes in hun armen, dat is toch niet helemaal nuchter van een volk dat zich laat voorstaan op nuchterheid. Een volkszanger als André Hazes sterft en de lijkkist wordt middenin een stadion geplaatst. Als je dan zag wat voor kolken van emotie bovenkwamen, deed me dat weer denken aan die zangers rond ons huis. Die stonden daar vroeg in de morgen met kaarsjes te zingen, omdat ze vonden dat de kerkdienst meer moest zijn zoals bij de preacher Billy Graham, met zang en dans en veel halleluja’s.

‘Die hysterie werkt op alles door en dat heb ik proberen te beschrijven. Bij mijn eerste jeugdliefde was ik nog niet binnen of haar vader begon gelijk over het geloof en over de preken van mijn vader op de kansel. Mijn tweede vriendin kwam uit nog zwaardere kringen. Die vader probeerde me heel zachtjes in die richting te drijven. Ik moest voor het eten voorgaan in het gebed. Ik was vreselijk verliefd en ik dacht: ach om haar te behagen doe ik dat hier, en daarna gaan we de wijde wereld in. Maar zij vond: als hij zelfs al gaat bidden, lukt het ons nooit om uit dit milieu weg te komen. Dus is zij er alleen vandoor gegaan.

‘Ik merk wanneer ik voorlees uit het boek dat de mensen zitten te glimmen van herkenning.

‘Ik toon nochtans een kant van Nederland die ze niet zo graag willen zien. Die fragmentatie, die vormen van hysterie. Men wil Nederland toch graag tonen als een gidsland, met een lange tolerante traditie, waaraan iedereen zich kan spiegelen. Dat zit er heel diep in. Het feit dat je in Nederland een coffeeshop kunt binnengaan en hasj kunt bestellen, dat verwart men een beetje met de geestesgesteldheid van de Nederlanders. Je ziet nu hoe dit land na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh in verwarring is, hoe Nederlanders dat niet kunnen duiden. De intellectuelen zijn totaal de weg kwijt. Gaan we voor een grotere bezorgdheid of voor een radicaal afwijzen? Beginnen we een godsdienstoorlog? Daar zwenken ze tussen, heen en weer. Ze weten het niet.

‘Nederlanders zijn altijd in verwarring geweest wanneer het om geloof gaat, ze weten niet hoe ze dan moeten reageren. Nederland heeft weliswaar een sterke geloofstraditie, maar het bracht niet één groot theoloog voort. Er bestaat wel een grote behoefte aan rituelen. Maar in mijn ogen zijn het heel verkeerde, clichématige rituelen. Ze zijn niet fijnzinnig. Stel dat zoiets als die recente moorden in Frankrijk of Duitsland was gebeurd. Dan werd dat geanalyseerd, dan werd daar veel nuchterder op gereageerd en werd geprobeerd de oorzaak te vinden. Niet in Nederland dus. Onmiddellijk dat wij-gevoel. Steeds toch maar weer die groeperingen die de straat op gaan. Daar hou ik niet van, door mijn jeugd natuurlijk.

‘Er zijn twee lijnen in de Nederlandse geschiedenis en die zijn honderden jaren oud. Aan de ene kant is er een soort apartheid. Het is niet voor niets dat dat woord de wereld is ingegaan en overal begrepen wordt. Apartheid, dat zag ik in mijn dorp tussen protestant, katholiek, onkerkelijk en bij de protestanten dan weer tussen de verschillende fracties. Die leefden volstrekt naast elkaar. Ik beschrijf hoe ik nooit de katholieke kerk, nooit het parochiehuis ben binnengegaan. De brieven die ik nu krijg van dorpsgenoten die precies even oud zijn als ik maar die ik nooit gekend heb, herinneren mij aan die hoge muren. Het was totale apartheid. Alsof er muren stonden tussen de gemeenschappen. Dat is de ene kant. En in Nederland is die heel oud, daterend van ongeveer 1600, toen de grote scheuringen er kwamen.

‘De andere kant is een verregaande bemoeizucht. Dat geldt zowel voor katholieken als protestanten. Men let ontzettend op elkaar. In mijn dorp bemoeiden de hervormde boeren zich niet met de katholieken. De katholieken waren ambachtslieden en die bemoeiden zich op hun beurt niet met de herenboeren. Maar binnen zo’n ‘kerk’ was men voortdurend bezig elkaar de les te lezen.

‘Het vreemde is dat, hoewel de kerken in Nederland een stuk leger zijn geworden, het leven nog steeds wordt ingedeeld volgens de religie. Kinderen gaan naar een protestantse of katholieke of openbare lagere school. Men gaat naar een protestants bejaardentehuis, een katholiek ziekenhuis, naar de gereformeerde universiteit. Toen mijn vrouw als Française ging solliciteren aan de universiteit in Amsterdam om Franse les te geven, werd gevraagd naar haar geloofsovertuiging. Katholiek opgevoed, zei ze. Ze kon gelijk vertrekken. Men heeft in Nederland een sterk ontwikkelde nestgeur. Dat zorgt voor betrokkenheid én bemoeizucht.

‘Er zijn ondertussen nieuwe gemeenschappen bij gekomen: de Turkse gemeenschap, de Marokkaanse gemeenschap. Men heeft de afgelopen twintig jaar precies gedaan zoals bij mij in het dorp: ze zijn er, maar we kennen ze niet. We hebben geen belangstelling voor ze. We laten ze hun gang gaan. Daardoor zijn er dingen gebeurd die men niet heeft gezien, omdat men zich niet bemoeit met die gemeenschap.

‘Ik ben een dissidente Nederlander en dat wordt me lang niet altijd in dank afgenomen. Ik zeg dingen die men niet graag hoort. Aan de andere kant herkennen lezers zich heel sterk in wat ik beschrijf. Het is dus niet zo dat dé Nederlander dit afwijst. Maar de intellectuelen, die voelen een soort gêne. Zij willen veel meer een glansrol voor Nederland. En die glansrol kan ik ze niet geven. Ik vind dat je als schrijver kritisch moet zijn tegenover je eigen maatschappij. Wat dat betreft wil ik best geminacht worden door sommige mensen. Het vreemde is dat men in Nederland hoog opgeeft van het kritische vermogen van Voltaire. Maar als er enkele Nederlandse schrijvers opstaan die zich in die trant uiten… tja, dan maar liever niet. Dat is erg gemakzuchtig.

‘Eén reactie op mijn boek vond ik heel typisch. Een televisiejournalist zou me interviewen. Een week voor het interview liet hij mijn uitgever weten ‘dat hij zich niet kon vinden in de inhoud van het boek’. Geen interview dus. Als een televisie-interviewer zich niet kan vinden in de inhoud van een boek, dan moet hij daarover in discussie treden. Laat hem al zijn kritiek op mij loslaten in het interview en ik zal proberen daar een antwoord op te geven. De interviewer was iemand die zelf theologie had gestudeerd en behoort tot de evangelische groepering. En dan zegt die: ‘Ik kan me niet in de inhoud vinden.’ Nou, dat is dan weer zo typisch Nederlands. We gaan naar ons eigen groepje terug. We discussiëren niet met diegene die ons aanvalt of die bepaalde dingen over ons zegt die ons niet bevallen. We sluiten die uit. Toen ik dat hoorde, dacht ik: ik zat er toch niet naast met mijn analyse.’

Bob De Groof

‘De intellectuelen willen een glansrol voor Nederland, maar die kan ik hen niet geven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content